Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[graphic][ocr errors]

gehad en committeerde hen om daaromtrent de vereischte maatregelen te nemen, de tegenstanders te straffen en zoo noodig den wereldlijken arm in te roepen, terwijl wij ten slotte er nog op wijzen, dat het goede gerucht, dat van de broeders uitging, Adam Villicus 1), abt van het klooster aan den Laachersee bij Bonn,. bewoog zeven broeders van Hieronymusberg bij zich te ontbieden om bij hem de vervallen kloostertucht te herstellen. Aan hun hoofd trok er heen Jacobus de Vrede. Trots allen tegenstand werden er de gewenschte hervormingen ingevoerd 2).

Een van de grootste begunstigers van de Broeders des Gemeenen Levens was Frederik van Baden 3), bisschop van Utrecht. Den 20 Maart 1512 schonk hij aan de Klerkenhuizen te Deventer, Zwolle en Hulsbergen het voorrecht om klerken ,,ad sacros ordines" te admitteeren, terwijl hij hen den 7 Juli 1516 met onderscheiden geestelijke voorrechten begiftigde 4).

Rustig ging het echter niet altijd te Hulsbergen toe. Hun grootste vijanden waren de Benedictijner paters uit het naburige klooster Klaarwater, die reeds van den aanvang af begeerige blikken naar deze stichting hadden geworpen.

Onder den eersten rector, Rutger van Zon, die den 12 November 1452 stierf, beproefden zij reeds het gesticht in hunne macht te krijgen. Onder den tweeden, Martinus van Schindel, (1452-1474) waren zij gelukkiger. In afwezigheid van dezen rector en den procurator Asso Dillinck werd hun door eenige fraterheeren, die met hen in heimelijke verstandhouding hadden gestaan, het fraterhuis overgegeven. Door het krachtige optreden der fraterheeren, vooral van den Zwolschen rector Albertus van Calcar 5), mochten zij zich niet lang in het bezit verheugen. In 1525 echter onder den vijfden rector, Hendrik van Doesburgh, gelukte het hun, zooals wij later zien zullen, voor langeren tijd de fraters uit hun verblijf te verdringen.

Het nauwe verband, dat er bestaat tusschen de verdere lotgevallen van dit fraterhuis en die van het kerspel Hattem, noopt ons hier het doorloopende verhaal af te breken en voor de verdere geschiedenis van dit huis naar het hoofdstuk ,,het Tijdvak van overgang" te verwijzen.

1) Hij was omstreeks het begin der XVde eeuw geboren en stierf in 1499. 2) Delprat, De Broederschap, blz. 117.

3) Hij was bisschop van Utrecht 1496–1516. Batavia Sacra II, blz. 514 v. 4) Verzameling Heerkens, aanwezig in het archief der Vereen. t. b. v. O. R. en G. 5) Zie over hem Schoengen, Die Schule von Zwolle, blz. XI, 51, 55.

KAPELLEN.

DE SINT JORIS-KAPEL.

Den 19 Mei 1411 1) verklaart hertog Reinald binnen Hattem eene kapel met drie altaren gesticht te hebben „omme onser alderen ende voirvaderen ende mede omme onss selfs zielen heyl ende troist, tot eenre ewiger memorien." Zij was gewijd ,,in ere des Almechtigen Goids, Sijnre liever moeder Marien, der heiligen Jouffrouwen, ende sent Georgius, des heiligen mertelers" en is meer bekend onder den naam van de St. Joris-kapel. De hertog verbond er priesters aan, die er dagelijks missen lezen zouden. Bij die kapel had de hertog ook,,ander husinge" doen timmeren, waarin arme oude ,,dienere," wien hij, zijne erven of nakomelingen zulks gunden, hun woning en hun brood zouden hebben. Met den pastoor Gerlach Wermboldsoon was de hertog overeengekomen, zoowel voor dien pastoor als zijne opvolgers, dat de priester, aan de kapel verbonden, uitsluitend met de zielzorg dier oude dienaren belast zijn zou; alleen „de sepulturen ende begencknisse" zouden in de moederkerk gehouden worden. Van al hetgeen dagelijks in de kapel geofferd zou worden of haar om Godswil geschonken werd, zou de pastoor of zijne opvolgers niets ontvangen. Als schadeloosstelling hiervoor zouden aan den pastoor en aan zijne opvolgers jaarlijks tien mudden rogge uitgekeerd worden uyt onsen groten thienden tot Hattem, anders geheyten de alde tienden."

Het eenige, dat ons omtrent den bouw der kapel bekend is, is een post, voorkomende in eene rekening over het huis van den hertog, loopende over een gedeelte van de jaren 1414 en 1415 2). Hierin worden 48 grooten verantwoord voor drie dagen kost

1) Bijlage XIV. 2) Deze rekening is op het Rijksarchief te Arnhem aanwezig. Zij is van Evert van Oeverbeek en heeft betrekking op allerlei zaken op den huize te Hattem, loopend van Donderdag na St. Peter ad Vincula (2 Augustus) 1414 tot Dinsdag XIm Maagdendag (21 October) 1415.

aan Werner Hegeman en zijn knecht, toen zij de bogen maakten, daar men den toren,,an Sent Georenkirken mede wulfden."

Bij het bespreken van de priesterbroederschap „Fraternitas sancte Trinitatis et Omnium Sanctorum" zal men een altaar van de H. Magdelena vermeld vinden. Wij gelooven ons aan geen al te gewaagde veronderstelling schuldig te maken door dit altaar in de St. Joris-kapel te zoeken.

In 1420 en ook later vinden wij Adaem en Aernt van den Rijn vermeld als „mijns heren capplanen in Sunte Joriskerke", die elk per jaar vier Stichtsche guldens ontvingen 1). Of zij in de,,Papenhusinge", behoorende tot het huis van den hertog, ondergebracht waren, dan of zij geregeld op het slot in den. kost waren, kunnen wij evenmin met zekerheid aangeven. Hun kost wordt slechts enkele malen in de rekeningen van het huis verantwoord. Geregeld werden hun echter twee quarten wijn ter hoechtijt van sunt Marten" verstrekt.

De koster der kapel ontving jaarlijks van wege den hertog 15 Stichtsche gulden.

Bij het volkomen gemis van berichten omtrent deze kapel in de XVIde eeuw zouden wij geneigd zijn tot de slotsom te komen, dat zij reeds op het einde dier eeuw niet meer gebruikt werd voor godsdienstige oefeningen.

Uit eene aflossing en wederbelegging van eene rente, gedagteekend 6 Februari 1536, blijkt, dat door deze kapel aan de armen eene uitdeeling plaats had 2).

1) Rekeningen van Sijpke van Woudrichem, loopende van 2 Juni 1420 tot St. Margriet (13 Juli) 1421 en van St. Margriet 1421 tot St. Margriet 1422.

2) Wy Johan van Genderen ende Cazyn van der Helle, in der tijd scepenen bynnen Hattem, doen kondt ende bekennen myts dessen onsen heymelicken boicke, dat voir ons gekomen is in onsen scependoim, alse voir scepenen, heer Warner Buyter, priester, myt Berend Smyt, sinen gekoeren momber, ende bekande voir ons scepenen voirscreven, so dye armen jairlix uthen gueden Rutger van Amstels saliger boeren ende te renthe hadden vier golden gulden sjairs ende durch den priester ofte cappellaen in der tijt Sincte Jorgen den armen distribueret ende gedeylt worde, welcke penningen heeren Warner, so hie bekande, hem afgeloist ende gevrijt sijnen van Lubbert van Nierssoin ende Elizabeth, zijnre echte huysfrou, alse naghelatene echte kynt ende erfgename ons saligen vaders Rotgers voirs. Welcke penningen heer Warner myt sinen momber voirs. weder belacht heft an Jan van Herwerden guet myt todoen Jan Bentinx, na uthwysinge eens besegelden bryefs heer Warner daeraff heft. Ende medeghelaefde heer Warner myt synen momber voirs, wes hinder ende scaden tot enniger tijt Lubbert ofte sinen erven van ymants hadden ofte leden, tselve tmoigen verhaelen an alle heer Warners ende synen erfgenaemen guederen. Oick gelaefde heer Lubbert tleveren een schijn

« AnteriorContinuar »