Imágenes de páginas
PDF
EPUB

dan tevreden zou moeten zijn met 10 goldgulden. Het verdere zouden dan,,de bewaere van sunt Annen" en de kerkmeesters gelijk deelen,,ind voert tot uitcyringhe ind tymmeringe der hilliger moder sunt Anne ind de moderkerke ind tot vermeerderinghe des dienst Goeds und ter eere der moeder sunte Annen kerk" aanwenden.

De vertooning en vereering van deze reliquie had hoogstwaarschijnlijk op het St. Anna-altaar plaats.

In hetzelfde jaar liet hertog Karel ook te dezen opzichte van zijne belangstelling blijken door den 28 Juni 1520 1) vrijgeleide te geven aan allen, die ,,devotie hebbende" de reliquieën bezoeken. Uitgesloten van dit vrijgeleide werden alleen de vijanden van den hertog, de openbare vijanden, moordenaars en dergelijken. Uit dezen brief leeren wij nog enkele bijzonderheden kennen. In de eerste plaats, dat de kerk te Hattem nog meer reliquieën bezat dan die van de H. moeder Anna, waarvan reeds zoo vele wonderen geschied waren en nog dagelijks gebeurden. Deze andere relequieën worden echter evenmin als de voorgekomen wonderen vermeld. Verder, dat men ieder jaar de reliquieën op Zondag voor st. Jacobsdag (25 Juli),,,thoenen und statie daervan holden sal". Mocht die st. Jacobsdag zelf op een Zondag vallen, dan zou deze plechtigheid daags te voren en daags daarop plaats hebben.

De kerk schijnt door deze stichting eenigszins ruim bij kas gekomen te zijn en hierdoor in staat om bij het bekende beleg in 1528 aan de stad geld te leenen 2).

Nog op andere wijze bevoordeelde hertog Karel de kerk nl. door jaarlijks aan de „Vicarie van sunt Annen misse" acht golt gulden te geven 3).

Voordat wij van Radbodus de Haese afscheid nemen, moeten wij nog opmerken, dat hij de samensteller was van het Cartularium der kerk 4). Hij was een man van orde, die wel voor zijne rechten opkwam. Aan hem danken wij niet alleen de overlevering der vroegere besluiten omtrent de kerk en den

1) Bijlage XL.

2) In de stadsrekening van 1530 leest men hieromtrent onder de verschillende schulden der stad ten gevolge van het beleg:

,,Noch is die stadt der kercken van Hatthem schuldich 70 gold gulden van geleent gelt."

3) Dit blijkt uit Bijlage XLIX.

4) Bijlage I.

kerkelijken dienst, maar ook die der latere stichtingen ten gunste der kerk gemaakt.

Door zijne hand kwamen wij in het bezit van de lijst der inkomsten van den pastoor 1) en der fundatiën, vermeld in het Kalendarium der kerk. Dat hij zijne rechten handhaafde, blijkt uit een stuk van 8 October 1504 2), waarin hij uitdrukkelijk mededeelt, dat zich niemand anders met alle toevallige inkomsten der geheele parochie te bemoeien heeft dan alleen de cureit van alle altaren, met uitzondering van die van het kasteel en in het H. Geest-gasthuis.

Onder hem werd tot meerdere opluistering van de godsdienstige plechtigheden den 16 Juli 1525 3) de priesterbroederschap,,Fraternitas sancte Trinitatis et Omnium Sanctorum"

gesticht.

De opvolger van Radbodus de Haese was Bernhardus die Haeze. Hij was een voorvechter van de hervormde denkbeelden, die, al mocht hij ook de volkomen omwenteling op godsdienstig gebied niet beleven, toch de stormen, die haar vooraf gingen, niet alleen aanwakkerde, maar ook de gevolgen er van gedragen heeft.

Tot juist begrip van de gevolgen van deze beroerten en omwenteling binnen het kerspel van Hattem is het noodzakelijk eerst alle instellingen van godsdienstigen aard en hunne strekking te leeren kennen, die door den storm zwaar beschadigd of vernietigd werden. Instellingen, die een uitvloeisel van het godsdienstig leven dier dagen en ten deele innig samengeweven waren met het maatschappelijk leven: kloosters, kapellen en vicariën, gasthuizen, broederschappen, gilden en school.

1) Bijlage XXXI.
2) Bijlage XXXIII,
3) Bijlage XLIV.

KLOOSTERS BINNEN EN OM HATTEM

HET HUIS VAN DE BROEDERS VAN ST. JAN OP DEN GODESWERD.

In de reeds meermalen besproken oorkonde van 1307 1), waarbij Reinald, graaf van Gelre, aan de ridders van St. Jan 2) verschillende goederen gaf, wordt van het huis van de broeders gesproken,,tho Godeswerde, dat Hathem tho hetene plach”. Van deze nederzetting der broeders hebben wij niettegenstaande alle moeiten, die wij ons gaven, niets kunnen vinden. Alleen in eene rekening, betreffende het huis van den hertog en loopende over gedeelten der jaren 1414-1415, komt een post 3) voor, waarin gesproken wordt van mijns heren cloister". Of er eenig verband bestaat tusschen bovengenoemd huis en het hier bedoelde klooster, vermogen wij niet te beslissen.

1) Bijlage V.

[ocr errors]

2) Zie over de St. Jansridders Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 137-141; C. J. Gonnet, De Commanderij van St. Jan te Haarlem; Heimbucher, Die Orden und Kongregationen, I, blz. 400, 498, 501, 503, II, 72 v., en de daar aangehaalde bronnen; A. v. Winterfeld, Geschichte des ritterlichen Ordens St. Johannis vom Spital zu Jerusalem.

3) Item gegeven dien steenhouwer, die den steen heiwe yn mijns heren cloister, van dien haecksteen ende clijncken steen to houwen tot den doeren by den olden backhuys 4 breide placke, valet 19 gr. (Rekening aanwezig op het Rijksarchief te Arnhem).

[graphic][merged small]

Ten noordwesten van Hattem, 2,7 K.M. van het stadje verwijderd, binnen de grenzen van het kerspel Hattem 1), dicht bij den tegenwoordigen Zuiderzee-straatweg en het Katerveer, lag binnendijks het klooster 2) Klaarwater 3) van de orde van St. Benedictus 4).

Dit klooster, gewijd aan O. L. Vrouwe, dankte zijn oorsprong aan oneenigheid tusschen de zusters van het klooster Marienberg of Zwarte Water 5) genoemd. De stichters kregen in 1414 6) verlof het moederklooster te verlaten. Als reden hiervoor wordt genoemd, dat de orderegel zoo slecht onder

1) De pastoor van Hattem trok jaarlijks van het klooster Klaarwater een goudgulden wegens de onderhoorigheid van dit gesticht aan de kerk en het vervallen der offergelden bij de uitvaarten. Zie Bijlage XXXI.

2) Zie over dit klooster Lindeborn, blz. 487; Oudheden en Gestichten van het bisdom van Deventer, II, blz. 469-474; Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 15, 16, 185, 247; Acquoy, Windesheim, II, blz. 360, 361.

3) Opmerking verdient, dat dit klooster in de Zwolsche Stadboeken „,Ten Claren Water,,,gheleghen toe Koeten," genoemd wordt. (G. J. Dozy, De oudste stadrechten van Zwolle, blz. 139, art. 234; Mr. A. Telting, Stadboeken van Zwolle, uitg. door de Ver. tot beoef. v. Overijss. Regt en Geschiedenis, blz. 202, art. 234.) 4) Zie voor deze orde Moll, Kerkgeschiedenis, I, blz. 307, 321, 326, 334, 514, II, II, blz. 4--15, 16, 17, 36 v., 179 V.; Heimbucher, Die Orden und Kongregationen, I, blz. 82, 89, 92 v. en de in die werken aangehaalde literatuur.

5) Schmedding, blz. 253 V; Moll, Kerkgeschiedenis, II. I, blz. 113, II, II, blz. 13, 15; Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, IV, blz. 172, V. blz. 141.

6) Schmedding, blz. 253. Mr. L. van Hasselt was zoo goed mij opmerkzaam te maken op een inventaris van stukken van het stift Zwartewater, vervaardigd in 1780 en berustende in het Archief der Ridderschap van Overijssel, bewaard in het Rijksarchief in Overijssel. Hierin wordt vermeld: „Een besegelde brieff g'appro

houden werd, dat zij zelfs aan elke hervorming twijfelden 1). Volgens Moll werd dit klooster in 1415 gebouwd 1). Deze neemt vermoedelijk dit jaartal aan op gezag van Lindeborn 2) en Arent toe Boecop. Dit blijkt echter minder juist te zijn, aangezien het klooster reeds den 13 Januari 1415 als bestaande voorkomt 3). Deze datum en dit feit worden vermeld in een akte van 12 Maart 1415 bij het proces tusschen de bisschoppelijke curie van Utrecht en de stad Zwolle. Zwolle had namelijk in strijd met het kerkelijk recht in zijn tweede stadboek bepalingen opgenomen tegen verschillende kloosters en kerkelijke instellingen, waarin o. a. het klooster Klaarwater met name genoemd en zwaar getroffen werd 4). Uit deze bepalingen leeren wij de groote moeilijkheden kennen, die met de stichting van het klooster gepaard gingen 5).

Zoo wordt in § 233 aan alle binnen de stad Zwolle en hare vrijheid wonenden vrijgelaten ten klooster te gaan, met uitzondering van dat te „Koeten" 6). De volgende paragraaf

beert met een transfix van Roedericus, bisschop van Utrecht, de Ao 1414, 5 Martij, waerbij enige conventualen wort toegestaen uittet Swartewater in een strenger ordre (sijnde Clarenwater, naderhant door desclve ingestelt) te mogen gaen ende oprichten; ende hebben deselve erholden van 't stift Swartewater sodanige goederen, als deselve in Raelte hadden liggen, voorbeholden 't stift Swartewater het jus patronatus over de kercke te Raelte; ende is toegestaen die van Clarenwater de praesentatie over de kercke ter Heyne, soo sij dieselvige begeerden, waerover sij hare verclaringe binnen een jaer souden inbrengen. Ao. 1414, 27 Februarij.”

1) Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 15.

2) Lindeborn, blz. 487.

3) De oorkonde, door P. Nijhoff in den Inventaris van het Oud Archief der Gemeente Arnhem, blz. 62, vermeld, waarbij hertog Reinald den 25 October 1415 aan de conventualen van Klaarwater vergunt om in het kerspel van Hattem zes morgen land te koopen, om „aldaar een klooster te bouwen en zich te laten „besluyten,"" heeft zeker betrekking op eene uitbreiding.

In denzelfden inventaris worden schenkingen en andere aanwinsten van dit klooster vermeld, en wel op blz. 63, 65, 82, 95, 154, 156, 182, 186 en 267. 4) Schmedding, blz. 203.

5) Zie voor deze bepalingen Dozy, blz. 137--141; Telting, blz. 202-204. 6) Over het dorp en kerspel Kathen zie het stuk van B. P. Velthuyzen in de Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, XIII. Wij zijn het echter volstrekt niet eens met den schrijver, wanneer hij beweert, dat de kloosterkerk van Klaarwater tegelijk kerspelkerk van Kathen geweest is. Het klooster zelf lag in het kerspel Hattem en de verhouding van dit gesticht tot den pastoor te Hattem was geregeld, zooals wij vroeger blz. 49 n. I aangaven. De kerspelkerk en weeme van Kathen lagen eens dicht bij Klaarwater. Op de kaart, die Witteroos in 1570 op last van het Hof van Gelderland in verband met de grensscheiding tusschen Gelderland en Overijssel vervaardigde, komt op eenigen afstand van het klooster een

« AnteriorContinuar »