Imágenes de páginas
PDF
EPUB

van den brief doet het onderschrift zijnen neef Robert de Bever op den huize Beekveld te Berlicum kennen 1). Het klooster Couwater, waarover de brief handelt, lag in de Meierij van 's Hertogenbosch. Het was omstreeks 1434 deels voor mannen, deels voor vrouwen van de Brigittijnerorde gesticht. Na de inneming van 's Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 moesten de monniken het klooster verlaten, ofschoon dit eerst in 1652 geschiedde, terwijl de nonnen verlof kregen om te blijven, totdat zij zouden zijn uitgestorven, hetgeen echter door den bijna honderdjarigen ouderdom der laatst overgeblevene niet vóór 1711 plaats had. Inmiddels bleven de nonnen tersluiks novicen aannemen, zoodat haar aantal meer toe- dan afnam. Omstreeks den tijd, waarin onze brief werd geschreven, waren er meer dan vijftig. De toenmalige abdis heette Johanna van Hijnsbergen 2).

Wel Edele Gestrenge Heere ende Neeff.

Neffens mijne dienstelijcke gebiedenisse dient desen, als dat mevrouwe des Cloesters van het Couwater mij heeft geweest besoecken, ende geclaecht dat den heere ontfanger Schuijt haere Eerw. aengeseijt hadde, datse soude hebben over te leveren, binnen den tijt van veertien daegen, haer ontfank ofte rentboecken, om daermede te ontfangen des Cloesters goederen ofte innecoemen, waer van de voorsz. vrouwe seer tonvreden is, overmits het innecomen van hen goederen weijnich is, ende niet genocht, om hen te onderhouden, het welcke sij met hennen arbeijt moeten subpleeren, niet tegenstaende de religieussen hen voor wel het derdendeel vanden Jaere hen (sic) behelpen met te eeten olie ende broet, jae meenige daegen waeter ende broet, volgens hennen regel ende statuten. Souden sij dan hier van ontfangers loon moeten geven ende henne cleijne innecoemen uijt ontfangers handen moeten haelen, soe waeren sij miserabel. Deshalven heeft mevrouwe mij instantelijck gebeden, ende op mij versocht, terwijlen onse voor ouders vanden huijse De Bever

1) Dit huis werd in 1821 gesloopt. Zie Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. II, blz. 215.

2) Zie dit alles bij Schutjes, Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenbosch, 's Bosch, 1870, dl. V, blz. 592–598,

benefactores van dat cloester sijn geweest, dat ik mij soude laeten emploij [eren], gelijck meermaels gedaen hadde, van haer aen te wijsen een heere, aen wien haeren agent hem mochte addresseren, ten eijnde het closter, door het faveur vanden gemelten heere, mochten blijven in possessie van hen cleijne innecoemen ende goederen, ende dat het aengeven vanden heere ontfanger Schuijt mach verhouden woerden, ommers ten tij toe dat haer Ho: Mo: daer anders van hebben geordineert. Ende terwijlen mijn Neefve is onsen Patroen, ende oversulx een geboeren Protecteur vanden voorsz. Cloester, soe wil ik mijn Neefve ten hochsten gebeden hebben, de protectie desselfs te gelieven aen te verden, ende mevrouwe hierinne te assisteren, ende behulpich te wesen met uwe Wel Ed. gestrenge advis ende recommandacien den Secretaris van Berlikem Mr. Tomas Jegers, die ik exspres aen mijn Neefve dierhalven ben seijndende, met last van nae te coemen het ordre, die hij van uwe wel Ed. ge: ontfangen sal. Waer voor mijn Neefve genieten sal, den loon die sijn hoecheijt den Prince Frederick Hendrick van Oranis, hoech loffelijcker memorie, genoeten heeft, die het voors. Cloester geprotecteert hadde ten uijtsen (sic), vraegden op een tijt aende vrouwe, wat loon hij daer van genieten soude, die antwoerde, het gebed van mij ende alle mijne religieussen, soo lange wij leven. En dit was sijn hoocheijt soe aengenaem, dat sij in alle noot hunnen toevlucht tot hem mochten nemen, ende door hem alles obtineerden. Den selfden loon, gelijck ik geseijt hebbe, sal uwe wel Ed: ge: oik genieten, te weten hen gedurig voorbidden, dat strecken sal niet alleen tot eenen segen van uwer wel Ed. ge: familie, maer over het geheele geslachte De Bever. Hier met eijndende wensche ik mijn Neefve, mevrouwe ende nichte met de jonge neefven ende nichten een geluk zalich nieuwe jaer ende blijve gelijck ik ben

Wel Edele gestrenge heere

Op mijn huijs te

Beecvelt tot Ber

likem den 12 Januarij

1651.

Die sijne wel Ed: ge: geaffectioneerde dienaer en Neeff

Robert de Bever.

't opschrift was, Wel Edele gestrenge heere

mijn heere De Bever Ridder heere van Strevelshoek.

JACOBUS TAURINUS EN DE UTRECHTSCHE KERK IN HET BEGIN DER 17de EEUW,

DOOR

Dr. H. C. ROGGE.

Utrecht heeft niet alleen gedurende de middeleeuwen, maar ook in het eerste tijdperk van de Nederlandsche Republiek eene belangrijke rol gespeeld. In de voormalige zetel plaats van den bisschop, wiens geestelijk gezag zich uitstrekte over alle noordelijke gewesten, werd de Unie gesloten, die de grondslag werd hunner staatkundige vereeniging. Leycester maakte Utrecht tot uitgangspunt zijner regeeringsplannen. Na zijn vertrek hebben stad en gewest eene eigene geschiedenis, die in vele opzichten verschilt van die van andere gewesten. Vooral op kerkelijk gebied vinden wij hier toestanden, die elders niet worden aangetroffen. In den godgeleerden strijd, die in Holland ontbrandt en weldra een staatkundig karakter aanneemt, treedt het op den voorgrond en doet het zijn invloed een tijdlang gelden. Eerst na de omwenteling van 1618 richt het zich in op den voet der andere gewesten, en wordt de kerk van het Sticht opgenomen in het verband der Gereformeerde kerk in de Nederlanden.

Dit duidelijker in het licht te stellen, dan tot hiertoe geschied is, ziedaar het doel van mijn schrijven. Dat ik

[ocr errors]

daarbij den persoon van Jacobus Taurinus in het volle licht plaats, zal niemand bevreemden. Hij was ontegenzeggelijk de meest beteekenende der Utrechtsche predikanten, op wien velen, ook buiten het gewest, de oogen gericht hielden. Reeds als schrijver van de Weeghschael", die zooveel gerucht maakte en zulke ernstige gevolgen had, verdient hij beter gekend te worden. Maar bovendien is zijne levensgeschiedenis zoo geheel saamgeweven met de gebeurtenissen van zijnen tijd, dat ik meende geen onnut werk te doen door hem tot een onderwerp van bijzondere studie te maken.

In het begin van de 17de eeuw stond te Schiedam een predikant, Petrus Taurinus, die aan de vaderlandsche kerk niet minder dan drie leeraars heeft geschonken. Hij schijnt van goeden huize geweest te zijn, ontving zijne opleiding in de godgeleerdheid te Heidelberg 1), en was niet alleen een stadgenoot, maar blijkbaar ook een vriend en geestverwant van Jacobus Arminius. Een enkele brief van hem, die toevallig bewaard is gebleven 2), getuigt van zijne correspondentie, en levert ons tevens het bewijs, dat hij te midden zijner ambtsbezigheden zijne studiën niet vergat.

1) J. de Wal, „Nederl. studenten in Heidelberg" in Handel. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. van 1886, blz. 60. Hij werd in 1569 ingeschreven, en achter zijn naam lezen wij : ", Audewatranus". Op het adres van zijn brief noemt hij Arminius ook zijn stadgenoot. M. Soermans (Kerkel. register van pred. van Z.-Holland, 2de dr., Haarl. 1702, blz. 82) voegt bij de opgave van zijn naam onder de predikanten van Schiedam het jaartal 1588, alsof hij toen aldaar beroepen was. Dit is onjuist. Blijkens een door hem onderteekenden brief van den kerkeraad te Schiedam aan de Dordrechtsche synode van 1578, berustende in het archief van de kerk te Delft, die eerlang in de werken der MarnixVereeniging zal worden uitgegeven, stond hij daar reeds minstens tien jaren vroeger.

2) Catalogus van handschr. op de Bibl. der Rem.-Geref. gemeente te Rotterdam, No. 1792. Zie den brief beneden, in Bijl. A.

Wtenbogaert noemde hem

[ocr errors]

een treffelyck leeraer". Ongetwijfeld heeft hij in zijne zonen de begeerte gewekt om de kerk te dienen, en uit het medegedeelde blijkt genoeg, dat hij hen niet de dogmatiek van Calvijn zal hebben ingeprent.

Van de drie zonen, die zijne gade Marridje Jans 1) hem schonk, was Franciscus de middelste. Na in Leiden gestudeerd te hebben 2), werd deze in 1604 predikant te Rijsoord en Strevelshoek, vanwaar hij in 1613 naar Maarsen vertrok 3). Dáár deelde hij in 1618 in het lot van alle Remonstrantsche predikanten in het Sticht. Hij bleef daarna trouw aan zijne overtuiging; doch hoewel het hem niet ontbrak aan ijver en goeden wil, meenden de hoofden der Remonstranten, die in den vreemde de belangen der noodlijdende gemeenten in het vaderland behartigden, hem toch niet op den voorgrond te kunnen plaatsen, om de soberheid syner gaven" 4).

Zijn broeder Johannes, die zes jaren jonger was, heeft meer van zich doen spreken. Na vier jaren aan de Leidsche Academie te hebben doorgebracht 5), diende hij

1) Haar naam komt voor op een geslachtsboom, in het bezit van den heer W. H. Croockewit te Rotterdam. Uit dit huwelijk werden ook twee dochters geboren, Maria, later gehuwd met Johannes Voogel, brouwer in den Zwarten Leeuw te Gorcum, en Catharina. Zij worden als doopgetuigen van kinderen van Petrus Taurinus Jac.zn. vermeld in de genealogische mededeelingen van den heer Croockewit in Algem. Nederl. Familieblad, 1887, blz. 113 vv.

2) Hij werd op 9 Febr. 1597 door den rector Gomarus ingeschreven (Album stud. Acad. Lugd. Bat.). Uit de vermelding van zijn leeftijd, 16 j., blijkt dat hij in 1581 geboren was.

3) M. Soermans, a. w., blz. 33. H. v. Rhenen, Naaml. der pred. van Utrecht, uitg. A. W. K. Voet, Utr. 1724, blz. 48. In de 1ste uitg. dezer Naamlijst leest men (blz. 103) achter zijn naam ten onrechte,,Utrechtenaar" in plaats van Schiedammer".

[ocr errors]

4) Hij nam deel aan de vergadering der gebannen Remonstranten, die van 30 Sept. tot 4 Oct. 1629 te Antwerpen werd gehouden, en teekende mede in Dec. 1623 een vertoog aan de Staten van Holland, waarin de onschuld der Remonstranten aan de conspiratie werd bepleit. Daarna hooren wij niets meer van hem (J. Tideman, De stichting der Remonstr. Broederschap, Amst. 1872, dl. I, blz. 99, 225, 292).

5) Hij werd den 5den Nov. 1605, op 18jarigen leeftijd, door den rector Arminius ingeschreven.

« AnteriorContinuar »