Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Naer Herentals dat hij sijn wech op nam,
tot dat hij in de voorseijde herberge quam.
Den schouteth door vermoeijen hem besochte
Een siborie met veele croonen (rooven),
Een ghebroken kelck sij over hem vonden ;
Daerom is hij seer vast gebonden.

Maer nu mocht jemandt vragen das,
hoe die schouteth geheeten was,
Die dit recht bedreeff van desen ?
Dies sal mens wijs ende vroet wesen :
Gheheeten was hij Gijsbrecht d(i)e Pa(e)pe
Een wijs man gheboren ter waepen(en).

Men heeft hem ter scherper examinatie gebracht
Van waer hij die kelck met die ciborie bracht,
Die terstont sijn misdaet bekende (met verdriet)
Maer van die sacramenten, wat hen daeraen was geschiet,
Daer en wisten die heeren nijet aff,
dan doemen hem sijn vonnis gaff.

Die biechtvadere hem alsoe houde
tot penitentie dat hij soude
vanden sacramenten dat openbaeren
hoe dat daermede was ghevaren
ende den volcke te kennen geven
waar sij waren ghebleven.

Die dieff ginck op die leeder staen
Ende riep aldus die lieden(s) aen :
Wat soude men dat langer verholen !
Ick hebbe vijff sacramenten gestolen:
Waer icse liet, sal ick u seggen:
Te Poedele liggen sij inder Heggen.

Doen wert den dieff ter selver stonden
op sijns selffs peert gebonden

Ende reet oock metter daet,

metten volcke naer Poedelwaert,

Om te segghen, dat recht bediet,
Waer hij die Sacramenten liet.

Maer doen hij quam al inder Heggen,
Daer ginck hij wijsen ende seggen
Waer hij die sacramenten stack
Aldaer in een conijns gat.

Maer buijten tgaers laghen sij doen bloot :
Dat hadde den dieff wonder groot.

Doen mocht men sien onder dese scrijne (schrijne)

Hoe Godt hier lag onder dese conijnen;

die hostie waren ghemueert

Vuyter eerden, ongesureert,

Al van de conijnen ongesureert, daer sij lage in regen, in sneeu, tot acht dagen.

Doen elck sach dat wonder aen,

Doen sprack die dieff: ick hebbe misdaen;

Dat sien ick nu wel, ende hij riep:

Die sacramenten stack ick diep onder int aerde, dat segge ick u,

die boven de (a)erde liggen nu.

Die van Poedele dat vernamen,

met cruysen ende met vanen dat sij quamen

ende namen twee van de sacramenten,

Die droegen sij als hooge presenten
Weerdelijck tot haerder kercken

met vele pristers ende clercken.

Die van Herentals quamen, op dander sijden,

met schoonder processie in dijen tijde

ende namen op vander eerden

die ander drij met grooter weerden. Sij droegense oock, wilt mercken, Weerdelijck tot haerder kercken.

Maer doen soo werdt den dieff metter vaert weder gevuert tot (naer) Herentals waert. Met gemeyen raet werdt overgedragen dat van den heeren vander stadt

Dat men soude den quaden persoen (garsen) nu groote pijne aen gaen doen.

Oock (doen) soude men oock, wil gijt weten, bernende (brandende) colen hebben geset onder sijn naeckte leden;

dus soude men hem door die stede

hebben gevaert van strate tot strate(n), Aldus gepunieert deser mate(n).

Maer die vrouwen van Herenthals

die namen den last op haeren hals

Ende baden daer voor met groote genaden

dat men dies doch nijet en dade.

Daer sprack doen wijt mijvrouwe vanden gasthuijse, Daer door werdt verbeden desen gast.

Maer den dieff, ten selven dage,

wert affghehouden, op een schrage,

met een cuijpers bijl sijn rechte handt; onder die galge wert sij verbrant

daer hij mede, die quade gast

Dat sacrament hadde aengetast.

Doen en wasser langer geen ontgaen,
den dieff moeste terstont hangen,
Ende hij clom boven die leeder op,
Om den hals bontmen den strop,

Die hang(h)sman stiet hem van(der) leer(en),
tot hangen moesten hij hem (doen) keeren.

Te Tuerhout lach doen op die borcht

een hooge vrouwe van Littzenbeurch (Lutzemborch), van Brabant was sij hertoginne,

heer Anthonis gesellinne,

die hoorden doen dit wonder segghen

ende quam tot Poedele totter Heggen.

Daerom quam sij hier gereden,
Omdat sij woude sien die stede,
Daer Godts lichaem, dat sacrament,

hadde gerust in die conijnen tent;

des quam sij bevaert tot dier stonden

ter selver stadt daer Godts lichaem was gevonden.

Daer soo werdt (naer) op dese(r) selve(r) stede.
ter Goets eeren, dese capelle

hier gemaeckt met grooter weerden
boven dese cornijns e(a)erde(n),
daer Godt lach in der wildernisse(n),
ter eeuwigher gedenckenisse(n).

Welcke cappelle, wilt dat verstaenden,
hebben nu in haren handen

die heeren van de Drijvuldicheijt,
omdat Godts dienst, voor waer (geseijt),
te bat hier in soude worden gedaen,
Ende die se besoecken daeraf loon ontfaen.

Voortaen soo sij u oock (noch) verclaert
Dat sacrament hier vonden werdt (waert)
Dat geviel int jaer ons Heeren,

doenmen schreef, tot sijnder eeren,
Veerthien hondert ende twelff jaar,
In Sprokel den vierden dag voorwaer.

Jan Van Vriesele met grooter eeren
Was te Poede doen ter tijt heere,
doen dit merakel hier geviel.
Des wilt gedencken sijnder ziel ;
Voor sijn wijf was wilt bidden oock,
(was) Jouffrouwe Margriet van Habroeck.

Concordat hæc copia cum suo originali quod in æternam rei memoriam conservatur in sacello nostro V. Sacramenti miraculosi.

Quod attestor M. Bellens

pastor in Poederle hac 25 mensis Septembris

anno 1648.

(Afschriften in het kerkarchief te Poederlé).

P. J. GOETSCHALCKX.

OORKONDENBOEK

der abdij van S.-BERNAARTS op de Schelde

UITGEGEVEN DOOR DEN

E. H. P. J. GOETSCHALCKX

en Dom BENEDICTUS VAN DONINCK.

204.

het

Amilius, pastoor te Eekeren, getuigt dat hij tegenwoordig was, toen Arnold van Zellaer, scholaster te Mechelen, de twee riën tienden van Eekeren derde van de geheele tienden dier plaats - voor vijftig pond Leuvens kocht van wijlen Hendrik, heer van Breda, die dezelve als eigengoed bezat en als dusdanig overzette.

Mei 1257.

Universis Christi fidelibus quibus presens scriptum videre, contigerit, Amilius, sacerdos de Ekerna, salutem et cognoscere veritatem. Presentium testimonio litterarum notum facio universis, tam presentibus quam futuris, quod ego interfui, vidi et audivi quod venerabilis vir, Arnoldus de Zellaer, scolasticus Mechliniensis, duas rias decime, sic vulgariter nominatas, sitas in parochia de Ekerna, que due rie sunt tertia pars totius decime ville predicte, exemit a viro nobili, pie memorie domino Henrico de Breda, pro quingentis libris lovaniensis monete, nihil iuris sibi, nihil suis heredibus in dictis riis in posterum reservante. Predicte autem rie ipsius domini H. purum erant allodium et pro puro allodio dictus scolasticus easdem acquisivit et recepit. In cuius rei testimonium sigillum meum presentibus est appensum. Datum anno Domini Mo CCo Lo septimo, mense Maio.

[blocks in formation]

Amilius, pastoor te Eekeren, schrijft dat hij volgaarne toestemt in de overdracht van de twee riën tienden zijner parochie, door Arnold van Zellaer, scholaster van Mechelen, aan de abdij van S. Bernaarts geschonken,

Juni 1257.

« AnteriorContinuar »