Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[ocr errors]

geloofsrechtbank scherp moeten onderzocht worden, en ingevolge zijner antwoorden kan men dan met hem handelen, zonder al de gewone rechtsvormen te moeten in acht nemen. Komt hij tot inkeer en legt hij den gevraagden eed af, dan kan hij als boeteling gestraft worden naar het goeddunken der vicarissen-generaal van 't bisdom). 63. Tractatus de duplici ritu cantus ecclesiastici in diuinis officijs. De aanleiding tot het schrijven dezer verhandeling over den zang en de muziek in de kerkelijke diensten, legt Carlier zelf in deze eerste regels uit: Quesiuit quidam deuotus quid est quod in multis ecclesijs tam cathedralibus quam collegiatis canonicorum secularium cantus Gregorianus, id est cantus simplex negligitur, et dulcis iubilatio armonicaque vocum concordia in diuino resonat officio; quem ritum religiones bene institute non observant, sed voce flebili et submissa conuenienter seruiunt Deo; et si uterque bonus est." Deze verhandeling is in zes hoofdstukken verdeeld. Carlier bespreekt er de invoering van zang en muziek in de Kerk, en hij bazuint hunnen lof met eene naïeve overtuiging uit. Die lofrede op de kerkmuziek verschafte aan onzen goeden Kamerijkschen deken eene plaats in Fétis'

[ocr errors]

Biographie universelle des musiciens"! De geleerde musicoloog zegt er overigens niet veel goeds van: Au nombre des productions de Charlier, on trouve parmi les manuscrits de la bibliothèque impériale de Paris (no. 7212 A, in-fol.) un ouvrage intitulé Tractatus de laude et utilitate musicae. C'est un livre de peu de valeur, dédié au pape Clément V. On en trouve une copie manuscrite dans la bibliothèque de l'université de Gand". Dit afschrift ter Gentsche bibliotheek vindt men op fol. 71-73 van de beroemde muzikale verzameling met talrijke figuren, gekend onder den titel van „ Flores musicae artis", enz. (H.S. n°. 421, op perkament te Gent door eenen monnik in 1504 afgeschreven 1). Doch men

1) Op de wereldtentoonstelling te Weenen (1881) werd er 100.000 fr. voor aangeboden.

vindt er slechts een deel der verhandeling, die in de Sportula is opgenomen, namelijk hetgeen aldaar het Tercium capitulum uitmaakt, getiteld: „De cantu iubilationis armonice et utilitate eius", en de volgende hoofdstukken tot aan het einde, zoodat hoofdstuk I en II in het Gentsche handschrift ontbreken.

Achter Carlier's verhandeling over den kerkzang vindt men eene soort van nawoord zonder titel, waarin de schrijver vooral over het opkomen van allerlei ketterijen jammert en besluit met eenen stichtelijken lofzang in den vorm van een gebed. Te midden der bladzijde leest men dan eindelijk: „Explicit Sportula Fragmentorum magistri Egidij Carlerij, decani ecclesie Cameracensis, impressa in opido Bruxellensi ducatus Brabantie. Anno Domini M.cccc.lxxix."

Maar daarmede is de bundel niet ten einde. Op dezelfde bladzijde volgt nog eene soort van inhoudstafel van het aanhangsel, dat achter Carlier's verzameling gedrukt is. In dezer voege wordt de lezer er van verwittigd:

,,Quod autem sequitur, processit a domino Johanne de Econte, sacre theologie professore, thesaurario Insulensi; et a domino Gregorio Nicholai, in utroque iure licentiato egregio, dum viuebat officiali Cameracensi; sed omnia precedentia preter scriptum domini Johannis Tinctoris sunt ab actore 1). Sed habentur alique rationes magistri Andree Carnificis contra transsubstanciationem beati Johannis etc. post primum scriptum domini Johannis de Econte." Ziehier een vluchtig overzicht der stukken van het aanhangsel, welke allen in een nauw verband met die van Carlier's bundels staan en, evenals zooveel andere stukken zijner tijdgenooten hooger, hadden kunnen opgenomen worden.

1. Scriptum domini Johannis de Econte, sacre theologie professoris, thesaurarij ecclesie sancti Petri Insulensis, contra

1) Verg. boven, blz. 24, noot 1.

[ocr errors]

dicentes sanctum Johannem Euangelistam factum fuisse filium Virginis verum et naturalem per transsubstantiationem corporis Johannis in corpus Christi vi verborum a Christo in cruce pendente directorum matri sue gloriose Marie virgini de ipso Johanne: Mulier, ecce filius tuus". Antwoord van Johannes de Econte aan zijnen leermeester Carlier, die hem geraadpleegd had over eene verdachte stelling, gepredikt door eenen monnik aangaande Maria en St. Jan den Evangelist. (De kanunnik van Rijsel zendt aan Carlier vijf bewijsredens tegen die stelling. Gedagteekend: „Ex Insulis xix. mensis Julij"). Zie hierboven de stukken Nrs 41-46 van den tweeden bundel (,, Sportula"). Dezen brief, evenals de volgende, vermeldt Carlier in zijn schrijven aan Pieter de Vauceil (no. 43 van de,, Sportula").

2. Rationes magistri Andree Carnificis, ordinis predicatorum, sacre theologie professoris, contra transsubstantiationem corporis beati Johannis Euangeliste in corpus Christi predictam magistro Egidio, decano Cameracensi, misse. Antwoord van den predikheer Andreas Carnificis, prior van het klooster van Dowaai en professor in de godgeleerdheid, aan Carlier, die hem over dezelfde zaak geraadpleegd had. (De predikheer zendt hem negen bewijsredenen tegen die stelling).

3. Scriptum domini Johannis de Econte, sacre theologie professoris Parisiensis, thesaurarij Insulensis, super materia filiationis Johannis Euangeliste contra Bonetum et Franciscum de Maronis. Andere brief van Johannes de Econte aan Carlier over hetzelfde onderwerp en meer bepaald over de stellingen van Bonetus en Frans de Maronis. (Deze brief getuigt van de groote beroemdheid van Carlier in zake van kerkleer en ketterij. Johannes de Econte overlaadt hem met loftuitingen en beklaagt

het bitter, dat zooveel oproerigheden in de Kerk en in de Godgeleerde Faculteit van Parijs iederen dag geduld worden, terwijl de ketterij in Bohemen aan het woeden is).

4. [Articuli super quibus petitur consultatio.] Fransch stuk over het geval van eene kerk, die niet goed weet wat haar te doen staat jegens haren heer, den graaf van Artois, in zake van amortisatie.

5. Scriptum domini Gregorij Nicolai, officialis Cameracensis, super amortisationibus tangentibus certam ecclesiam. Verhandeling van den Kamerijkschen officiaal Gregorius Nicolai naar aanleiding van het voorgaande stuk geschreven. (Zie ook Carlier's stuk no. 29 der „, Sportula"). Hiermede sluit de tweede bundel voorgoed zonder eenige andere aanduiding noch jaartal.

Aan de lezers, die 't geduld gehad hebben deze al te dorre opsomming te volgen, moet ik doen opmerken, dat veel van hetgeen mij minder trof in de zoo afgewisselde en veelzijdige vertoogen van Carlier en van zijne tijdgenooten, voor anderen, inzonderheid voor de eigenlijke beoefenaars der kerkgeschiedenis, ongetwijfeld van eenig belang zal zijn. Mijn overzicht der inhoudstafels van Carlier's bundels heeft dan ook alleenlijk ten doel, veler aandacht op die schier ongebruikte schatten te vestigen.

Gent, Februari 1888.

HET DOLEEREND LUTHERDOM IN DE 17DE EEUW.

TIEN JAREN UIT DE GESCHIEDENIS DER EVANGELISCH-LUTHERSCHE GEMEENTE TE AMSTERDAM,

16811691,

DOOR

K. A. GONLAG.

Gerust kon men in 't laatst der zeventiende eeuw zeggen, dat het der gemeente van de Augsburgsche Confessie te Amsterdam niet slecht was gegaan. Wel hadden voorgangers en voorstanders vrij wat te strijden gehad, eer zij de gewenschte vrijheid van godsdienstoefening hadden verkregen, maar die strijd had de liefde tot hunne kerkgemeente vaster doen wortelen.

Had de gemeente niet reeds twee kerken, waarin door vier vaste predikanten, meestal door een adjunct bijgestaan, de dienst werd waargenomen ? Getuigden hare doop- en lidmaatboeken niet van voortdurenden aanwas? Waren er in 1670 niet 1299 kinderen bij haar ingelijfd door den doop? Had zij niet reeds haar hofje in de Konijnenstraat? Had niet Jan Geerkens haar den grond aan de Laurierstraat vermaakt, vermaakt, opdat daar eens een weeshuis zou verrijzen? Zeker, zij was eene aanzienlijke gemeente geworden in de hoofdstad, de grootste na de Ned.

« AnteriorContinuar »