Imágenes de páginas
PDF
EPUB

van ondankbaarheid. Alle menschelijke verplichtingen en verbintenissen moesten volgens hem wijken voor den band, waarmede hij aan God en Christus verknocht was. Verder verklaarde hij, dat het leerstellig verschil niet behoorde tot het noodzakelijke in den godsdienst, maar tot hetgeen door liefde ware te verdragen, indien de onverdraagzaamheid van enkelen het niet onverdragelijk gemaakt had. Men ontsloeg hem nu, ook zonder de boete, gesteld op de weigering zijne medestanders te noemen, en verbood hem, weder zulke vergaderingen te bezoeken. De Breen antwoordde, „, dat hy sich daerin soude draegen, gelyk hy 't voor Godt dacht te verantwoorden" 1).

Bij de volgende stoornis, door de Remonstranten te Haarlem op 24 Juli 1622 ondergaan, vinden wij De Breen niet vermeld. Hij bleef, behalve met Episcopius, ook met andere Remonstranten in betrekking. Zoo schreef hij (waarschijnlijk in 1624) 12 Mei en 25 Oct. aan Frans van Limborch twee brieven 2). Hij zond hem zijne briefwisseling met Episcopius, en vroeg ook boeken van hem ter leen. Hij zwierf toen rond. Volgens het onderschrift dier brieven was hij nu eens in Den Haag, dan weder op den Brinkhorst. Zijn omgang met Montanus deed hem meer en meer neigen tot de gemeenschap der Rijnsburgsche profeten. Hij droomde van een duizendjarig rijk, en getuigde daarvan in zijn „Tractatus de regno ecclesiae glorioso per Christum in terris erigendo".

Daarna vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij met Adam Boreel, Galenus Abrahamsz. de Haan en Michiel Komans het eerste, collegie" oprichtte.

In 1638 gold hij algemeen als de vervaardiger van zekere uittreksels uit Kamphuysen's brieven, die moesten waarschuwen tegen het uitgeven van de Belijdenis der Remonstranten. Die uittreksels werden, zelfs tegen den

1) Brandt, a. w., dl. IV, blz. 619–626. Met deze mededeeling moet het geschrevene in mijn werkje De Remonstranten te Haarlem, blz. 19, bij den 9den regel v. o. worden aangevuld.

2) Bibliotheek der Remonstranten te Rotterdam, no. 815 der Handschriften.

zin des drukkers, geplaatst in den tweeden druk van Kamphuysen's, Theologische werken" 1), en De Breen vrij algemeen als schrijver en dus ook als uitgever aangewezen. Paschier de Fijne, predikant te Haarlem, waar in dat jaar de overheid het den Remonstranten lastig begon te maken 2), schreef 27 Aug. van dat zelfde jaar een scherpen brief aan De Breen, om hem zijne afkeuring kenbaar te maken over het laten drukken dezer uittreksels. Hij verklaarde daarin, ook uit naam van anderen te spreken.

Hij noemde die uittreksels oneerlijk, omdat men niet de brieven in hun geheel gegeven had, liefdeloos, omdat het alleen diende om de verdrukking te vermeerderen en de Remonstranten openlijk ten toon te stellen, die men liever had moeten vermanen. Men had er, volgens Paschier, Kamphuysen's nagedachtenis geen dienst mede gedaan. Men weet nu, hoe bitter die stichtelijke schrijver van scheldwoorden kon gebruik maken. Zoodoende draagt men koren op den molen der Contra-Remonstrantsche partij. Deze uittreksels zijn misplaatst in de stichtelijke werken van Kamphuysen 3).

Of De Breen op dezen brief geantwoord heeft, is mij niet bekend.

In de uitgebreide letterkunde van de Collegianten of Rijnsburgers vinden wij geene nadere mededeelingen over De Breen's werkzaamheid in dien kring 4). In het streven van Galenus Abrahamsz. de Haan, om de Collegianten bij de Amsterdamsche Doopsgezinden in te lijven, schijnt De Breen niet betrokken te zijn geweest. Hij hield zich eenigszins op den achtergrond. Toch had hij veel omgang met Galenus en Boreel, en wordt hij met dezen laatste genoemd een uitmuntend man, van wien Galenus veel

1) „'t Amsterdam ghedr. by J. A. Colom." 1638 (zie Rogge, Bibl. van Remonstr. Geschriften, 1863, blz. 158).

2) Tideman, de Remonstranten te Haarlem, blz. 30.

3) Dr. J. van Vloten, Paschier de Fijne, blz. 281-285.

4) Volgens welwillende mededeeling van den grondigen onderzoeker dier geschriften, Ds. J. C. van Slee te Brielle.

leerde 1). Toch heeft zijn arbeid tot verdediging van 't weerlooze christendom, in 1640 onmiddellijk in 't Hollandsch vertaald, het leven geschonken aan den arbeid van anderen op dit punt. De Breen's neef, Fr. Kuyper, deelt mede 2), dat Wolzogen tot zijne geschriften werd gebracht door De Breen's arbeid, en dat de Poolsche edelman Samuël Przipkowski in 1650-'51 De Breen's werk weerlegde.

De Breen is in 1664 te Amsterdam overleden in den ouderdom van zeventig jaren.

Ten slotte volge hier, wat in handschriften en in druk van hem overig is.

Brief van 9 Dec. 1618 uit Dordrecht aan Rem Bisschop (zie boven blz. 74).

Brief van 9 Dec. 1618 uit Dordrecht aan een onbekende 3). Brief van 28 Dec. 1618 uit Dordrecht aan Rem Bisschop *). 1620. Examen tractatus a Magistro Simone Episcopio conscripti super quaestione an liceat Christiano magistratum gerere" 5).

[ocr errors]

1624. Twee brieven aan Frans van Limborch, d.d. 12 Mei en 25 Oct. 6).

1625. Brief aan Simon Episcopius van 4 April 7).

1638. Uitgave van Kamphuysen's werken, 2de druk. Amst., J. A. Colom.

1) Lijkrede op Galenus Abrahamsz., uitgesproken 16 Juni 1706 door Willem van Maurik.

2) In de voorrede van een pamflet, getiteld: De recht weerlooze Christen of verdediging van 't gevoelen der eerste Christenen en gemartelde Doopsgezinden, wegens het overheydsambt, oorlog en geweldige tegenstand, waarbij een lÿjkrede en lijkdicht op Joh. Hartigveldt van Joachim Oudaen, Rott. 1778 (Bibliotheek der Doopsgezinden te Amsterdam).

3) Gebruikt door Brandt, a. w., dl. III, blz. 127-171.

4) Gebruikt door Brandt, a. w., dl. III, blz. 209–216. Deze brieven berusten in de Bibliotheek der Remonstranten te Rotterdam onder no. 48 der Handschriften.

5) In eene tweede redactie (1625?) opgenomen in Episcopii Opera theologica, II, Pars altera, fol. 468-507.

6) Bibliotheek der Remonstranten te Rotterdam, no. 815 der Handschriften.

7) Bibliotheek der Remonstranten te Rotterdam, no. 816 der Handschriften. Zie boven blz. 79.

1640.,, De qualitate regni Domini nostri Jesu Christi: quodque illud totum in spirituali dominio consistat" (in Hollandsche vertaling 1640, 1641 en 1657 te Amsterdam onder den titel: „Van de hoedanigheid des rijks christi; de tweede (derde) druck. Daer is bygevoegt: verklaringhe van de gewichtigheyd des geschils, of, en hoeverre het een christen past de wereldlycke heerschappye te bedienen; gesteld in twee brieven van Daniel van Breen 1). Item eene korte verklaaring over het V, VI en VII capittel van Matheus. Item verklaaringhe over Luk. VI vers 17 tot het eynde des capittels", in 12o).

1664. „Opera theologica", uitgegeven door Frans Kuyper. Afzonderlijk verschenen daaruit :

[ocr errors]

Annatationes breves in Vet. et Nov. Testamentum", Amst. 1664, in folio.

[ocr errors]

Verklaring van Job en de Openbaring van Johannes”, Amst. 1664, in 4o.

„Vriendelijke disputatie tegen de Jooden", Amst. 1664. ,, Dialogus brevissimus de veritate religionis christianae" (vertaald Amst. 1664 met een bijvoegsel van Joachim Stegman Jr., een Poolschen sociniaan. In 1685 verscheen te Haarlem bij Sim. Piet. Boncq eene breedere bewerking 2). Christelyke Deughdenspiegel" ").

[ocr errors]
[ocr errors]

Compendium theologiae Erasmicae", Rott. 1677 (vertaald door J. de Haas onder den titel: „Kort begrip van Erasmus Godgeleerdheid", Rott. 1679. Nog eens herdrukt met eene voorrede van J. Oudaen).

[merged small][ocr errors][merged small]

1) Deze brieven zijn door hem gericht aan Frans Joachimsz. Oudaen. Zie: Historie der Rijnsburgsche vergadering, Rott. 1775.

2) H. C. Rogge, Bibl. v. Pamfletten, dl. II, afd. II, blz. 72.
3) Deze en de volgende titels zijn door mij aan Glasius ontleend.

وو

,OF EEN BASTAERT ADMISSIBEL SIJ TOT DE

H. BEDIENENGE DES EUANGELIUMS?"

DOOR

S. D. VAN VEEN.

Het zal tegenwoordig wel in niemand opkomen, voor de toelating tot de Evangeliebediening den candidaat als voorwaarde te stellen, dat hij uit een wettig huwelijk geboren zij. 't Is waar, er bestaat in geene der Protestantsche kerken hier te lande eene bepaling, die recht zou geven tot het doen van zulk een eisch. Maar wij gelooven dan toch ook, dat allen het hierin wel eens zullen zijn, dat het maken van zulk eene bepaling niet wenschelijk zou

wezen.

Wij weten, dat in de Roomsche kerk menige bastaard van koninklijken of adellijken bloede aanzienlijke betrekkingen bekleed heeft. 't Is niet noodig, hier vele voorbeelden van aan te halen. Wij herinneren slechts aan den bekenden Aartsbisschop van Utrecht, David van Bourgondië, den bastaard van hertog Filips den Goede.

In de Gereformeerde kerk van ons Vaderland bestond geen algemeen geldende regel, waarbij onechte kinderen van de bediening des Evangelies werden buitengesloten. Nochtans waren er velen, die het niet wenschelijk en zelfs ongeoorloofd achtten, anderen met kerkelijke ambten te

« AnteriorContinuar »