Imágenes de páginas
PDF
EPUB

noemd. Uit den aard der zaak stond dit in het priesterkoor. Een nis in den zuidelijken muur, die blijkbaar als credenstafel 1) dienst deed, is nog aanwezig in de kerk.

2. het altaar der H. Maagd, den 11 Juni 1436 2) gewijd. Dit bevond zich in de noordelijke kapel;

3. het St. Anna-altaar, gewijd den 8 October 1504 3), in de zuidelijke kapel;

4. het H. Sacramentsaltaar 4);

5. het Vier Maarschalkenaltaar 5) en

6. het H. Kruisaltaar 4), tevens gewijd aan de H. Cecilia en Barbara en den 11 Juni 1436 2) geconsacreerd;

7. het Nieuwe altaar 4).

Van de vier laatste altaren weten wij de plaatsen niet van het Vier Maarschalken- en van het H. Kruisaltaar 6). Het H. Sacraments altaar stond onder het orgel 7). Het

1) Zie hiervoor Everts, Onze kerken, blz. 108, § 188. Blijkens een aanteekering op een los stuk papier, aanwezig op het archief te Hattem, werd den 10 Februari 1557 een inventaris opgemaakt van den inhoud eener doos gevonden in een kastje aan de zuidzijde van het hooge altaar. Het kastje, met,,seker slate" gesloten, werd geopend en opengeslagen in tegenwoordigheid van Wilhelmus van Laer, Lubbertus van Neerssen, Joan van Lennep en Henricus Haen. De in de doos gevonden stukken ten getale van elf worden op den inventaris zeer fragmentarisch vermeld, doch hebben alle blijkbaar betrekking op bezittingen der kerk.

2) Bijlage XXIV. Het in deze oorkonde genoemde altaar van den H. Johannes Evangelist kunnen wij niet terecht brengen.

3) Bijlage XXIII.

4) Zie noot 4 op de vorige bladzijde.

5) Den 5 Juli 1479 transportceren Johan van Wils en echtgenoote op Derricksken, nagelaten weduwe van Peter Blanckebijl, een zerk en groeve in de parochiekerk van Hattem, gelegen vóór het Vir Maarscalkenaltair" en af komstig van wijlen Geertruyt Holtsnider.

[ocr errors]

(Richtboek der stad Hattem, 1478-1550.)

6) Van wege dit altaar had jaarlijks een uitdeeling van een mud rogge plaats krachtens onderstaand testament:

,,Item wij Jan ter Stege ende Pelgeren van Estvelt, scepenen indertijt tot Hattem, bekennen ende tugen myt onsen heimelicken boeke, as dat voir ons gekomen is, as voir scepenen etc. Merrie, Dericks dochter, mit Henrick Buyter, oeren gekaeren momber, die hair gegeven wairdt, as recht was, ende gaff mit oeren vrien wille een eewich testament tot behoeff der armen ende ther deilinge opt hillige Cruysaltaer een molder roggen tsjars na hairen doet, twellicke molder roggen tsjars sal ghaen jairlicx uit Henrick ter Borch huys, dair zye uit heefft 2 pondt tsjars, to lossen dat molder roggen tsjairs mit 10 golden gulden ende mitter pacht. Geschiet in die Silvestri (31 December) anno Domini (14)97.

(Richtboek der stad Hattem, 1474-1513, aanwezig op het Rijksarchief te Arnhem.) 7) Lindeborn, blz. 486.

Nieuwe altaar, dat vóór het koor stond, moeten wij vermoedelijk aan de noordzijde van het middenschip, en wel tegen den derden pijler van het hoofdkoor af, zoeken. De altaarsteen hiervan was de grafzerk, die eens het graf der Scymmelwijck's dekte 1).

Tot ons leedwezen hebben wij geen enkele aanwijzing kunnen vinden omtrent de schenkers of vervaardigers der altaren, noch of de retabels 2) uit steen of hout gemaakt, noch in welken stijl zij uitgevoerd waren. Alleen over het retabel van het St. Anna-altaar zijn eenige gegevens tot ons gekomen. In een overeenkomst 3), aangegaan tusschen de vicarissen Henrick Wycherszoon en Jacob Wermboldzoon, als „,vurwarers van sanct Anna", en meester Huigen, wordt aan laatstgenoemde aanbesteed het schilderen van de kleine deuren van het retabel en het daarachter gelegen vak. Op de eene deur, aan de zijde van het hoofdkoor, moest hij op den buitenkant een monstrans 4) schilderen en aan den binnenkant het wapen van den drost 5) met een helmet. Op de andere deur, naar het kerkhof toe, moest hij een engel met een wierookvat schilderen en op de binnenzijde der deur het wapen der drostin met een helmet.

1) „Wy Mathys ten Sterte ende Wessel Muser, kerckmeisters van onser moider der hilliger kercken, hebben gelaifft van wegen onser moider der hilligen kercken, ind gelaven voir ons ende onse nakomelingen, by consente der gemeynre schepenen, Willem Scymmelwijck mit synen broderen ende susteren te halden ten ewigen daigen toe al alsodane grucve, dair oir moider in begraven ligt, soe dit voirs. graff gelegen is voir den Nijen altaer een diels onder den voet des alters, sonder sarck dairop te halden, want die sarck dairop gelegen was, gekomen ende gelecht is mit composicien op datselve altair. Geschiet voir die gemeyne schepenen sDonresdaigs post Michaelis (1 October) anno 1478."

(Richtboek der stad Hattem, 1478—1550, aanwezig op het Rijksarchief te Arnhem.) 2) Zie voor het retabel Everts, blz. 101 § 177.

3) Bijlage XLI.

4) Zie voor de monstrans Everts, blz. 132 § 211 v.

5) Deze overeenkomst werd door ons gevonden in het boekje met aanteekeningen, alle nagenoeg uit het jaar 1520. De overeenkomst zelf is van geen dagteekening voorzien. De daarin genoemde vicaris Henrick Wycherszoon treffen wij het eerst aan in 1513, Jacob Wermboltzoon in 1517. De laatste werd toen uitdrukkelijk als verwarer van St. Anna vermeld. Van 1513-1522 was Michaël Ernst van Bamberch drost te Hattem. Vatten wij deze gegevens te zamen, dan is de veronderstelling stellig niet te gewaagd, dat het echtpaar Bamberch bovenbedoelde drost en drostin waren. Voegen wij hierbij, dat deze drost der kerk een warm hart toedroeg en in het bijzonder der vereering der H. Anna, zooals blijkt uit zijne schenking van een reliquie van deze heilige aan de kerk van Hattem, dan wordt de veronderstelling nagenoeg zekerheid.

[merged small][graphic]

In het daarachter gelegen vak moest staan ter rechter zijde St. Anna, er onder de drost op de knieën, aan de andere zijde St. Johannes en daaronder de drostin op hare knieën. Dezen arbeid moest meester Huigen tot tevredenheid van de heeren en meesterkenners opleveren. Hij zou er dan voor ontvangen 4 Phillippusgulden, ad 27 stuivers elk, en bovendien een gratificatie.

Een merkwaardige vondst deden wij bij het onderzoek van den vloer der kerk. Hier toch vonden wij boven het graf, eertijds aangegeven met het nummer 16, een zandsteen, voorzien van vijf wijdingskruizen. Het is een voormalige altaarsteen. Het buisje, dat thans als een ingelaten ring nog zichtbaar is, bevatte eens een reliquie. De kleine afmetingen van den steen 1) geven ons recht tot de veronderstelling, dat hij behoorde tot een der bijaltaren. Een van zijne lange zijden heeft het randschrift:

VAN APELTOREN."

Ouden van dagen beweren, hierop nog te hebben kunnen lezen:

„SWEDER VAN APELTOREN."

Wellicht hebben wij hier te doen met den naam van den wijbisschop.

Die oude steen herinnert ons aan een grijs verleden. Al ligt hij thans in oneere op den grond, toch zien wij in hem de schoone symbolische beteekenis, die hij eens in dit kerkgebouw uitdrukte. Hij vertegenwoordigt dien beproefden steen, dien kostelijken hoeksteen, waarvan Jesaja spreekt 2), dien door de bouwlieden verworpen steen, die tot een hoofd des hocks geworden is volgens de Psalmen 3). Van hem spreken Mattheus, 4) Markus 5) en Lukas 6). Om kort te gaan, deze steen is de Heer zelf, want, zooals Paulus zegt 7), een wijs bouwmeester kan geen ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.

Hoezeer deze gedachten eens in het volk leefden, blijkt uit de beeldspraak in uitdrukkingen als: opbouwing des geloofs, enz.

Op dezen steen zou het Christendom verrijzen, dat op de beide Testamenten berust, op dat Oude Testament van de

1) Lang 1,67 M., breed 0,87 M.

2) Jes. XXVIII, 16.

5) Mark. XII, 10.

3) Psalm. CXVIII, 22. 4) Matth. XXI, 42. 6) Luk. XX, 17. 7) I Cor. III, 10 en 11.

« AnteriorContinuar »