Imágenes de páginas
PDF
EPUB

cum effectu ac libere sine aliqua diminutione vel defalcatione duo scudata aurea antiqua ipsius regis Francie de pondere, vel unum florenum Rennensem auri cum dimidio quatuor electorum imperii boni et justi ponderis pro quolibet scudato, aut alias verum eorum valorem ministrabunt dabunt tradent et persolvent. Et hujusmodi annuos redditus dictorum duorum scudatorum ad valorem suprascriptum idem domini decanus et capitulum pro se suisque successoribus nobis et nostris successoribus, successive prepositis Arnhemensibus et in ecclesia Trajectensi archidiaconis, pluribus tractatibus previis et matura deliberatione prehabita, singulis annis perpetuis temporibus premissorum occasione dare et solvere et de eisdem satisfacere promiserunt bona fide, legittima stipulatione interveniente, et se ac dictarum perrochialium ecclesiarum redditus et bona pro premissis annuis redditibus solvendis onerarunt et onerata habere voluerunt, et nobis litteram, de eisdem mensionem facientem, sigillo ecclesie ipsorum sigillatam, dederunt et concesserunt. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Datum anno a nativitate Domini M.D.XVIII, mensis vero Martii die VIII.

(Origineel met zegel in roode was. Arch. St. Pieter No. 368.)

DE REMONSTRANTEN EN CONTRA-REMONSTRANTEN IN HET LAND VAN VOORNE, IN 'T BIJZONDER TE BRIELLE, IN DE JAREN 1612-1619.

Notitie van Willem Crijnsze,

MEDEGEDEELD DOOR

H. DE JAGER.

Nauwelijks was de strijd tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten ten gunste der laatsten beslist, of Joannes Latius belastte zich op verzoek van de Provinciale Synode, in 1619 te Leiden gehouden, met de taak, om eene Kerkelijke Historie te schrijven, beginnende met het jaar 1600. In 1620 werd hem, nadat hij verklaard had de taak niet alleen te kunnen verrichten, Dr. Ant. Thysius als medewerker toegevoegd, maar zonder het gewenschte gevolg. In 1622 moest de eerste bladzijde der bedoelde Historie nog geschreven worden. In plaats van J. Latius trad toen Festus Hommius op. Deze geleerde leverde in 1629 eenige beschreven bladen, ten bewijze dat er met den hem opgedragen arbeid een aanvang gemaakt was, doch meer dan die bladen kregen de Synodale Heeren niet te zien, en de in 1632 te Gorinchem vergaderde Synode gaf het plan, dat in 1619 opgevat was, op, en zond aan de Classen, die niet in gebreke

III.

23

waren gebleven stof te leveren voor de gewenschte Historie, de ingediende stukken terug.

[ocr errors]

Tot deze Classen behoorde die van Voorne en Putten. Door hare bemoeijingen werd niet alleen een Cort ende waerachtich Verhael" opgesteld van hetgeen er van 1600 tot 1619 in de gemeenten Goedereede, Nieuwe Tonge, Stad aan het Haringvliet en Middelharnis was voorgevallen, maar werd ook eene, Notitie" vervaardigd van den strijd en de zegepraal der Contra-Remonstranten te Brielle 1). Beide opstellen berusten nog in het Classikaal Archief van Den Briel. Het eerstgenoemde gaf ik uit in het 1ste stuk van De Brielsche Archieven", met het voornemen om de Notitie op te nemen in een volgend stuk. Door de staking van het werk verhinderd dat voornemen te volvoeren, vroeg en verkreeg ik eene plaats voor de Notitie in dit,, Archief", en het niet onbelangrijke opstel ziet dientengevolge thans het licht.

[ocr errors]

De steller er van is de man, die in den strijd te Brielle de hoofdpersoon was, Willem Crijnsze van Naeldwijck. Om de religie, die van den beghinne der reformatie in de Nederlanden opentlick gepredict ende daerin hy van kindtsbeen af onderwezen" werd, moest hij, noch een kindt synde, met syne ouders, vluchten uyt syne vaderlicke stadt Delff ende achterlande dolen". Vóórdat hij als prediker dier religie optrad, was Willem Crijnsze, evenals vele leeraars dier dagen, als schoolmeester werkzaam. In 1595, toen hij die functie te Vlaardingen waarnam, liepen er aangaande hem zulke goede geruchten, dat de Classe van Voorne en Putten, met het oog op het groot gebreck van diennaren des Woorts", besloot naar den

[ocr errors]
[ocr errors]

1) Uit de Acta Classis van 14 Oct. 1624 mag men afleiden, dat de Classis nog iets gezonden heeft voor de Kerkelijke Historie. Er komt namelijk dit in voor: Op den 11en Art. Syn. Hagiensis verstaen de Broeders, dat men bij onsen Broeder Willem Crijnsze sal vernemen na de Redenen, die de Broeders des Classis eertijdts hebben gebruyckt om haer van de Remonstranten af te sonderen, ten eynde deselve aen D. Festum meugen gesonden worden om de Kerckelicke historie mede te werden geinsereert: waertoe gedeputeert sijn D. Florianus ende D. Nolthenius".

Vlaardingschen schoolmeester te informeeren en hem op te wekken, zich eens te laten hooren. Den 16den October 1595 voldeed hij aan het verlangen der Broeders, en zijne propositie beviel zóó goed, dat hij uitgenoodigd werd, zich nog eens te laten hooren en zich te „ bereijden tot een cort examen". Toen hij den 17den April 1596 andermaal voor de Broeders optrad, had hij reeds een beroep naar Nieuwenhoorn ontvangen en was dit door hem „op het goetduncken des Classis geaccepteert". In de Classikale vergadering van 23 Mei deed hij eene derde propositie, waarop hij in tegenwoordigheid van twee Synodale Gecommitteerden (één van hen was J. Wttenbogaert) geëxamineerd werd volgens de ordre des Catechismi". Zoowel door de Classe als door de Gecommitteerden werd hij bekwaam geacht voor den dienst; de vraag of hij, wat hij op de hem gedane vragen gezegd had, „van hertten alsoo bekende ende gevoelde", beantwoordde hij bevestigend, en daarop werd hem voorgestelt dat hij hem met den Heere soude bedencken ende overleggen de swaricheyt des predikampts ende over 8 daghen by gescrift beantwoerden oft hij hetselve ampt soude begeren aen nemen". Vóórdat de vergaderden den 23sten Mei van elkander scheidden, werd er nog besloten, dat Willem Crijnsze te Nieuwenhoorn tweemaal voorgesteld en daarna den 16den Junij 1596 door een dienaar van Den Briel bevestigd zou worden. De bevestiging had plaats, en in de vergadering van den 29sten Julij 1596 werd de nieuwe leeraar van Nieuwenhoorn aangenomen als lid van de Classe.

[ocr errors]

Na een jaar te Nieuwenhoorn te hebben gearbeid, werd Willem Crijnsze begeerd door de gemeente van Abbenbroek, maar hij bleef waar hij was, en met goedvinden der Classe nam hij bij zijne functiën als leeraar een poos die eens schoolmeesters waar 1). In 1599 kreeg hij eerst

1) In de Acta Classis van 25 Aug. 1598 leest men: „Willem Crijnsz., diennaer des Goddelijcken Woorts in den Nieuwenhoorn, heeft de vergaderinge voorgestelt, hoe dat die van den Nieuwenhoorn tegenwoordich zijn sonder schoelmeester, waerom die van den Magistraet hem begeert ende

een beroep naar Maasland, en kort daarop een tweede naar Den Briel 1). De Classe, geroepen te beslissen aan

aengenomen hebben om haere schole bij provisie voor een jaer te bediennen, waerop hij advys des Classis heeft versocht. De Classis geeft voor antwoorde dat, hoewel sulx niet en behoort in consequentie getrocken te worden, hij nochtans tot Meij toecomende sal den schooldienst aldaer bediennen, sonder langer, ende ondertusschen helpen arbeijden dat tusschen dien tijt een goet schoelmeester aengenomen wordde". Door de particuliere Synode, in 1593 te Brielle gehouden, werd het volgende bepaald:,,Een predicant sal wel mogen schole houden, als het can geschieden sonder verhinderinge ende kleijnachtinge sijnes diensts ende dat den schooldienst niet te cort en geschiet, waervan d'oordel sal staen bij de Classe".

1) De Brielsche kerkeraad wenschte Martinus Nicolaï beroepen te zien, maar de Magistraat stond er op, dat Willem Crijnsze beroepen zou worden. In de Res. Mag. van 18 Sept. 1599 leest men: Opte propositie, bij den dienaren des H. Evangelij ende dije van den Kerckenraet, aen de Magistraet deser stede gedaen, aengaende de beroupinge te doen van eenen derden dienaer, ende dat bij den Kerckenraet voorgestelt waren Martinus Nicolaij, dienaer in de Liere, Gregorius Adriaensz., predicant tot Swartewael, ende Willem Crijnsz., pred. in den Nyeuwenhooren, ende dat bij de meeste stemmen van den Kerckenraet goetgevonden was den Magistraet voor te dragen den voorn. Martinus Nicolaij, omme met haren advise wettelicke beroupinge te doen opten persoon van denselven Martinus: waerop gedelibereert zijnde, es bij mijnen Heeren verstaen ende goetgevonden, dat men de beroupinge van den voorn. Martinus naelaeten sal ende dat men wettelicke beroupinge sal doen opten persoon van Willem Crijnsz., pred. in den Nyeuwenhooren". Den 8sten October werd den kerkeraad het wedervaren zijner afgevaardigden bij monde van Ds. Reijnerus Donteclock gerapporteerd, en in de Acta staat daarvən 't volgende: Reijnerus heeft de vergaderinghe gherapporteert, hoe se bij mijn Heeren waeren ghevaeren, te weeten dat haere E., sonder te letten op de voorstellinghe van de persoone Martini, ghevallen waeren op de persoone van Willem Crijnsze. Wanneer nu Jacob Jansze daerop seijde, dat van de twee andere, Willem Crijnsze ende Goris Adriaensze, in de vergaderinghe anders niet ghesproocken was dan in teghenstellinghe van Martinus, ende dat daerom mijn Heeren wel souden doen, indien sij heur advis ophielden ter tijt toe dat in den Kerckenraet daervan ghehandelt waere gheweest, opdat naer oorde der kercke daerinne gheprocedeert mochte worden, soe hebben mijn Heeren niet gheraden ghevonden haer advis uut te stellen, vreesende dat Willem Crijnsze die van Maeslant soude toegheleit worden, want sij hadden verstaen dat maendaghe eerstcomende een eijnde daervan soude ghemaeckt worden. Als nu Reijnerus mijn Heeren te bedencken gaf of haer E. niet goet souden vinden, dat het lot tusschen die twee soude gheworpen ende daermede dese saecke Godt soude bevolen werden, omme een yeghelick te beter con

« AnteriorContinuar »