Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Hervormde en R. Katholieke, ja, had zich verheven gezien tot eerste der Luthersche gemeenten in den lande; zij presideerde, als die gemeenten hare gezamenlijke of classicale vergadering hielden.

Bij haar voorspoed echter bleef zij niet gespaard voor beproevingen. Was de strijd naar buiten volstreden, er zou een strijd ontbranden, veel droeviger, een strijd in eigen boezem, een strijd waarin èn voorgangers èn leden der gemeente betrokken waren.

Omstreeks 1680 ontstond er verdeeldheid over het stemrecht bij de verkiezing van kerkeraadsleden, maar, zooals 't meer gaat, ging het ook hier: er was eene openlijk aangeheven strijdleuze, en door haar werd de oppervlakte ook wel bewogen, maar er was eene dieper liggende kwestie, die de beweging voedde. De „, doleerenden” riepen luide om wraak over verkorting in hun recht van stemming, maar 't was er bij hun strijd om te doen, hunne theologische gevoelens den boventoon in de gemeente te doen voeren.

Juist daardoor is die strijd bijzonder merkwaardig. Wij zullen trachten, er eene schets van te geven, die, naar wij hopen, dienen kan als bijdrage tot de kennis van het Lutherdom in Nederland en zijne geschiedenis.

In Duitschland werd in de dagen, waarin wij ons verplaatsen gaan, de strijd gestreden tusschen Wittenberg en Helmstadt, d. i. tusschen het streng Luthersche confessionalisme en eene meer gematigde, schriftuurlijke opvatting. Die strijd zou ook in Neêrlands hoofdstad ontbranden. De Luthersche gemeente aldaar, had altijd, tot op de komst van den welsprekenden en bekwamen Conradus Hoppe, predikanten gehad, die in Duitschland gestudeerd hadden of Duitschers waren, en het onvervalscht Lutheranisme meestal in 't Duitsch tot de gemeente brachten. Met Hoppe kwam daarin verandering. Deze had te Helmstadt gestudeerd, en was de gematigde gevoelens, daar gepredikt, van harte toegedaan. Bovendien deed hij wat hij kon, om het Nederlandsch element in de gemeente het recht,

dat daaraan toekwam, te verzekeren. Hij, die den bijnaam zou krijgen van den Nederlandschen Gamaliël, leidde verscheidene jonge mannen tot het predikambt op, en deze allen predikten in den milden geest huns meesters. Voortreffelijk prediker, trouw herder der gemeente (het huisbezoek werd door hem ingesteld), was zijn invloed groot.

Hij mocht het dan ook beleven, dat zijn leerling V. Visscher in 1670 geroepen werd, om het werk des ambts aan zijne zijde te verrichten, en toen hij in den loop van dat zelfde jaar overleed, werd tot zijn opvolger een geestverwant, nl. A. G. Velten van Utrecht, benoemd. Het college van diakenen, dat, nu en later, steeds de meer vrijzinnige richting was toegedaan, droeg tot dat beroep veel bij. Wanneer wij dit hier opmerken, wijzen wij o.i. meteen op het feit, dat er nog eene andere partij was, die zich de rechtzinnige noemde. En zij zat, al leed ze tot nu toe nog al eens de nederlaag, niet stil. Had men van die zijde Hoppe gedwarsboomd, men deed het niet minder den verlichten Visscher, die reeds vóór dat Balthasar Bekker zijne „ Betooverde wereld" schreef, meeningen over den duivel op den preekstoel bracht. Zoo sprak hij op 3 Nov. 1677 over 1 Cor. 10:20, en op 27 Febr. 1678 over Matth. 4:1vv. 1), en tastte daarin de vooroordeelen van dien tijd dapper aan. Herhaaldelijk viel men hem lastig en eischte van hem, en ook van Velten, verklaringen van rechtzinnigheid. De andere predikanten spraken onder aanwijzing van hunne gevoelens van Socianerij en ketterij.

In 1678 stierf Visscher, en in zijne plaats werd beroepen de onrustige Vos van Leiden, die ook in die gemeente vrij wat rumoer had gemaakt, maar wiens Lutheranisme

1) Deze leerredenen zijn niet door hem zelven, maar door een zijner vrienden na zijn dood uitgegeven onder den titel: Vertooninge des Satans ryck, voorgestelt in twee Predikatiën over 1 Cor. 10: 20 en Math. 4: 1. Onlangs opentlyck geleert door de Eerwaardige en Hooggeleerden, nu Zal. Heer Volkard Visscher, leeraer der Luytersche Gemeenten tot Amsterdam. En nu in 't licht gegeven tot onderwijs der eenvuldigen, en overtuiging aller lastertongen door een liefhebber van Godts Kerk, t'Amsterdam, bij Johannes van Someren, enz., 1678. 4o.

onverdacht was. Die wachter op Sions muren zou, zoo riep men, den wijngaard zuiveren van onkruid. „Judas ist weg! Matthias komt!" Nu eerst zou der gemeente het onvervalschte Lutheranisme worden gepredikt. In die verwachting werd men niet teleurgesteld. Nauwelijks in dienst greep hij zijn ambtgenoot Velten aan. Deze was echter niet zoo dadelijk uit het veld geslagen, maar een jaar na de komst van Vos riep God Velten op tot hooger orde.

Alzoo waren er nu geen Hoppeanen meer onder de predikanten. Maar nu moest ook alles aangewend worden, om in 't vervolg dat bederf te weren. Geheel zonder beschermers was het lang nog niet. De diakenen waren Hoppeaansch. Groot trouwens was hun macht bij beroepingen niet. Wel stemden zij mede met predikanten, ouderlingen, oud-raden en oud-diakenen, maar altijd uit eene nominatie, door predikanten en ouderlingen gemaakt. Bij het beroep van Colerus (1 Sept. 1679) protesteerden zij en begonnen van toen aan meerdere rechten te eischen. Den 23sten Sept. 1679 stond de kerkeraad hun die toe in dier voege, dat zij mede mochten werken tot de benoeming van alle kerkelijke personen en zij verder voor de nominatie van predikanten één van de vier mochten stellen. Spoedig oefenden zij dit recht uit. In de vacature Velten, waarin de rechtzinnigen Ds. Lange van Deventer wilden, nomineerden zij Ds. Wesling van Leiden, die 15 Febr. 1680 met een en twintig tegen veertien stemmen werd beroepen. Dit was een streep door de rekening der rechtzinnigen. Men begreep: bij de diakenen zat het kwaad. De concessie, aan dit college gedaan, moest teruggenomen worden. Eene eerste poging in die richting had weinig succes, ja, bewerkte het tegendeel van 't geen gezocht werd. Er werd bepaald, dat voortaan bij de nominatie van vier, twee predikanten door het zoogenaamd consistorie, d. i. predikanten en ouderlingen, en twee door diakenen zouden gekozen worden; men zou elkaar de nominatie ter goedkeuring zenden, en dan tot stemming overgaan. Wijst dit op eene vrijzinnige strooming in den kerkeraad, ook het feit, dat bepaald werd, dat om „, kleine Pausschapjes"

te voorkomen, elke predikant op zijne beurt eene maand president van den kerkeraad zou zijn, doelt hierop.

Den 13den Oct. 1680 overleed Ligarius na 36-jarigen dienst. En nu, in plaats van tot een beroep over te gaan, sloeg men, wellicht om strijd te vermijden, een zijweg in. Ds. Blum, in 1678 emeritus verklaard en sinds dien tijd te Maarsen woonachtig, kwam weer naar Amsterdam, en werd opnieuw onder de dienstdoende predikanten opgenomen.

[ocr errors]

De confessioneele partij zat niet stil. Zij begreep nu, dat de weg was, in den kerkeraad mannen te brengen, op wie zij zonder eenigen twijfel zou kunnen rekenen, menschen, die gaarne in alles den dominé volgen", zooals zij in een geschrift, getiteld,, Historisch verhaal van den beklaaglijken opstand, sedert eenige jaaren in de gemeente toegedaan de Augsburgsche Confessie in deze stede ontstaan", Amst. 1690, werden genoemd.

Bij de eerste de beste verkiezing van ouderlingen en diakenen, hoopten zij hun slag te slaan.

Volgens de oudste ordonnantie, die van 1614, en ook volgens die van de Amsterdamsche gemeente van 1596, geschiedde de verkiezing van kerkeraadsleden door alle (mannelijke) leden der gemeente, bij meerderheid van stemmen. Toen het aantal leden belangrijk aanwies, werd in de genoemde ordonnantie van 1644 en ook in de herziene van 1681 bepaald (Hoofdst. III, art. 2, dl. 2), dat de verkiezing geschieden zoude door predikanten, gedeputeerde ouderlingen, oudste raden, regeerende en oud-diakenen, ,, mitsgaders van de contribueerende ledematen van ieder gemeente, sulx uit het dubbeltal so hiervorens ter electie van ged. oud. en reg. diakenen door de voornoemde predikanten, gedeputeerde ouderlingen in den tijd, mitsgaders regeerende diakenen gesamentlijk opgesteld en genomineerd is".

Welnu, deze clausule over de contribueerende lidmaten zou, zoo dacht men, het middel aan de hand doen, om te slagen. Men had slechts een groot aantal derzulken ter stembus te brengen, en 't pleit kon beslist zijn. Gewoonlijk kwamen er weinigen op, omdat, weet het „Verhaal"

[merged small][ocr errors][merged small]

Er werden lijsten rondgezonden, waarop vijftig à zestig namen stonden van personen, waarop de partij kon rekenen; uit dezen moest men eene keuze doen. Krachtig wekte men de vrienden op, om te gaan stemmen. Men vertrouwde dat, waren er al onder de vrienden, die, eigenlijk gezegd, geen contribuanten waren, de kerkeraad niet zoo nauw kijken zoude, wie er stemden 1).

Nu bestond er in de gemeente eene Vereeniging of Collegie van vrienden, die des Zondags te zamen kwamen, om door bespreking van de Augsburgsche Confessie hun geloof te bevestigen. Ook bij haar werden lijsten bezorgd. Hier evenwel was men aan een geheel verkeerd adres.

De leden der Vereeniging zagen, wat hier schuilde, en men rekende het zich ten plicht, den kerkeraad te waarschuwen. Huybert Tol, Andries Rolof en Gerrit Hendriks werden gecommitteerd, om een memorietje, inderhaast opgesteld, den kerkeraad te overhandigen. Deze mannen kwamen aan de Oude Kerk, toen de kerkeraad reeds bijeen was, om straks de verkiezing te leiden. De deurwaarder, aanhanger der tegenpartij, ontried na lezing de indiening; de kerkeraad zou het aanzien voor een paskwil. Juist echter kwam nog een ouderling aan, dien men het stuk overhandigde, en zoo kwam het in de vergadering.

Daar wekte het niet weinig verbazing, zoowel bij hen, die op 't punt stonden overrompeld te worden, als bij hen, die van de zaak wisten. Tot deze laatsten behoorden de predikanten Vos, Colerus en Van Born. Blum hield zich neutraal, op welke neutraliteit echter een eigenaardig licht

1) In de 't Samenspraecke tusschen twee ledematen der Lutherse Gemeente tot Amsterdam (1690), blz. 7, zegt Malcontent, dat hij meermalen medegestemd heeft, en „, nochthans noyt met eygen handteeckeninge eene sodanige somme gelds als gy segt dat een rechte contribuant maakt, heeft belooft noch gecontribueert"; waarop Vredelievend antwoordt: ,, dat kan ik seer gemackelyck gelooven vermits ik weet dat in voorgaande tyden en by schaersheydt der contribuanten, de Kerkenraedt die discrecie gebruyckt heeft".

« AnteriorContinuar »