Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Vorst van Lüneburg, om de kerkorde in Oost-Friesland in te richten naar Lutherschen en Lüneburgschen trant. Dat Rode zich hier ophield en zich voegde bij degenen, die er de belangen der Oost-Friesche Kerk tegen het drijven der Lutherschen behartigden, misschien op een redetwist ten overstaan van de overheid hopende, is ook wederom in overeenstemming met hetgeen wij van den stand der kerkelijke zaken in noordelijk Duitschland te dien tijde weten. Opmerkelijk is ook, dat de Luthersche Predikanten in een schrijven, waartegen Micronius ter boven aangehaalde plaatse is opgekomen, van de Norder-gemeente en hare Predikanten zich beklaagden, dat ", major pars erant Sacramentarii et Anabaptistae" (Zie E. Meiners, Oostvrieschlandts Kerkelyke Geschiedenisse, II, bl. 372 vg.). De Luthersche zeloten, die den tegenstand, in Oost-Friesland gevonden, niet wel verdroegen, beschouwden de Sacramentariërs (Zwinglianen) en de Wederdoopers in hetzelfde licht, en vonden hen inderdaad dicht genoeg bij elkander, om hun in gemeenschap iets hatelijks te zeggen.

Ik eindig, want mij dunkt dat er geen grond is om te betwijfelen, dat ook Hinne Rode met de Anabaptisten nog in eene andere verhouding stond, dan in later tijd de stelling der mannen van Gereformeerde belijdenis tegenover het Anabaptisme geworden is.

VOORBIDDING DER NONNEN VAN COUWATER VOOR PRINS FREDERIK HENDRIK,

DOOR

Dr. J. G. R. ACQUOY.

De brief, dien ik hier laat volgen, werd mij onlangs in een gelijktijdig afschrift, waarschijnlijk door den afzender zelven of te zijnen behoeve vervaardigd, door mijn hooggeachten ambtgenoot, Mr. H. van der Hoeven, Hoogleeraar te Leiden, onder andere papieren, zijne familie betreffende, getoond. Hij scheen mij belangrijk genoeg, om te eeniger tijd in eene aflevering van het,, Archief" ter aanvulling te dienen. Mijn verzoek, om hem daarvoor te mogen gebruiken, werd terstond met de grootste bereidwilligheid toegestaan. En wijl nu aan deze aflevering juist een paar bladzijden ontbreken, moge hij reeds terstond voor het gezegde doel dienen.

De man, aan wien de brief werd gericht, was de geleerde Dordrechtsche staatsman Cornelis de Bever of Cornelis van Beveren, Heer van Strevelshoek, tienmaal Burgemeester van zijne vaderstad, Buitengewoon Gezant in Denemarken en elders, door Karel II van Engeland met een gouden keten vereerd, en reeds vroeger door Lodewijk XIII van Frankrijk in den adelstand verheven 1). Als schrijver

1) Zie over hem Van Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht, Dordr. 1677, blz. 222, 876 v., maar vooral Schotel, Geschied-, letter- en oudheidkundige uitspanningen, Utr. 1840, blz. 63-68.

van den brief doet het onderschrift zijnen neef Robert de Bever op den huize Beekveld te Berlicum kennen 1). Het klooster Couwater, waarover de brief handelt, lag in de Meierij van 's Hertogenbosch. Het was omstreeks 1434 deels voor mannen, deels voor vrouwen van de Brigittijnerorde gesticht. Na de inneming van 's Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 moesten de monniken het klooster verlaten, ofschoon dit eerst in 1652 geschiedde, terwijl de nonnen verlof kregen om te blijven, totdat zij zouden zijn uitgestorven, hetgeen echter door den bijna honderdjarigen ouderdom der laatst overgeblevene niet vóór 1711 plaats had. Inmiddels bleven de nonnen tersluiks novicen aannemen, zoodat haar aantal meer toe- dan afnam. Omstreeks den tijd, waarin onze brief werd geschreven, waren er meer dan vijftig. De toenmalige abdis heette Johanna van Hijnsbergen 2).

Wel Edele Gestrenge Heere ende Neeff.

Neffens mijne dienstelijcke gebiedenisse dient desen, als dat mevrouwe des Cloesters van het Couwater mij heeft geweest besoecken, ende geclaecht dat den heere ontfanger Schuijt haere Eerw. aengeseijt hadde, datse soude hebben over te leveren, binnen den tijt van veertien daegen, haer ontfank ofte rentboecken, om daermede te ontfangen des Cloesters goederen ofte innecoemen, waer van de voorsz. vrouwe seer tonvreden is, overmits het innecomen van hen goederen weijnich is, ende niet genocht, om hen te onderhouden, het welcke sij met hennen arbeijt moeten subpleeren, niet tegenstaende de religieussen hen voor wel het derdendeel vanden Jaere hen (sic) behelpen met te eeten olie ende broet, jae meenige daegen waeter ende broet, volgens hennen regel ende statuten. Souden sij dan hier van ontfangers loon moeten geven ende henne cleijne innecoemen uijt ontfangers handen moeten haelen, soe waeren sij miserabel. Deshalven heeft mevrouwe mij instantelijck gebeden, ende op mij versocht, terwijlen onse voor ouders vanden huijse De Bever

1) Dit huis werd in 1821 gesloopt. Zie Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. II, blz. 215.

2) Zie dit alles bij Schutjes, Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenbosch, 's Bosch, 1870, dl. V, blz. 592–598.

benefactores van dat cloester sijn geweest, dat ik mij soude laeten emploij [eren], gelijck meermaels gedaen hadde, van haer aen te wijsen een heere, aen wien haeren agent hem mochte addresseren, ten eijnde het closter, door het faveur vanden gemelten heere, mochten blijven in possessie van hen cleijne innecoemen ende goederen, ende dat het aengeven vanden heere ontfanger Schuijt mach verhouden woerden, ommers ten tij toe dat haer Ho: Mo: daer anders van hebben geordineert. Ende terwijlen mijn Neefve is onsen Patroen, ende oversulx een geboeren Protecteur vanden voorsz. Cloester, soe wil ik mijn Neefve ten hochsten gebeden hebben, de protectie desselfs te gelieven aen te verden, ende mevrouwe hierinne te assisteren, ende behulpich te wesen met uwe Wel Ed. gestrenge advis ende recommandacien den Secretaris van Berlikem Mr. Tomas Jegers, die ik exspres aen mijn Neefve dierhalven ben seijndende, met last van nae te coemen het ordre, die hij van uwe wel Ed. ge: ontfangen sal. Waer voor mijn Neefve genieten sal, den loon die sijn hoecheijt den Prince Frederick Hendrick van Oranis, hoech loffelijcker memorie, genoeten heeft, die het voors. Cloester geprotecteert hadde ten uijtsen (sic), vraegden op een tijt aende vrouwe, wat loon hij daer van genieten soude, die antwoerde, het gebed van mij ende alle mijne religieussen, soo lange wij leven. En dit was sijn hoocheijt soe aengenaem, dat sij in alle noot hunnen toevlucht tot hem mochten nemen, ende door hem alles obtineerden. Den selfden loon, gelijck ik geseijt hebbe, sal uwe wel Ed: ge: oik genieten, te weten hen gedurig voorbidden, dat strecken sal niet alleen tot eenen segen van uwer wel Ed. ge: familie, maer over het geheele geslachte De Bever. Hier met eijndende wensche ik mijn Neefve, mevrouwe ende nichte met de jonge neefven ende nichten een geluk zalich nieuwe jaer ende blijve gelijck ik ben

Wel Edele gestrenge heere

Op mijn huijs te

Beecvelt tot Ber

likem den 12e Januarij

1651.

Die sijne wel Ed: ge: geaffectioneerde dienaer en Neeff

Robert de Bever.

't opschrift was, Wel Edele gestrenge heere

mijn heere De Bever Ridder heere van Strevelshoek.

JACOBUS TAURINUS EN DE UTRECHTSCHE KERK IN HET BEGIN DER 17de EEUW,

DOOR

Dr. H. C. ROGGE.

Utrecht heeft niet alleen gedurende de middeleeuwen, maar ook in het eerste tijdperk van de Nederlandsche Republiek eene belangrijke rol gespeeld. In de voormalige zetel plaats van den bisschop, wiens geestelijk gezag zich uitstrekte over alle noordelijke gewesten, werd de Unie gesloten, die de grondslag werd hunner staatkundige vereeniging. Leycester maakte Utrecht tot uitgangspunt zijner regeeringsplannen. Na zijn vertrek hebben stad en gewest eene eigene geschiedenis, die in vele opzichten verschilt van die van andere gewesten. Vooral op kerkelijk gebied vinden wij hier toestanden, die elders niet worden aangetroffen. In den godgeleerden strijd, die in Holland ontbrandt en weldra een staatkundig karakter aanneemt, treedt het op den voorgrond en doet het zijn invloed een tijdlang gelden. Eerst na de omwenteling van 1618 richt het zich in op den voet der andere gewesten, en wordt de kerk van het Sticht opgenomen in het verband der Gereformeerde kerk in de Nederlanden.

Dit duidelijker in het licht te stellen, dan tot hiertoe geschied is, ziedaar het doel van mijn schrijven. Dat ik

« AnteriorContinuar »