Imágenes de páginas
PDF
EPUB

HISTORISCHE AANTEEKENINGEN OMTRENT DE KERK, HAAR AMEUBLEMENT, ENZ. 1).

Aangezien wij, zooals reeds herhaaldelijk aangestipt is, geene stichtingsbrieven, giftbrieven, of rekeningen over het ontstaan en de verdere verbouwing van de kerk bezitten, kunnen ons de steenen en hunne samenvoeging alleen als bron dienen om de vroegste bouwperioden ten naastenbij te bepalen 2).

1) Hoofdbron bij het samenstellen van dit overzicht waren de kerkrekeningen. Ter vermijding van lange noten en vele verwijzingen deelen wij in bijlage LXIV alphabetisch gerangschikt uittreksels uit die rekeningen mede.

2) De eenige naam van iemand, die aan de kerk stellig werkzaam was, vonden wij eerst in 1535; toen toch wordt „meister Aernt Hugonse van Delft, metselaer in onser kercken van Hattem", genoemd. Wellicht was aan den kerkbouw in de XVde eeuw te Hattem Mr. Bernt van Covelens niet vreemd, die dien te Zwolle leidde en te Utrecht begeerd werd. (Mr. S. Muller Fz., Schetsen, blz. 198.)

Een ander bouwmeester, de stadstimmerman van Zwolle, Henric Verdriet, vinden wij bepaald te Hattem werkzaam. In 1461 werd blijkens de stadsrekeningen met de verbouwing der Hoenwaardsche poort begonnen onder het opzicht van „meister Jan, onse stat meister metzeler", die van Zwolle ontboden werd. De eigenlijke bouw. meester der poort was echter bovengenoemde Henric Verdriet.

Uit de stadsrekening Van 1463/64 blijkt, dat er omtrent den bouw geschillen gerezen waren. Bij de regeling hiervan treffen wij meester Bernt van Covelens aan, zooals uit onderstaande aanteekening in het „Registrum rubrum" der stad Zwolle en aanwezig op het archief aldaar blijkt.

„Anno Domini etc. LXIIII feria quinta post Remigii (4 October 1564) hebben ghelovet ende loven meister Bernt van Covelens ende Henric van Kalkeren voir hem ende voir oeren erfgenaemen samender hant ende ellic voir all, dat meister Henric Verdriet die Hoenwertsche poirte toe Hattem tymmeren ende rede maken sall voir Pinxteren naest toekomende na uutwijsinge den cedulen, de der statscriver van Hattem ghescreven heft, dair die stad van Hattem ene cedule van hebben ende meister Henric voirscreven ene. Ende weert sake, dat hyr enich ghebreec in ghevicle, wees hinder cost off schade die stad van Hattem daeromme deden off hadden, dat sullen Bernt ende Henric voirgenoemt aling ende all oprichten ende wedergheven tot oeren

Het oudste tufsteenen gedeelte van den toren is blijkbaar het overblijfsel van het kerkje, dat wij reeds in 1307 1) ontmoet hebben. Tijdens de restauratie in 1895 en 1896 werd in de tegenwoordige kerk zelf en tegen den toren aan de moet van de kap van dit kerkje blootgelegd. De herhaaldelijke verandering der vloer in de kerk in aanmerking genomen, is het onmogelijk de oorspronkelijke hoogte van het Romaansche kerkje aan te geven, maar wel blijkt voldoende uit de bovengemelde vondst, dat dit Godshuis van bescheiden afmetingen is geweest. Of dit oude Romaansche kerkje nog als kerspelkerk gediend heeft, weten wij niet. Is dit laatste het geval, dan kan het echter slechts van korten duur geweest zijn, aangezien het oudste Gothische gedeelte uit het einde der XIVde eeuw dagteekent.

Gelijktijdig met deze vergrooting der kerk werd ook het Romaansche torentje met een vroeg Gothisch stuk verhoogd en van een zadeldak, met pannen gedekt, voorzien. Van deze verbouwing is thans, wat het kerkgebouw zelf betreft, alleen nog aanwezig het middenschip ten westen van den triumfboog en de beide zijbeuken. De bouwperiode van deze oorspronkelijk vroeg Gothische kerk werd in 1407 2) afgesloten. Toen toch werd daags vóór het feest der apostelen Simon en Judas (27 October) het eerste koor geconsacreerd ter eere van den apostel Andreas en van Katharina, patronen van het kerspel van Hattem, van de Vier Maarschalken 3) en van

simpelen seggen sonder ennich becroen off wederseggen van hem off van oer erfgenaemen. Sonder argeliste, Coram Henrico ten Water et Jacobo de Wytmen, burgimagistri.

Item eodem die et hora soe hebben meister Henric Verdrict ende meister Johan Tichler voir em ende oeren erfgenaemen ghelavet schadeloes te holden meister Bernt van Covelens ende Henric van Kalkeren samentlic ende ellic voir all als sie ghelovet hebben voir hem an die stad van Hattem, in allen manieren als

vorscreven staat.

Burgem. Henric van den Water, Jacob Wytmen".

De stadsrekening van Hattem over 1468/69 vermeldt verder, dat het „wolven”, „flueren" en „bewerpen" der poort aan Mr. Bernt (van Covelens?) werd opgedragen. Het groot aantal natuursteen, dat aan de poort gebruikt werd, werd behouwen door Jan Busch, diens knaap Gerrit en Bernt Wacker. In verband met deze feiten is de veronderstelling niet al te gewaagd, dat deze kunstenaars en meesters ook aan de kerk werkzaam waren.

1) Zie blz. 18.

2) Bijlage XII.

3) Deze Vier Maarschalken zijn de heiligen: Anthonius, Cornelius, Hubertus en

alle Heiligen. Kort daarop werd het schoone gebouw door een brand geteisterd. Dit blijkt uit de wijdingsoorkonde van II Juni 1436 1), waarin Martinus, bisschop van Magio, verklaart, dat hij de altaren van het Heilig Kruis, de Heilige Maagd Maria, den H. Johannes Evangelist en de Heilige Cecilia 2) en Bar2) en

Quirinus. Zij werden maarschalken genoemd naar het voornaamste ambt, dat men in de middeleeuwen aan het koninklijke hof kende. Men beschouwde die heiligen als voorname dienaars van God, door wier voorspraak men hulp in nood en genade van God hoopte te verkrijgen. Het getal vier is wellicht gekozen, omdat er vier hofambten waren. De H. Anthonius is de woestijnbewoner in Egypte, wiens feest den 17 Januari gevierd wordt. Hij is de vader der monniken en werd als bijzonder patroon tegen alle besmettelijke ziekten van menschen en dieren vereerd. In Frankrijk werd hij vooral als patroon aangeroepen tegen de verschrikkelijke kwaal, naar hem later „Anthoniusvuur" genoemd. Hij wordt afgebeeld in een boetekleed gehuld met een boek in de eene en een staf in de andere hand en vergezeld van een varken. Om dit laatste kenteeken wordt hij ook wel „Anthonius met het varken" genoemd. Dit varken wijst op de beproeving zijner deugd, die hij tegenover den booze doorstond, die hem in de gedaante van een varken kwelde en dien hij telkens door het teeken van het kruis overwon. Hier vandaan draagt hij in de hand een staf in den vorm van een Grieksche T, die echter ook wel op zijn mantel of op zijn pij wordt afgebeeld en naar hem St. Anthonius Kruis genoemd wordt.

(Verslag van de handelingen der 75ste Vergadering der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, blz. 24; Moll, Kerkgeschiedenis II, III, blz. 246, 247.)

De H. Cornelius is de paus en martelaar, die onder de keizers Gallus en Volusianus de kerk bestierde. Hij wordt aangeroepen tegen vallende ziekte. Zijn feest wordt den 16 September gevierd.

De H. Hubertus, wiens feest den 3 November gevierd wordt, is de bijzondere patroon tegen razernij en de patroon der jagers. De schilders en beeldhouwers stellen dezen bisschop van Maastricht en Luik voor gehuld in een jagerskleed, met boog en jachthoorn in de hand en een hert met het kruisbeeld tusschen de horens aan zijne zijde. Deze voorstelling berust op het verhaal van zijne bekeering. Volgens dit leidde Hubertus, de zoon van een aanzienlijk Aquitaansch geslacht, een zeer woelig en wereldsch leven. Eens op jacht zag hij tusschen de horens van een hert een schitterend kruisbeeld en hoorde een stem, die hem uitnoodigde voortaan een beter leven te leiden. Sinds veranderde hij. Hij stierf in 727 en werd te Luik begraven. Een eeuw later werden zijne overblijfselen door bisschop Walcandus over gevoerd naar de abdij Audain in het Ardenner woud.

De vierde maarschalk, de H. Quirinus, was de vader der H. Balbina en stierf als martelaar te Rome den 30 Maart 130; van daar dat zijn feest den 30 Maart gevierd wordt. Hij wordt bijzonder aangeroepen tegen pest en besmettelijke ziekten en wordt overeenkomstig de legende voorgesteld den palmtak en den havik dragende. 1) Bijlage XXIV.

2) Cecilia, jonkvrouw en martelares, leefde te Rome onder Marcus Aurelius, behoorde tot het oude, edele geslacht der Ceciliers. Zij was een Christin. Hare ouders verloofden haar met den heidenschen jongeling Valerius. In stilte had zij echter de gelofte van kuischheid afgelegd. Op den avond van haar bruiloft ver

bara 1), die door brand verwoest en ontwijd waren, ter eere van deze Heiligen opnieuw gewijd heeft. Of bij dezen brand ook het priesterkoor vernield werd, vermogen wij niet met zekerheid te beslissen.

Dat in de tweede helft der XVde eeuw belangrijke werkzaamheden aan de kerk verricht werden, zien wij ook uit de stadsrekening van 1486. De stad kocht toen toch steen van de kerkmeesters en puin van de kerk werd op den,,Homertschen dijk" gevoerd 2).

Zeker is het, dat het tegenwoordige hoofdkoor door den wijbisschop Adrianus van Apeltern den 8 October 1504 3) geconsacreerd werd. Het oorspronkelijke priesterkoor was niet van dezelfde hoogte. In den muur boven den triumfboog en eertijds aansluitende tegen de kap vindt men nog de moet, waarmede dit koor tegen het schip der kerk aansloot. Uit dezelfde

zocht zij haren bruidegom haar niet aan te raken, daar een sterke engel haar beschermde. Valerius begeerde dien engel te zien. Zij beloofde hem dit, mits hij zich liet doopen en verwees hem hiertoe tot den in het verborgen levenden bisschop Urbanus. Valerius spoedde zich tot hem, kwam gedoopt terug en zag den engel bij Cecilia. De engel had twee kransen in de hand, de eene van rozen, de andere van lelies. Valerius sprak hem aan en verzocht hem aan zijn broeder Tiburtius dezelfde genade te bewijzen. Tiburtius naar Urbanus gezonden keerde na zeven dagen gedoopt terug. Spoedig hierna brak de Christen-vervolging onder Marcus Aurelius uit. De beide broeders waren onvermoeibaar in het ondersteunen der martelaars. Daarom riep de prefect Almachus hen voor den rechterstoel en werden zij veroordeeld en ter dood gebracht. De prefect vreesde Cecilia, die algemeen geacht was, openlijk aan te vallen. Vandaar de mislukte pogingen om haar in het bad te vermoorden. Zij zou onthoofd worden, maar het hoofd was van den romp niet te scheiden. Zij bleef in haar bloed liggen en leefde nog drie dagen. Gedurende dien tijd stroomden de geloovigen tot haar, w. o. ook Urbanus. Zie Kirchenlexikon, II2, blz. 1646 v.

1) Volgens de legende was de H. Barbara een vrome maagd te Nicomedie, tijdens keizer Maximinus. Door Origenes in het geloof der Christenheid onderwezen, werd zij door haar vader Dioscurus in een toren opgesloten, omdat zij een huwelijk volgens zijne wenschen weigerde. Toen zij later de afgoden der heidenen omwierp, leverde haar vader haar zelf aan de heidenen over. Deze martelden haar vreeselijk, totdat haar vader haar het hoofd afsloeg. Hare hulp riep men vooral aan, om niet te sterven alvorens gebiecht te hebben.

Zie over haar Kalender voor de Protestanten in Nederland, 1861, blz. 92; Moll en de Hoop Scheffer, Studiën en Bijdragen, I, blz. 387; Kirchenlexikon, 12, blz. 1982 v.

2) De stadsrekening over 1886/87 werd o. a. door ons uitgegeven in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, deel XVI, waar zij op blz. 274 v. voorkomt.

3) Bijlage XXXIII,

eeuw dagteekent blijkens de bouworde ook de zuidelijke kapel, hetgeen gestaafd wordt door het feit, dat de wijbisschop Apeltern eveneens den 8 October het St. Anna-altaar, daar geplaatst, wijdde. De traptoren tusschen het priesterkoor en de St. Annakapel is blijkbaar ook uit dien tijd 1).

De volgende altaren uit de vroeg Gothische kerk zijn te onzer kennis gekomen, namelijk :

1. Het hoofdaltaar, dat den 27 October 1407 2) gewijd werd aan den H. Andreas en de H. Katharina, patronen van het kerspel, de Vier Maarschalken en Alle Heiligen;

2. het altaar, dat op bovengenoemden dag 2) gewijd werd aan de H. Maagd en de H. Apollonia 3) en

3. het H. Kruisaltaar tevens gewijd aan de H. Cecilia en Barbara, dat den 28 October 1407 2) gewijd werd.

Na den brand en het herstel der kerk vinden wij het getal altaren met vier vermeerderd en worden zij als volgt vermeld :

I. het hoofdaltaar, gewoonlijk het St. Andreasaltaar 4) ge

I) In dezen toren maakte in 1635 Gerrit Jenghe Krabbe een wenteltrap. Langs dezen trap komt men op de gewelven van het schip en op die van de kapellen. De toegang tot dien trap, thans in de kerk, was vroeger aan de buitenzijde van de kerk.

2) Bijlage XII.

3) De heilige Apollonia is een martelares uit de IIIde eeuw. Toen te Alexandrië de bloedige vervolging tegen de Christenen uitbarstte, werd Apollonia ook gegrepen en door een heiden zoo in het aangezicht geslagen, dat hare tanden braken. Vandaar dat kiespijnlijders hare voorspraak inroepen. Gedreigd met den vuurdood, wanneer zij Christus niet lasterde, stortte zij zich zelf in de vlammen. Kirchenlexikon, 12, blz. 1094 v.

4) In onderstaand testament van Johan van Dolre worden verschillende altaren genoemd :

,,Soe hefft Johan van Dolre in den yrsten tot een ewigen testamente gegeven den vier altaeren als sunte Andries altair, to behoiff der kercken ter luchtinge off andres, ind dat hillige Sacramentsaltair, ind dat hillige Cruysaltair, ind dat Nye altair voir den choer, enen hoff, gelegen in den Derp, beneven Henrick Gortemaker. Item noch een halff pont onse broiderschap des jairs uut den huise, dair Wolter van Keppel pleech to woenen, ind dat voir annemen Johan ende Jutten in der bruederschap voldaen dairmede voer ind nae. Item noch al sijn harnisch Onse Lieve Vrouwe in de cappellen. Item noch 1/2 sjairs die van Hulssberge. Item noch 1/2 sjairs sunte Agnieten tAmersfoirt, dair sijn suster inne woenachtich is. Geschiet voer die gemeyne schepenen des Donresdaigs post Petri ad Cathedram (24 Februari) anno 1479."

(Richtboek der stad Hattem, 1478–1550, aanwezig op het Rijksarchief te Arnhem.)

« AnteriorContinuar »