Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Bosch werd als proponent beroepen en te Hattem den 26 September 1847 bevestigd. Den 31 October 1853 vertrok hij naar Scharnegoutum. Zijn opvolger was Eppe Weers, die, van Twello beroepen, den 9 April 1854 te Hattem bevestigd werd en in November 1859 naar Rouveen vertrok. Israël Middel werd daarna van Zutphen beroepen. Den 27 Mei 1860 te Hattem bevestigd, vertrok hij den 1 September 1862 naar Velp. Opvolger van hem was Willem Raman, candidaat aan de Theologische School te Kampen. Hij werd den 28 Augustus 1864 te Hattem bevestigd en vertrok in December 1866 naar Genemuiden. Jan Strijks, die hem opvolgde, was candidaat aan de Theologische School te Kampen; zijn bevestiging had te Hattem in December 1868 plaats, terwijl hij den 27 Augustus 1877 naar Rhoon vertrok. Hendrik Vissink kwam in Augustus 1878 van Suawoude naar Hattem, dat hij wederom 3 October 1886 verliet om naar Gameren te gaan. Zijn opvolger Jacob de Haas kwam van Haarlemmermeer den 17 April 1887 te Hattem, dat hij den 25 Augustus 1895 voor Culemborg verwisselde. Hij werd den 17 October 1897 opgevolgd door Dr. Harm Bouwman, die van Berlikum (Fr.) kwam.

DE PAROCHIE O. L. VROUWE HEMELVAART

TE OLDEBROEK.

Tijdens de regeering van Lodewijk Napoleon dienden een aantal Roomsch katholieke inwoners van de gemeente Hattem een verzoekschrift bij den koning in, waarbij zij ondersteuning verzochten voor het opbouwen van een lokaal om er hunne godsdienstoefeningen in te kunnen houden. Een onderzoek namens den koning ingesteld, of hun aantal voldoende was om een kerk te hebben, schijnt een gunstig resultaat gehad te hebben 1). Althans bij kon. besluit van 3 Juni 1809, No. 17, werd aan rekwestranten een subsidie van duizend gulden toegestaan. Deze som in eens werd niet alleen als bijdrage verstrekt tot het bouwen van een kerk, maar tevens tot het onderhouden van een Roomsch katholieken geestelijke 2).

Na ontvangst van het geld ging men den 3 October 1809 over tot den aankoop van een huis, gelegen in den Adelaarshoek binnen Hattem, voor 1275 gulden 3). Dit huis, destijds in het bezit van J. H. van Dijk, was het oude vleeschhuis te Hattem, onder welken naam het reeds in de XVde eeuw in de rekeningen der stad Hattem voorkomt 4). Op het oogenblik van den verkoop was het huis bewoond door den kapitein Joost,

1) Brief van den drost van het kwartier van Arnhem van 30 April 1809 aan het gemeentebestuur van Hattem, aanwezig op het archief te Hattem.

2) Schrijven van den eersten secretaris van het kabinet des konings aan Thomas Koopman c. s., rekwestranten, van 6 Juni 1809. Aanwezig in het archief der parochie.

3) De origineele ondershandsche koopakte is aanwezig in het archief der parochie. 4) Helaas werd dit huis in 1898 noodeloos gesloopt en vervangen door een paar arbeiderswoningen. Een historisch en karakteristiek gebouw ging er mede voor Hattem verloren. Zie ook blz. 97 n. I.

die er nog tot 1 Mei 1811 huur aan had. Ofschoon bij den verkoop bepaald was, dat aan genoemden kapitein door den verkooper een ander huis na I November 1809 kosteloos, gedurende den rest van den huurtijd, verstrekt zou worden, schijnt de huurder weigerachtig geweest te zijn hierin te treden. Dit was de reden, waardoor destijds Hattem verstoken bleef van het bezit eener Roomsch katholieke kerk. Alleen in de verbeelding en in den volksmond bleef dit gebouw de Roomsch katholieke kerk.

Reeds in December 1809 hadden de Roomsch katholieke inwoners van Hattem zich andermaal tot den koning gewend.

In hun verzoekschrift 1) wijzen zij op den afstand, die hen van Zwolle scheidt, waar zij de dichtst bijzijnde geestelijke hulp kunnen erlangen, een afstand in gewone omstandigheden reeds te groot voor gebrekkigen en kinderen, maar bij ijsgang en overstrooming onoverkomelijk voor allen. Zij hebben, aldus vervolgt het rekwest, thans wel een kerkhuis verworven, maar een leeraar te onderhouden gaat boven hunne krachten. Zij verzoeken dan ook ten slotte voor dien leeraar een jaarlijksche toelage.

Nadat men nog enkele malen op dit verzoek was teruggekomen werd eindelijk bij kon. besluit van 17 Juni 1810, No. 16, aan den Roomsch katholieken pastoor van Hattem een jaarlijksche toelage van 600 gulden toegestaan, in te gaan op den dag, waarop hij in functie zou treden 2).

De verandering in den politieken toestand van ons land was oorzaak, dat de Roomsch katholieke gemeente te Hattem niet tot stand kwam.

Het duurde tot 1824, voordat wij weder over deze aangelegenheid hooren.

Een brief van N. Schrant 3), solliciteur bij het gouvernement, gericht aan den pastoor der Roomsch katholieke gemeente te Hattem, die niet bestond, maar desniettemin aan een gewillig oor bezorgd werd, schijnt in deze zaak weder leven gebracht te hebben. Hierin wijst hij op het feit, dat koning Lodewijk in 1809 en 1810 aan verschillende pastoors jaarlijksche tractementen uit 's lands kas gegeven had; dat bij de inlijving bij

1) Dit blijkt uit een rekwest van 28 April 1810, aanwezig in minuut in het archief der parochie.

2) Schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 Juni 1810, aanwezig in het archief der parochie.

3) Brief van 9 December 1824, aanwezig in het archief der parochie.

Frankrijk de betaling dier tractementen vertraging had ondervonden en later zelfs geheele staking, zoodat men in 1814 meende geen pogingen ter verkrijging er van meer te moeten doen.

Aangezien echter die tractementen niet persoonlijk verleend waren, maar aan de pastoors, die op die plaatsen zijn zouden, deed Schrant op aanzoek van verschillende belanghebbenden met gunstig gevolg pogingen ter herkrijging dier tractementen. Wat meer zegt, zelfs de achterstanden werden uitgekeerd. Mocht men, aldus eindigt hij, van zijne hulp gebruik willen maken, dan verzoekt hij toezending van het stuk, waarbij de koning het landstractement van 600 gulden verleende.

Dit schrijven deed bij de Roomsch katholieken de hoop herleven een eigen gemeente te vormen.

Of zij van de hulp van Schrant gebruik maakten, weten wij niet, maar zeker is het, dat deze zaak bij de regeering in den aanvang van 1825 aanhangig gemaakt was. De gouverneur der provincie Gelderland toch schreef den 23 Februari 1825 aan burgemeester en wethouders van Hattem naar aanleiding van eene missive van den directeur-generaal voor de Zaken van den Roomsch katholieken Eeredienst van den 14 Februari, No. 12. Deze briefwisseling vond haren oorsprong in een verzoekschrift van gecommitteerden der Roomsch katholieke ingezetenen van Hattem. Burgemeester en wethouders werden verzocht den gouverneur te berichten, of rekwestranten over de vereischte middelen beschikten om een kerk te bouwen, hoe groot de kosten hiervan geschat werden en op welke wijze zij zich voorstelden in de toekomst in de uitgaven van den eeredienst te voorzien. Bovendien werd gevraagd, in welken toestand het huis verkeerde, dat men indertijd voor een kerk aangekocht had, of het ledig gestaan had, dan wel verhuurd was geworden, of het gevoeglijk tot een kerkje was in te richten en ten slotte of er plaats in was voor een woning van den pastoor 1).

Ter beantwoording dezer vragen besloten burgemeester en wethouders den 2 Maart 1825 dit schrijven in handen van rekwestranten te stellen.

Het antwoord hierop komt in hoofdzaak op het volgende neder 2). De middelen tot bestrijding der kosten voor een kerk

1) De inhoud van dit schrijven komt voor in het Register der notulen van burgemeester en wethouders van Hattem en wel van de vergadering van 2 Maart 1825.

2) In minuut, doch zonder dagteekening, aanwezig in het archief der parochie.

en woning van een pastoor zijn grootendeels voorhanden. Bij hetgeen nog ontbreken mocht, hoopt men op een bijdrage van den koning of op hulp van de geloofsgenooten. De kosten van inrichting worden op 2000 à 2500 gulden geschat. Wat de uitgaven in de toekomst betreft, men vleit zich, dat deze gedekt zullen worden uit de opbrengsten van een tweede zakje, dat men tijdens de godsdienstoefening zal laten rondgaan. Wel is het indertijd aangekochte huis bouwvallig, maar men is reeds met herstellingen begonnen. Aangezien men steeds hoopte het huis overeenkomstig het doel van den aankoop te kunnen gebruiken, heeft men het steeds voor zeer korten tijd verhuurd. Hierdoor werd de verhuring lastig en de te bedingen huurprijs gering. Ten slotte wordt er in gezegd, dat geschikt de eene helft tot kerkje en de andere helft tot pastorie is in te richten.

Wanneer rekwestranten zich gevleid hadden thans te zullen slagen, zou het blijken dat die hoop ijdel was.

Eerst 13 Mei 1834 vinden wij wederom een verzoekschrift aan den koning 1). Thans gaat het uit van de Roomsch katholieke ingezetenen binnen Hattem en in het schoutambt Oldebroek, 'te zamen 250 zielen tellende. Hierin worden de bekende argumenten en feiten medegedeeld en ten slotte een subsidie van 6000 gulden gevraagd. Daarmede en met de opbrengst van het vervallen gebouw, dat eertijds werd aangekocht, hoopt men of te Hattem of in het schoutambt Oldebroek een kerk te kunnen bouwen. Tevens verzoeken zij dan de eertijds toegestane 600 gulden voor den pastoor uit te keeren.

Toen het antwoord op dit verzoekschrift lang uitbleef, werd het nogmaals gedaan 2) onder mededeeling, dat, daar men vernomen had, dat de gevraagde subsidie te hoog bevonden was, men thans berichten kon, dat Jan Bartelink een heerenhuis in den Adelaarshoek te Hattem voor kerk had afgestaan. Het Rijk zou dus alleen de kosten te dragen hebben voor het in orde brengen van het gebouw.

Als gevolg hiervan kwam den 26 Maart 1835 de ingenieur van den waterstaat in Gelderland naar Hattem om ter plaatse het ontwerp van de te bouwen kerk na te gaan 3).

Blijkbaar werd deze zaak op de lange baan geschoven, want

1) In minuut aanwezig in het archief der parochie.

2) Minuut zonder datum, aanwezig in het archief der parochie.

3) Dit blijkt uit de notulen der vergadering van burgemeester en wethouders van 1 April 1835.

« AnteriorContinuar »