Imágenes de páginas
PDF
EPUB

heuvelen uitstrekte. Zij wordt versterkt, naar het ons voorkomt, wanneer men de oorspronkelijke benamingen der bovenvermelde hoogten nagaat. Zoo vinden wij reeds in een oorkonde van 891 of 892 1), dat Meginger en zijne vrouw Irinfrid aan de abdij van Lauresham o. a. twee hoeven geven, gelegen in de Noordgouw te ,,Hatheim", en dat zekere Brunhold aan dezelfde abdij een hoeve geeft, gelegen in hetzelfde dorp ,,Hatteim".

De naam Hatheim of heem van Hatto 2) schijnt in den loop der tijden, althans voor een tijdlang, vervangen geworden te zijn door andere van zuiver christelijken oorsprong. Zoo vinden wij achtereenvolgens in verschillende oorkonden:

1o. in eene van 31 October 1299 3) van Reinald 4) graaf van Gelre in oppido nostro dicto Mons Dei, quod quondam Hathem exstitit appellatum. . . .”;

2o. in eene van 8 September 1306 5) van denzelfden graaf „in Hathtem, quod Mons Dei appellatur";

3o. in eene van 1307 6) noemt Reinald echter de stad niet

olthovich lant, gelijck wy sulcx met loffweerdige conden genoechsamen sullen cunnen bewysen, dat Homoet veel eer voel groter ende breder is geweest als tegenwoordich, daer aen eenen hoogen berch genaamt Stevens Dappers berch heeft gelegen, die nu te rekenen licht anderen cant van der IJsselen." Archief der gemeente Zwolle.

Om in het terrein gegevens voor onze veronderstelling te vinden, lieten wij in de richting, die wij dachten, dat de oude IJsseltak volgde, peilingen doen. Na verwijdering der zwarte aardlaag, ± 0.3 M. dik, kwamen wij op een laag zand, 0.75 M. tot 1.50 M. dik; hieronder vonden wij een kleilaag van afwisselende dikte.

Deze peilingen deden wij ter weerszijden van den weg van Hattem naar het station van den Nederlandschen Centraalspoorweg en ten oosten van den Oosterschen Dijk. Dat deze kleilaag reeds eertijds voor tichelen gebruikt werd, blijkt uit een kaart uit 1570 van Witteroos, waarop bij het klooster Klaarwater binnendijks een terrein voorkomt met de aanduiding „tichelkuil.”

1) Mr. L. A. J. W. Baron Sloet, Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutfen, blz. 65. In oorkonde No. 65: „Meginger et uxor eius Irinfrid dederunt. .; et in pago Nortgouwe, in Hatheim hubas duas, Brunhold dedit in eadem villa Hatteim hubam unam et in villa Fasna ecclesiam et hubam I." Zie over oorkonde No. 152, uit 1025, blz. 150, waarin „Hecheim" voorkomt, Nijhoff's Bijdragen, N. R., V, blz. 49. Vergelijk verder Sloet 1. c. oorkonde No. 393, blz. 390, waar onder „Inkomsten van het klooster te Werden uit den hof te Putten", XIIde en XIIIde eeuw, voorkomt: „In Hatheim dimidium talentum." 2) Nijhoff's Bijdragen, V, blz. 249.

[ocr errors]

3) Nijhoff's Gedenkwaardigheden, I, blz. 70.

4) Graaf Reinald I 1272-1320, stierf 1326.
5) Nijhoff's Gedenkwaardigheden, I, blz. 91.
6) Bijlage V.

Mons Dei, maar „Godeswerde, dat Hathem tho hethene plach".

Over deze verschillende benamingen van Hattem heerscht tot heden verwarring. Zoo b. v. maakt Mr. L. Ph. C. van den Bergh 1) geen verschil tusschen ,,Mons Dei" en ,,Godeswerde". Dat wij hier feitelijk met twee verschillende plaatsen te doen hebben, springt in het oog. Vooreerst wanneer men de namen uit een taalkundig oogpunt beschouwt. Met berg en weerd kan onmogelijk een en dezelfde plaats door onze voorouders aangeduid zijn. In de verschillende beteekenis der woorden ligt duidelijk het verschil der topographische ligging der plaatsen opgesloten.

Het eerste wijst absoluut op een hoogte, het tweede daarentegen op lagere, vochtige landen of op een eiland 2).

Dat deze taalkundige opmerkingen met de topographie van Hattem overeenkomen, blijkt reeds uit hetgeen wij omtrent den vroegeren loop van den IJssel mededeelden. Zoo vinden wij ten westen van de Wade den Mons Dei terug, thans nog op de stafkaart aangeduid met den naam,,Gaasberg" 3), en in het voormalige stadje Hattem de Godeswerd.

Ook historisch moeten deze beide plaatsen streng gescheiden worden, want het blijkt, dat aan Hattem, alias Gaedsberch, oorspronkelijk een grootere rol in de geschiedenis was toegedacht, dan aan Hattem-Godeswerd.

Op den Gaedsberch toch vinden wij voor het eerst het gebouw, waarom zich het geheele middeleeuwsche leven groepeert de kerspelkerk 4). In 1176 toch gelastte Godefridus 5), bisschop van Utrecht, o. m. aan die van Herghe, Gaedsberch en Vorichten, die te voren onder de parochie van Epe be

1) Nijhoff's Bijdragen, V, blz., 249.

2) G. Van der Schueren's Teuthonista of Duytschlender, 1896, i. v. weert, waert, grint; H. Jellinghaus, Die westfälischen Ortsnamen, 1896, i. v. werd,

werder.

3) Bij het volk was deze benaming tot vóór kort verloren gegaan.

4) De geestelijken aan dit kerkje verbonden deelden ook in de vergunning, die Hendrik van Vianden, bisschop van Utrecht, (zie over hem Batavia Sacra, II, blz. 194 v.) aan de geestelijken van Veluwe den 19 September 1260 gaf, om uiterste willen te maken en in het „annus gratiae". Het hierop betrekking hebbende stuk werd door Sloet, Oorkondenbock, blz. 823, slechts ten deele uitgegeven, reden waarom wij het in Bijlage IV in zijn geheel mededeelen.

5) Zie over Godefridus van Rhenen, die den 27 Mei 1177 stierf in het 22ste of 23ste jaar zijner regeering, Batavia Sacra, II, blz. 116 v.

hoorden, zich daarvan af te scheiden en een eigen kerspelkerk te hebben 1).

Dat deze parochiekerk op den Gaasberg heeft gestaan, blijkt uit de aanteekeningen ,,de fundatione beate Marie Virginis" 2) van 6 Augustus 1423, waarin voorkomt, dat in de kerk binnen Hattem gebeden verricht moesten worden voor de zielen,,,die hor licham op den kerkhoff ofte op den alden. kerkhoff, daer die kerke plagh te staen, begraeven sint". Reeds den 7 Maart 1395, toen Willem van Gulik 3), hertog van Gelre, aan de lieden buiten Hattem, binnen bepaalde grenzen, gelijke rechten gaf als aan de burgers binnen de muren der stad, werd het kerkhof bij den Gaedsberch „die alde kijrckhoff" genoemd 4).

Ook uit de benaming van Hattem kunnen wij afleiden, dat eertijds de kerspelkerk op den Gaasberg stond. Zoo toch wordt in een stuk getiteld ,,de consuetudinibus ecclesie in Hattem" 5) van 1 April 1408 gesproken van de stad „Hattem alias Gaedsberch." Zelfs den 3 Mei 1517 6) noemt zich de cureit van Hattem nog,,parochialis ecclesie in Hattem, alias Gaedsberch, pastor."

De splitsing van het kerspel Epe in 1176 geeft ons voldoende redenen om aan te nemen, dat de genoemde plaatsen en dus ook,,Gaedsberch" van eenige beteekenis waren. Dat onder deze plaatsen „Gaedsberch" wederom de voornaamste was, blijkt uit een stichtingsbrief van 31 October 1299 7) van Reinald, graaf van Gelre, met betrekking tot het godshuis „in oppido nostro dicto Mons Dei, quod quondam Hathem exstitit appellatum." Deze stad Mons Dei bestond echter den 25

1) Van het stuk, waarbij de kerk van den Gaedsbersch tot parochiekerk werd, bestaan verschillende uitgaven. O. Tulleken deelde het mede in zijn „Commentatio ad diploma Reinaldi I de Insula et Monte Dei”, blz. 28; Bondam in zijn Charterboek, II, blz. 224 en eindelijk Sloet in zijn Oorkondenboek, blz. 333. Deze zijn echter allen ontleend aan het afschrift, dat Slichtenhorst van dezen brief gaf in het Privilegiënboek op blz. 7. Slichtenhorst op zijn beurt maakte gebruik van een afschrift, voorkomende in het Cartularium der kerk, dat wij in het archief te Hattem vonden. Aangezien deze tekst op eenige punten afwijkt van den tot heden bekenden, hebben wij hem in Bijlage III nogmaals uitgegeven.

2) Bijlage XVa.

3) Willem hertog van Gelre 1383-1402.

4) Bijlage VIII.

5) Bijlage XIII.

6) Bijlage XXXVI.

7) Nijhoff's Gedenkwaardigheden, I, blz. 70.

September 1299 nog niet, want toen eerst ontsloeg de hertog van Braband de twee oppida" Mons Dei en Staveren die de graaf van Gelre aangenomen had tot steden te maken, van allen leenband, onder afwachting der toestemming van den bisschop van Utrecht, als opperleenheer, en van den keizer 1). Wie kan zich een middeleeuwsche stad zonder parochiekerk denken?

Omtrent de ligging dezer kerk en het kerkhof beschikten wij tot vóór kort over geen bepaalde gegevens. Bondam 2) veronderstelde op gezag van Tulleken 3), dat de kerk op den Gaedsberch en de St. Anthonie-kapel, waarover later, een en dezelfde waren.

Aangezien ons geen meerdere gegevens ter beschikking stonden, lieten wij ten einde zekerheid te verkrijgen, of de oude parochiekerk en in verband daarmede het oude kerkhof en verder de St. Anthonie-kapel op den tegenwoordigen Gaasberg gelegen hadden, in den winter van 1893/94 dien heuvel geheel omgraven. In verband met hetgeen wij toen vonden is eene korte beschrijving van het terrein noodig.

De heuvel waarvan op plaat I de plattegrond thans gelegen ten oosten van den Hessenweg en ten westen van de Wade, strekt zich nagenoeg van het oosten naar het westen uit. Aan de oostzijde van teen tot teen gemeten 35 M. breed zijnde, loopt hij naar het westen meer spits toe ter breedte van 7 M. De geheele lengte van oost naar west bedraagt 120 M. Naar het oosten, zuiden en westen gaat hij met een flauwe helling in het terrein over, daarentegen is de noordelijke helling vrij steil. Het hoogste gedeelte ligt nagenoeg 3 M. boven het omliggende vlakke land.

Toen wij aan den zuid-oostelijken hoek der helling met een ploeg arbeiders begonnen te graven, stieten wij onmiddellijk op geraamten en bleek het, dat de grond vroeger slechts oppervlakkig geroerd was voor het zaaien van dennen. Waar de oerbank doorgebroken was, en de grond dus eertijds dieper vergraven was, vond men geraamten. Dicht bij genoemden hoek troffen wij met een bocht naar het westen — plaat I.B een laag veldkeien aan, 1 M. breed en ± 1.50 M. diep. Op

1) Nijhoff's Gedenkwaardigheden, I, blz. 67.

2) Bondam, Charterboek, blz. 224.

3) O. Tulleken, Commentatio ad diploma Reinaldi I de Insula et Monte Dei, blz. 29.

[graphic][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors]
« AnteriorContinuar »