Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Van 1626 af kwam hoe langer zoo meer de gewoonte in zwang om een of twee tonnen bier te schenken, als de gever „in den Heeren gerust sal zijn".

De vergaderingen hebben nog gewoonlijk „,opte bovenste camer int raadthuys" plaats, waar ook, „geteert" werd. Deze kamer wordt den 2 Juni 1628 „,de gildecamer" genoemd. Wellicht werden hier ook de „,100 estricken, costende 7 gulden" 1), gebruikt, die Gerrit van Dongen voor zijn intrede in 1620 gaf.

Vermelding verdient, dat het gilde in 1626 aan de kerk twee gebrande glazen schonk, waarvan echter de kosten niet opgegeven worden.

Van zelf dringt zich de vraag op, of dit gilde ook deelnam aan de verdediging van Hattem in 1629. Uit de, in het archief te Hattem aanwezige, „Militaria Civium" van dat jaar, waarin de verdeeling der stad in wijken, de indeeling en de namen der bevelhebbers en der minderen van de twee burgercompagnieën voorkomen, blijkt, dat bij de verdediging niet met het St. Annagilde gerekend werd.

Uit het jaar 1659 zijn de laatste berichten in het Gildeboek. Het slepend bestaan schijnt echter nog lang te hebben voortgeduurd, want toen het 16 Mei 1785 zoogenaamd hersteld werd, bevonden zich te Hattem nog twee oude broeders, waarbij zich dertig nieuwe aansloten. Den 6 Juni 1786 bedroeg hun aantal 34.

Als nog aanwezige gildegoederen worden vermeld: twee gildehoorns, drie bierkannen en zes glazen, die de gildemeesters moesten bewaren, terwijl de papieren en boeken den secretaris ter hand gesteld werden.

Wij zullen de rol, die het gilde in de troebelen te Hattem op het einde der vorige eeuw speelde, niet verder mededeelen. Mr. H. W. Daendels, de ziel ook van deze corporatie, gebruikte het tot politieke doeleinden 2). Den 6 Juni 1786 trokken nog 34 leden uit om schijf te schieten en werd Engelbertus Hoogers schietkoning. Dienzelfden dag vereerde de regeerende koning, Mr. H. W. Daendels, aan de schutten ,,ter betoning van zijne agting" de medaille, die nog aan het zilveren „cieraet" hangt. Toen in 1798, krachtens de publicatie van 5 October, de gilden ontbonden moesten worden, bleek, dat nog slechts één

1) Estrikken noemt men hier nog vierkante tegels.

2) Zie mijn stuk „Bijdrage tot de onlusten te Hattem op het einde der vorige eeuw," voorkomende in de Verslagen en Mededeelingen, uitgeg. door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 2de Afd., 19de stuk, blz. 88 v.

8

olderman, Jan Hoogers, en eenige leden van het St. Annagilde over waren. Het verzoek der commissie, ingevolge bovenvermelde publicatie door het gemeentebestuur van Hattem den 12 October benoemd, tot ontbinding en overgifte der goederen van het gilde werd door de overgebleven leden geweigerd op grond, dat art. 53 der staatsregeling volgens hunne opvatting alleen betrekking had op,,gilden, corporatiën en broederschappen van neringen, ambagten of fabriken".

Langdurige onderhandelingen leidden tot niets.

Het gilde werd niet ontbonden. Den 5 Juni 1809 telde het nog 19 leden, maar van hunne verrichtingen hooren wij niets.

Den 7 Juni 1809 kwam het samen om aan het gemeentebestuur inlichtingen te geven naar aanleiding van het koninklijk besluit van 2 Maart 1809, no. 14 1).

Dit was volgens de aanwezige stukken de laatste samenkomst van het allengs uitstervende gilde.

Wij vermoeden, dat het laatst overgebleven lid de papieren en het „cieraet" ten slotte aan het gemeentebestuur afstond.

HET ST. ELOYSGILDE.

Omtrent het St. Eloys, St. Eligius 2) of smidsgilde kunnen wij mededeelen, dat het op St. Eloysdag (1 December) in 1523 3) vóór den pastoor door vier smeden werd opgericht.

1) Dit besluit luidde:

Art. 1. Les schutterijen de campagne recevront de nouveaux diploma's en remplaçant de ceux, qu'ils tiennent des Charles Quint et des autres Princes ou Gouvernements.

Art. 2. Notre Ministre de l'intérieur cherchera à concilier sa proposition à cet égard avec l'organisation des schutterijen.

2) Zie voor dit stuk bijlage XLIII.

3) St. Eligius, bisschop van Noyon, was geboren te Cadillac of Cadaillac in Aquitanië, twee uur van Limoges. Overeenkomstig zijn aanleg werd hij in de leer gedaan bij een goudsmid Abbo Bobo, den schatmeester van koning Chlotarius II van Neustrië, en kwam hij aan het hof. Belast met de vervaardiging van een prachtigen troonzetel, leverde hij voor dezelfde som twee, waarvan nog een bestaat. Op de munten van Dagobert I en Clovis II komt herhaaldelijk de naam van Eligius voor. Hij vervaardigde nog vele kunstwerken. Tegenover het hof hield hij steeds zijne waardigheid op door het dragen van prachtige kleederen. Hij was zeer gesteld op het gebed en het lezen der Heilige Schrift en zeer vrijgevig tegenover de armen. Na behoorlijke voorbereiding trad hij in den priesterstand. In 640 tot

De oprichters beloofden elkander broederschap in leven en dood „nae manieren der hilligen kerke". Verder kwamen zij overeen dat, wie een leerjongen aannam, een pond was „der luchtinge Sanct Loyen" zou geven, terwijl van een nieuwen knecht een stuiver moest betaald worden.

Vestigde zich te Hattem een meester, die er niet geboren was, dan moest hij, behalve dat hij het burgerschap moest winnen, aan St. Eloy een goudgulden betalen. Hiervan was alleen uitgezonderd de meester, die een huwelijk aanging met iemand uit een smidshuis of met een smidsdochter te Hattem, in welk geval hij slechts de helft behoefde te betalen. Wie gebruik maakte van het schepel van St. Loyen moest, wanneer hij een binnenburger 1) was, voor elk hoet kolen een oort stuiver betalen en, zoo hij buitenburger was, een brabantschen stuiver.

De verdere berichten omtrent dit gilde zijn schaarsch. Gildebrieven of boeken bezitten wij er niet van. In de resolutiën van den magistraat komt onder dagteekening van 9 Maart 1663 voor, dat het ,,St. Loo" of smidsgilde een verzoekschrift vertoond had, rakende het winnen van dat gild. Besloten werd hierop, dat ieder, die zich te Hattem zou willen vestigen om het smidsvak uit te oefenen, verplicht zijn zou het gilde te winnen en een proefstuk te leveren. De proef zou bestaan in ,,het maeken van een ploeghijser ende zijdthamer te doen ende uyt te slaen". Voor het winnen van het burgerschap moest twaalf goudgulden betaald worden, bovendien een keizersgulden ,,voor wasse aen den armen", en eindelijk twaalf goudgulden ad 28 stuivers aan het gilde. In deze laatste som was mede begrepen de ton bier, die in den gildebrief vermeld was.

Toen in 1798 de gilden ontbonden werden, bestond dit gilde niet meer te Hattem.

bisschop gewijd, trok hij weldoende en bekeerende tot Antwerpen door en stierf den 1 December 659, zeventig jaren oud zijnde.

Kirchenlexikon, IV2, blz. 375.

1) Onder binnenburgers verstond men de burgers, wonende binnen de muren der vesting, onder buitenburgers die, welke buiten de muren woonden. Zij hadden verschillende rechten en hebben die nog ten opzichte van de Hoenwaard.

HET SNIJDERSGILDE.

Uit het tijdvak, dat ons bezighoudt, is slechts één stuk 1) omtrent het snijdersgilde tot ons gekomen, onder dagteekening ,,op Meijdach anno 1574". Hierin wordt gezegd, dat de,,oldermannen",,myt believen der gantzen masschap" en op de voorwaarden van hun gildebrief, hun eertijds door schepenen, raad en gericht gegeven, overeengekomen waren, dat geen der gildebroeders zich mocht,,absentyren offte versteeken offte toe huis bliven" ten tijde, dat het gilde gehouden werd of de broeders met elkander te handelen hadden. Wie deze bepaling niet nakwam of ook het,,schottelgelt" 2) niet betaalde, diens winkel zou gerechtelijk gesloten worden.

Tevens kwamen de broeders overeen, dat zij, een jongen aannemende, acht stuivers zouden betalen, doch zoo dit een zoon van een meester was de helft.

Uitheemschen, het gilde willende winnen, moesten eerst het burgerschap verworven hebben en daarna, alvorens hun ambacht uit te oefenen, twee goudgulden aan het gilde betalen.

1) Afschrift op een los stuk papier, aanwezig op het archief te Hattem.
2) Het woord schottelgeld wordt thans te Hattem nog gebruikt. Men ver-

staat er onder de opbrengst der collecte aan den nachtmaalsdisch.

DE KOSTER EN DE SCHOOL.

Het eerst, dat wij iets omtrent den koster 1) vernemen, is in de algemeene bepalingen over den kerkdienst van 1 April 1408 2). Onder het hoofd ,,De custode" worden zijne verplichtingen als volgt omschreven. Des Zaterdags, Zondags en op alle hooge feestdagen zal hij de eerste en tweede vesper, des Zondags en op alle hooge feestdagen steeds onder de mis op het koor zingen. Op de werkdagen zal hij, zoo dikwijls de cureit of vice-cureit op het hoogaltaar de mis wil zingen, met zijne scholieren het koor bezoeken om onder de mis te zingen 3). Eindelijk zal hij den pastoor of den vice-cureit trouw zijn in alle verrichtingen, die op den eeredienst betrekking hebben.

Slechts één aanstelling tot koster is tot ons gekomen. Zij is gedagteekend 14 April 1488 4), gaat uit van burgemeesters, schepenen en raad en behelst de benoeming van Asse Everszoon 5).

1) Zie over kosters Moll, Kerkgeschiedenis, II, 1, blz. 288, 289, II, 11, blz. 249, II, II, blz. 295; Kirchenlexikon, III2, blz. 1262 v. in voce „custos."; Mr. S. Muller Fz., Schetsen uit de Middeleeuwen, blz. 231.

2) Bijlage XIII.

3) Vergelijk over het zingen der scholieren Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 266, II, III, blz. 322, 323.

4) Wy burgermeisteren, scepenen ind rait hebben Asse Everssoen versien mit onse costerie tot onsen wedersegen, ind hefft voir ons voir der kercken cleynoden to borge gesath Henrick Buter, Willem Buter en Jan Buter, die voir hem gelaifft hebben an onsen handen die weder te leveren, gelijck hem onsen kerckmeisteren in celen avergelevert hebben. Geschiet voir ons scepenen op Manendach na Quasimodi (14 April) anno 1488. (Richtbock der stad Hattem, loopende van 1478—1550.) 5) Als kosters vonden wij vermeld, behalve Asse Everszoon, die ook in bijlage I, blz. 9 voorkomt:

Den 1 April 1408 Ludolphus Luisman, tevens stadsbode; in 1460 ,,Dirck onse coster"; in 1523 en 1524 Joannes; in 1534-1538 meister Rabo Janssoin en sinds 1568 Willem van Laer.

« AnteriorContinuar »