Imágenes de páginas
PDF
EPUB

deze vraag, zeggen de Acta, is bevestigend geantwoord, doch de verklaring van Heijen is anders.

Volgens dezen heeft Helmer Gaden op de laatste vraag geantwoord, dat hij daarop voor de zijnen geen beslist antwoord geven kon; de tijd toch was te kort, om zijne committenten te raadplegen; hij voor zich was gerust; H.H. Burgemeeesteren hadden immers gezegd, dat de Classis uitspraak moest doen, en hij zou zich daarbij dan ook neerleggen. Jurriaen Heijen zou volgens dezelfde verklaring ook de voorwaarde gesteld hebben, dat het oordeel aan de fraterniteit was, mits men zich plaatste op den grondslag der adviezen. De Voorzitter zou toen dadelijk gezegd hebben, dat men geen nieuwe kwestiën opwerpen moest, en tevens verklaard hebben, dat men gerust kon zijn, wij alles zou geschieden zooals in de conferentie was besproken. Na het voorlezen der resolutie, in de 13de zitting genomen, had Heijen nog iets willen zeggen, maar werd door Helmer Gaden in de rede gevallen, met een, tut tut, ik acquiesceere", waarmede Born en Heetveld instemden. Hierop zou de Voorzitter op Heijen zijn afgegaan, zeggende: „Neem toch den vrede aan!" waarop deze eenigszins in verwarring antwoordde: „Ik neem vrede aan, maar verzoek kopij!"

Toen reikte men elkaar de hand. Vier naast gelegen gemeenten werden nog in commissie benoemd, om de amnestie te decreteeren, en daarmede reikte men elkaar de hand van vrede en broederschap.

weer

Nu men zoover was, traden Colerus, Vos en Van Born weer binnen ter synodale vergadering.

Hiermede was de zaak afgedaan. Zij had alle stadiën doorloopen. Nog lang gaf het verhoor der committenten, getuige Heijen's "Verantwoordinge", aanleiding tot gesprekken. De zaak der verkiezing bleef, zooals zij bij eindresolutie was. De kwestie geraakte langzamerhand van de baan; in het jaar 1690 kwam geen der contribuanten, om zijn recht te doen gelden. Zwakker werd ook de confessioneele partij onder de predikanten. Colerus, in zijne verwachtingen teleurgesteld en zich ontwapend ziende, vertrok

in 1696 naar Den Haag, en de Hollandsche richting, d. i. de gematigde, nam meer en meer de overhand.

De confessioneele partij, één met die der doleerenden, had met deze de nederlaag geleden; hare poging om langs den weg, door ons besproken, gebiedster te worden in de gemeente, was mislukt.

Beverwijk.

DANIEL DE BREEN,

DOOR

Dr. B. TIDEMAN Jz.

Onder de studenten, die in 1618-'19 het Staten-College te Leiden bewoonden en de partij der Remonstranten kozen, wordt eene eigenaardige plaats ingenomen door Daniël de Breen, geboren te Haarlem in 1594 en vanwege de vroedschap dier stad alumnus aan genoemd College. Hij behoorde onder de leerlingen van Episcopius, en wel onder de zeer zelfstandige. Hij trok mede naar de Synode te Dordrecht, en diende daar met anderen de gedagvaarde Remonstranten als secretaris. Daarop nam hij, nog vóórdat in October 1619 de Acte van stilstand aan de studenten der Leidsche Hoogeschool werd voorgelegd, zijn ontslag en trok naar Straatsburg. In 1621 vinden wij hem terug in het vaderland en wordt hij te Haarlem gevat, waar hij zich met Montanus meer en meer voegt bij de Collegianten, nadat hij in 1620 reeds zijn leermeester Episcopius bestreden had over de vraag, of het den christen geoorloofd is een overheidsambt te bekleeden. De Breen meende die vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Tegenover Paschier de Fijne bestreed hij het uitgeven van de Belijdenis der Remonstranten, en maakte in 1638 daartoe uittreksels uit Kamphuysen's brieven

openbaar. Hij behoorde tot de oprichters van het eerste college der Collegianten te Amsterdam en overleed in 1664. In dat jaar bezorgde zijn neef, Frans Kuyper, eene volledige uitgave zijner „, Opera theologica".

Het is mijn voornemen, de beteekenis van Daniël de Breen in die verschillende opzichten gedeeltelijk uit nog ongedrukte bescheiden nader toe te lichten.

Het eerst trekt zijne werkzaamheid ter Dordsche Synode de aandacht. Van zijne toen gestelde memoriën en brieven is het een en ander bewaard in de boekerij der Remonstrantsche gemeente te Rotterdam, en, voor zoover Brandt er geen gebruik van maakte, kan die schriftelijke nalatenschap eene enkele bijzonderheid uit het verhandelde in de Synode toelichten. Men heeft hier namelijk 1):

1o. Vier pagina's in folio van een onbekende, gedagteekend Dinsdag middag 18 Dec. 1618, behelzende korte aanteekeningen van het verhandelde ter Synode 8-14 Dec. 1618. De inhoud daarvan is door Brandt gebruikt 2).

2o. Twee brieven aan Rem Bisschop, den 9den en 28sten Dec. 1618 geschreven. De tweede dezer brieven is door Brandt gebruikt 3). De eerste is belangrijk. De schrijver spreekt daarin van de 3de zitting der Synode op Zaterdag 8 Dec. 1618. Dit was eigenlijk de 24ste, maar de derde, waarin Daniël de Breen met de geciteerde Remonstranten tegenwoordig was. De brief luidt aldus:

Laus Deo.

Uyt Dordregt den 9. Decembris Anno 1618.

Waerde seer beminde Heer ende Vrient, naer dat de eerste en tweede sessie gehouden waren in manieren als voren ver

1) Catalogus der Handschriften in de Bibliotheek der Remonstrantsche Gemeente te Rotterdam, no. 48.

2) Historie der Reformatie, dl. III, blz. 127-171.

3) A. w., dl. III, blz. 207-216. In ditzelfde pakket no. 48 bevindt zich nog: Brief van Dominicus Sapma aan Rem Bisschop van 23 Januari 1619 (bij Brandt, III, 416); een brief van Dominicus Sapma aan Adriaen Jacobsz. van Noordt (gebruikt door Brandt, III, 419-421), en een opstel van Grevius, groot 611⁄2 blad folio, over hetgeen 19 Febr. 1619 en volgende dagen in de Synode geschiedde.

haelt is, so is sanderendaegs daernaer, namelyck saterdaegs op de gewoonlycke wyse de derde sessie geweest, in de welcke men niet van de saecke selfs gehandelt heeft, gelyckerwys als daegs te voren den Remonstranten aengeseyt was, dat men doen soude, maer men heeft alleenlyck gedelibereert, ofte niet de Predicanten van Uytregt, welcke tot nog toe als lidmaten der Synodi in de Synodale vergaderingen geseten ende haere keurstemmen neffens de anderen gehadt hadden, haer niet en behoorden te voegen bij de andere geciteerde Remonstranten.

Naer ondervraginge van stemmen, welcke hier op verscheyden vielen is eyntelyck by de meeste stemmen geresolveert, dat sy souden blyven in gelycke qualiteyt als voren mits aenneminge van seeckere conditieen, welcke vijf in getal waren, als:

1o. dat sy souden verclaeren in goede conscientie, dat sy macht hadden van haere committenten om te decideren niet alleen van de accommodatie en onderlinge tolerantie maer oock van de waerheyt ofte onwaerheyt dier poincten, daerover tegenwoordig questie is;

2o. dat sy niet souden communiceren ofte raetplegen met de geciteerde remonstanten, nochte oock hetgene hetwelcke in de absentie van deselvige in den synodo gehandelt wert souden elimineeren;

3o. dat sy niet souden verwisselen den persoon ofte qualiteyt van rechters als sy waren in den persoon van partijen ende aenklagers;

4o. dat sy niet door ontydige ende onbehoorlycke tusschenspreeckingen de actien van den Synodus souden verhinderen ofte verstooren;

5o. en ten laetste, dat sy souden doen denzelfden eedt, die de andere leden der Synode gedaen hadden, van alleen te sien op Gods woord en sonder praejudicie te sullen oordeelen.

De Remonstranten van Uytregt uytstel versocht hebbende om op dese voorgestelde conditieen te mogen antwoorden, hebben naulyx respyt connen gecrygen tot des avonds ten vyf uyre.

Ende ondertusschen dat dit geschiedde moesten de geciteerde Remonstranten buiten de vergaderinge staen ende met patientie verwachten tot dat de sessie geeindigt was.

Maer de voorschreven Predicanten van Uytregt hebben volgens haeren last noch 't avonts te vyf ure een geschrift overgegeven, waerinne sy verclaerden haer bereyt te syn de vier van de voorgestelde conditieen te achtervolgen, maer wat de

« AnteriorContinuar »