Imágenes de páginas
PDF
EPUB

daarbij den persoon van Jacobus Taurinus in het volle licht plaats, zal niemand bevreemden. Hij was ontegenzeggelijk de meest beteekenende der Utrechtsche predikanten, op wien velen, ook buiten het gewest, de oogen gericht hielden. Reeds als schrijver van de Weeghschael”, die zooveel gerucht maakte en zulke ernstige gevolgen had, verdient hij beter gekend te worden. Maar bovendien is zijne levensgeschiedenis zoo geheel saamgeweven met de gebeurtenissen van zijnen tijd, dat ik meende geen onnut werk te doen door hem tot een onderwerp van bijzondere studie te maken.

In het begin van de 17de eeuw stond te Schiedam een predikant, Petrus Taurinus, die aan de vaderlandsche kerk niet minder dan drie leeraars heeft geschonken. Hij schijnt van goeden huize geweest te zijn, ontving zijne opleiding in de godgeleerdheid te Heidelberg 1), en was niet alleen een stadgenoot, maar blijkbaar ook een vriend en geestverwant van Jacobus Arminius. Een enkele brief van hem, die toevallig bewaard is gebleven 2), getuigt van zijne correspondentie, en levert ons tevens het bewijs, dat hij te midden zijner ambtsbezigheden zijne studiën niet vergat.

1) J. de Wal, „Nederl. studenten in Heidelberg" in Handel. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. van 1886, blz.. 60. Hij werd in 1569 ingeschreven, en achter zijn naam lezen wij: „Audewatranus". Op het adres van zijn brief noemt hij Arminius ook zijn stadgenoot. M. Soermans (Kerkel. register van pred. van Z.-Holland, 2de dr., Haarl. 1702, blz. 82) voegt bij de opgave van zijn naam onder de predikanten van Schiedam het jaartal 1588, alsof hij toen aldaar beroepen was. Dit is onjuist. Blijkens een door hem onderteekenden brief van den kerkeraad te Schiedam aan de Dordrechtsche synode van 1578, berustende in het archief van de kerk te Delft, die eerlang in de werken der MarnixVereeniging zal worden uitgegeven, stond hij daar reeds minstens tien jaren vroeger.

2) Catalogus van handschr. op de Bibl. der Rem.-Geref. gemeente te Rotterdam, No. 1792. Zie den brief beneden, in Bijl. 4.

Wtenbogaert noemde hem

"

een treffelyck leeraer". Ongetwijfeld heeft hij in zijne zonen de begeerte gewekt om de kerk te dienen, en uit het medegedeelde blijkt genoeg, dat hij hen niet de dogmatiek van Calvijn zal hebben ingeprent.

Van de drie zonen, die zijne gade Marridje Jans 1) hem schonk, was Franciscus de middelste. Na in Leiden gestudeerd te hebben 2), werd deze in 1604 predikant te Rijsoord en Strevelshoek, vanwaar hij in 1613 naar Maarsen vertrok 3). Dáár deelde hij in 1618 in het lot van alle Remonstrantsche predikanten in het Sticht. Hij bleef daarna trouw aan zijne overtuiging; doch hoewel het hem niet ontbrak aan ijver en goeden wil, meenden de hoofden der Remonstranten, die in den vreemde de belangen der noodlijdende gemeenten in het vaderland behartigden, hem toch niet op den voorgrond te kunnen plaatsen,, om de soberheid syner gaven" 4).

Zijn broeder Johannes, die zes jaren jonger was, heeft meer van zich doen spreken. Na vier jaren aan de Leidsche Academie te hebben doorgebracht 5), diende hij

1) Haar naam komt voor op een geslachtsboom, in het bezit van den heer W. H. Croockewit te Rotterdam. Uit dit huwelijk werden ook twee dochters geboren, Maria, later gehuwd met Johannes Voogel, brouwer in den Zwarten Leeuw te Gorcum, en Catharina. Zij worden als doopgetuigen van kinderen van Petrus Taurinus Jac.zn. vermeld in de genealogische mededeelingen van den heer Croockewit in Algem. Nederl. Familieblad, 1887, blz. 113 vv.

2) Hij werd op 9 Febr. 1597 door den rector Gomarus ingeschreven (Album stud. Acad. Lugd. Bat.). Uit de vermelding van zijn leeftijd, 16 j., blijkt dat hij in 1581 geboren was.

3) M. Soermans, a. w., blz. 33. H. v. Rhenen, Naaml. der pred. van Utrecht, uitg. A. W. K. Voet, Utr. 1724, blz. 48. In de 1ste uitg. dezer Naamlijst leest men (blz. 103) achter zijn naam ten onrechte „Utrechtenaar" in plaats van Schiedammer".

4) Hij nam deel aan de vergadering der gebannen Remonstranten, die van 30 Sept. tot 4 Oct. 1629 te Antwerpen werd gehouden, en teekende mede in Dec. 1623 een vertoog aan de Staten van Holland, waarin de onschuld der Remonstranten aan de conspiratie werd bepleit. Daarna hooren wij niets meer van hem (J. Tideman, De stichting der Remonstr. Broederschap, Amst. 1872, dl. I, blz. 99, 225, 292).

5) Hij werd den 5den Nov. 1605, op 18jarigen leeftijd, door den rector Arminius ingeschreven.

eerst de gemeente van Nieuw-Beijerland, vanwaar hij nog in hetzelfde jaar 1609 naar Delft vertrok 1). Dat hij in het begin van 1618 naar Den Haag werd geroepen, had hij aan den invloed van Wtenbogaert te danken. De groote omkeer van dat jaar had zijne afzetting ten gevolge. Maar hem ontbrak de moed zijner broeders; hij boog het hoofd, tot groote smart van Wtenbogaert en diens geestverwanten. Na eene openlijke schuldbelijdenis weder in genade aangenomen ), trad hij als prediker van Maasland op, waar hij werkzaam bleef tot 1628, toen hij andermaal werd afgezet, omdat hij heimelijk verstandhouding hield met de Remonstranten, en zich tegen zijne classis had verzet. Ook later gaf hij den kerkelijken nog meermalen redenen tot beklag 3).

Jacobus was de oudste zoon van Petrus. In 1576 geboren, vertrok hij op vijftienjarigen leeftijd naar de Leidsche Hoogeschool, waar hij op 14 Nov. 1599 door den rector Joannes Heurnius werd ingeschreven 4). Hij hoorde er de lessen van de godgeleerden Franciscus Junius en Lucas Trelcatius, Gomarus en Bertius 5), misschien ook die van Bonaventura Vulcanius, Paulus Merula en Scaliger 6). Dat hij zijn studententijd goed besteedde, heeft hij later bewezen. Hij behoorde tot de geleerdste predikanten van die dagen, en zijne verdiensten in dit opzicht werden niet enkel door zijne vrienden en geestverwanten, maar ook door

1) Soermans, a. w., blz. 15, 36, 42.

2) G. Brandt, Hist. d. Reformatie, dl. II, blz. 916 v., 937 vv.

3) Kist en Royaards, Archief voor kerkel. geschied., dl. VII, blz. 196 vv., 219 vv., 228 vv., 235 v. Na zijne afzetting te Delft wonende, gaf hij een boekje uit, dat zeer werd afgekeurd. Misschien was dit getiteld: „Bedenkingen over de historie van 't Samaritaansche vrouwtje", Delft, 8o., opgegeven door I. van Abkoude, Naamregister, Leiden, 1743, blz. 355. Het mocht mij niet gelukken, dit boekje te vinden.

4) In het Album wordt noch zijn leeftijd, noch zijne geboorte- of woonplaats, noch zijn studievak vermeld.

5) In zijn boek Van de onderlinge verdraagzaamheydt noemt hij dezen, mijnen gewesenen Meester".

6) Hij schijnt lang gestudeerd te hebben, daar hij eerst in 1600 als predikant optrad.

anderen erkend 1). Ongetwijfeld heeft de gematigde en vredelievende Junius hem meer aangetrokken dan de strenge en strijdlustige Gomarus. Hij verliet de Academie, zonder het onderwijs van Arminius genoten te hebben. De predikanten Van den Borre, Dwinglo en Corvinus, later ijverige Remonstranten, kwamen, evenals Festus Hommius, eerst na zijn vertrek. Daarentegen ontmoeten wij onder de studenten van zijn tijd een aantal personen, die later behoorden tot zijne vrienden of tegenstanders, of althans tot hen, die in de gebeurtenissen tijdens het Bestand eene meer of minder belangrijke rol hebben gespeeld. Willem van Zijl, Carel Ryckewaert en Everard Booth werden zijne Utrechtsche ambtgenooten. Johannes van Naarssen van Dordrecht, alumnus van het Staten-College, werd een zijner meest vertrouwde vrienden, met wien hij eene drukke briefwisseling onderhield 2). In Eduard Poppius en den jongen Simon Goulart zou hij godgeleerden vinden, die zijne overtuiging deelden; de Vlamingen Willem Baudart en Antonius Walaeus, Sebastiaan Damman en Jeremias Bastingius zouden straks zich scharen aan de zijde der Contra-Remonstranten. Dat Adriaan Smout, eerlang zijn opvolger op zijne tweede standplaats, nog eens de kerk in rep en roer zou brengen, heeft hij even weinig vermoed, als dat de zoon van zijn leermeester Junius, Johan Casimir, zijn „Weeghschael" zou weerleggen. Onder hen, die hij als studenten aan de Academie leerde kennen, verdienen nog vermeld te worden Petrus Scriverius en Gerardus Vossius, Cornelis van der Myl en Gideon van Boetselaar, heer van Langerak, doch inzonderheid Huig de Groot, wien hij in later jaren meermalen zal hebben

1) In de Brevis descriptio status, in quo est Ecclesia Catholica in partibus Belgii, 1616, worden alle predikanten van Utrecht satis in-. docti" genoemd, „excepto uno, Taurino nomine, qui videtur plusculum studuisse" (Archief van het Aartsb. Utrecht, dl. I, blz. 214).

2) De eenige brieven van Taurinus aan Narsius, die schijnen bewaard gebleven te zijn, bevinden zich in de verzameling van de Remonstr. kerk te Rotterdam (Catal. v. handschr., No. 1789 en 1790) en worden hierachter medegedeeld onder Bijl. B en C. De brieven aan Taurinus zijn allen verloren gegaan.

ontmoet. Al weten wij niet, in welke betrekking hij stond tot deze jongelieden, waaronder ouderen dan hij, toch is het niet zonder gewicht de omgeving te kennen, te midden waarvan hij zich tot het predikambt heeft voorbereid.

Zijn eerste werk kring was de gemeente van 't Woud, bij Delft 1). Vermoedelijk was zijn vader niet meer in leven 3), toen hij in 1600 den dienst aanvaardde. Hij vertoefde hier ternauwernood een jaar, want reeds in 1601 werd hij naar Delftshaven beroepen. Hier bleef hij vier jaren werkzaam, naar het schijnt met vrucht, want noode stond men hem af, toen Utrecht hem begeerde 3). Waarom men dáár juist op hem het oog gevestigd had, zal blijken, wanneer wij ons vooraf op de hoogte zullen hebben gesteld van den toestand der gemeente aldaar.

De Utrechtsche gemeente verkeerde in een geheel bijzonderen toestand. Men weet, in welken geest Huibert Duifhuis hier de Hervorming had gepredikt. Naast hem hadden de volgelingen van Calvijn eene andere gemeente

[ocr errors]

1) Soermans, a. w., blz. 40, 46. Van Rhenen, a. w., blz. 31. Voet, a. w., blz. 8. De gemeente wordt aldaar 't Rijke Woud" en Rijkewoude" genoemd. Reeds in oorkonden van het laatst der 13de eeuw komt eene ecclesia de Woude", het gehucht, op 't Wout" voor. Toen zal het woud nog bestaan hebben, waaraan deze plaats haar naam ontleende, evenals Rijnsaterwoude, Zoeter (Zuider) woude, Hazerswoude, Abtswoude en Woubrugge genoemd zijn naar de bosschen, die in vroeger eeuwen den bodem van Holland bedekten.

2) Soermans geeft zijn sterfjaar niet op. Uit de komst van Ruard Acronius in 1599 meen ik te mogen opmaken, dat hij in het begin van dat jaar, of in het einde van 1598 overleed. Alle nasporingen, die de heer Fr. Haverschmidt, predikant te Schiedam, zich heeft getroost, zijn vruchteloos geweest. De protokollen van den kerkeraad beginnen eerst met 1640, en de oude grafboeken geven geen licht.

3) Taurinus werd te Delftshaven door Sam. Gruterus vervangen, naast wien in 1609 Smout optrad. Bij den strijd der partijen, die het gevolg was van het geschil der hoogleeraren Arminius en Gomarus, schaarde deze gemeente zich aan de zijde van den laatste.

« AnteriorContinuar »