Imágenes de páginas
PDF
EPUB

indyen hij daerenboven noch daer khompt, ons tselve verstendigt, want wij dan hem te doen halen ende hier brengen gemeynt, om dan wess gebueren wirdt, sijnenthalven to doen und ordineren" 1).

De verwijdering van Bernhardus die Haeze was te veel van de onderdanigheid geëischt. Hij bleef te Hattem. In 1567 werden hem nog van stadswege tweeduizend steenen van het tichelwerk verstrekt 2).

Wat meer zegt, Jan Arents keerde den 28 of 29 September 1566 naar Hattern terug en poogde in de nabijheid er van te prediken. Dit werd hem echter belet door den drost Johan van Holtzwiller en den pastoor Gerryt Bartels. Hierbij was Bernhardus die Haeze tegenwoordig, die met woorden de partij van den prediker opnam.

Het spreekt van zelf, dat hierop weder een schrijven van Megen volgde en wel van den 4 October. Hierin gaf hij zijne groote verbazing over het gebeurde te kennen en verzocht om omstandig bericht.

Hierop volgde van den magistraat weder een antwoord in den deemoedigsten toon. De predikant is wel te Hattem gekomen, heet het er in, maar zonder weten en willen van den magistraat en de burgerij. Verder vernemen wij er uit, dat Arents daags te voren aangekomen was en dat de magistraat hem nog dienzelfden avond uitdrukkelijk het prediken verboden had.

Uit alles blijkt, hoe rustig het te Hattem was in vergelijking met andere omringende steden van het kwartier.

Betrekkelijk groot is dan ook het aantal personen, die zich in dit en volgende jaren in Hattem vestigen en het burgerschap winnen. Onder hen ontmoeten wij in 1567 toe Boecop, die door den Hattemschen magistraat goed ontvangen wordt 3). Of hij het Harderwijker magistraatslid, de katholiek gezinde, Sweer toe Boecop was, die destijds te Kampen woonde, kunnen wij niet met zekerheid beslissen.

1) Ris Lambers, Kerkh. op de Veluwe, bijlage XXX, 3, blz. CCCXXXVI. 2) Onder de opsomming der verstrekte steenen heer Bernardus die Haese

2 duisent." (Stadsrekening 1567.)

3),,Noch Cornelis van Brackell 4 stuv. brab. van een brief, die hij toe Campen brachte an Bocckop den 8 dach van Mey."

,,Noch vrou Schrassers betalt 4 golt guld. unde 8 stuv. brab., die de boerghemeysteren verteerden met Boekop unde Hyllebrandt ter Keulen, doe sij met de brouwers een dach hyelden den 12 dach van Mey in bijwesen Zanden." (Stadsrekening 1567.)

De gebeurtenissen van 1566 hadden tengevolge, dat Dr. Johan Urd, raad van het Hof, in September 1568 te Hattem verscheen, om ten overstaan van den schout Wilhelm Blanckebijl een onderzoek in te stellen. Achtereenvolgens verschenen vóór hem de burgemeester Henrick van Besten 1), de schepen Lubbert van Oldenbarnevelt 2), de secretaris der stad Henricus Haen, de drost Johan van Holtzwiller en eindelijk het echtpaar Wassenburch, om op bepaalde vraagpunten te antwoorden. Uit hunne mededeelingen was het mogelijk een overzicht der gebeurtenissen te geven, zoodat wij ons hiermede niet verder behoeven bezig te houden. Alleen zij nog vermeld, dat uit het verhoor blijkt, dat Willem Smit en Johan Spuelden misschien toen tot de overledenen behoorden 3).

Alle omstandigheden werkten in 1568 samen, dat het te Hattem op godsdienstig gebied een kalm jaar was. De stadhouder van Friesland en Groningen, graaf van Aremberg, bevond zich in Frankrijk, waar hij tot hulp van den koning tegen zijne onderdanen gezonden was. Tijdens zijne áfwezigheid verving hem de heer van Groesbeek 4), dien wij den 9 Maart 1568 te Zwolle aantreffen. Hattem haast zich dien afgezant van den hertog van Alva te begroeten 5) en toen de graaf van Aremberg naar Overijssel terugkeerde, zien wij hem Hattem aandoen 6). De troepen, die in Groningen tegen de graven Adolf en Lodewijk van Nassau werden samengetrokken, namen ten deele hunnen weg over Hattem. Daar vonden zij den magistraat zeer bereidwillig. Hij rijdt den aanvoerders tegemoet en zorgt er voor, dat schuiten voor den overtocht van den IJssel worden aangevoerd. Zes vendels worden niet in, maar bij de stad ondergebracht en vooral bij het punt van overgang te Coten. Ver

1) Hij komt van 1540-1572 onder de leden van den magistraat voor. 2) Hij komt voor in 1541, 1560, 1561, 1564, 1565 onder de kerkmeesters; was in 1549 stadsrentmeester; in 1556 een van de weidemeesters en van 1566—-1575 lid van den magistraat.

3) Ris Lambers, Kerkh. op de Veluwe, bijlage XXX, 4, 5, 6, 7, blz. CCCXXXVIII v.

4) Zie voor Zeger van Groesbeek Biographisch Woordenboek, VII, blz. 435. 5) Noch die boergemeyster Zande unde Lennep viertych stuv. brab., doe sij toe Zwolle bij die commissarien van den hertych van Alben waeren, sij hyclden aever 12 stuv. brab., die heft Zande die tymmerlueden tot Oen verterdt." (Stadsrekening 1568.)

6) „Noch heft Thomas van Zande van der stads weeghen den heer van Aerden-) boerch voer I golt guld. wijn gheschenck op aevendt Jubilate." (Stadsrekening 1568.

te

dienstelijk maakt zich hierbij de burgemeester van Galen. Den overste der vendels schenkt hij van stadswege een snoek en den hopman Losekaat twaalf kwarten wijn. Zelfs spoort hij met stadsgeld mannen aan om de paarden over den IJssel voeren 1). Met welke gewaarwordingen de tijdingen van Heiligerlee en Jemmingen te Hattem vernomen werden, weten wij niet.

In de nu eerstvolgende jaren scheen het, alsof er te Hattem geen godsdienststrijd bestond. Den 14 Mei 1571 bezocht Aegidius de Monte, bisschop van Deventer, Hattem op zijne visitatie 2) en werd door de stad onthaald 3).

Belangrijk was het volgende jaar voor Hattem. Toen Willem

1) Omtrent de troepenbewegingen vindt men in de stadsrekening van 1568/69 de volgende posten:

,,Noch 27 stuv. brab., doe die knechten toe Caeten averquemen, daer Peter van Roermunde unde Huisgen bijwaeren, Galen, die haelde die boergeren van haer werck om die poerten toe waeren unde veergelt unde nachtwachte."

,,Noch Lenneps perdt twe daeghen op mijn stall, doe men die bevellhebbers toemoete ryden moeste, een schepell gerssten, unde van die scheepen toe vanghen voer unde nae 1 golt guld. 4 stuv. brab."

,,Noch de raedt hoepman Losekaedt 12 quaerte wijns gheschenckt tot vrou Schrassers, de weke Jacobij."

,,Noch Bertelt van Haerst uithghesandt om die knechten waer dat sij hen wolden, unde Frans Weefer van brieven 7 stuv. brab."

„Noch die boergemeyster Galen mij een snoeck hyeten koepen, die stondt voer I golt gulden, van die stadt weeghen gheschenckt die averste van die ses ventlijns, lach toe Clarenwater."

„Noch tot vrou Schrassers den scholte met den raedt die weke Ponciaen, doe sij Groesbeeks broeder met sijn vendelyens foerriden unde om die stadt leyden." „Noch alle de schuttenvoerders, doe sij die knechten toe Chaten aever die IJssel ghebracht hadden, twe daeghen is tot Werner Brouwers ghehalt int raedthuis 4 golt guld. met dachs toevoere op dach Lychtmisse."

„Noch die boerghemeyster Galen laeffde vijff mans, elck 4 stuv. brab., dat sij elck een peerdt aever die Yssel solden leyden, doe die knechten aevertoeghen van Groesbeecks broeder, unde Galen heft verlecht vijfftoehalve gosseler, fait 23 stuv. brab. minus 3 plack".

In de rekening van 1569: „Meyster Jan, tymmerman, twemaell met Korst Mullers kaere unde waegens die brugge bij zalighe Kremers huis ghemaekt, doe die knechten voerbij toeghen, facit 2 stuv. brab”.

„Noch van die tochten der kneehten vant verleeden jaer, dat die scholte vant kerspell halff betaelen sall nae vermoegen zaligen Hendrick van Lenneps und secretarius handen, hyerbij comt die stadt toe betaele 77 karls. guld., van 20 stuv., maeket 55 golt guld".

2) Acta Visitationis, blz. 7.

3) Noch tot vrou Schrassers die biscop van Deventer, die grave van Megen, 6 golt guld. 18 stuv.". (Stadsrekening 1571.)

[merged small][graphic]
« AnteriorContinuar »