Imágenes de páginas
PDF
EPUB

DANIEL DE BREEN,

DOOR

Dr. B. TIDEMAN Jz.

Onder de studenten, die in 1618-'19 het Staten-College te Leiden bewoonden en de partij der Remonstranten kozen, wordt eene eigenaardige plaats ingenomen door Daniël de Breen, geboren te Haarlem in 1594 en vanwege de vroedschap dier stad alumnus aan genoemd College. Hij behoorde onder de leerlingen van Episcopius, en wel onder de zeer zelfstandige. Hij trok mede naar de Synode te Dordrecht, en diende daar met anderen de gedagvaarde Remonstranten als secretaris. Daarop nam hij, nog vóórdat in October 1619 de Acte van stilstand aan de studenten der Leidsche Hoogeschool werd voorgelegd, zijn ontslag en trok naar Straatsburg. In 1621 vinden wij hem terug in het vaderland en wordt hij te Haarlem gevat, waar hij zich met Montanus meer en meer voegt bij de Collegianten, nadat hij in 1620 reeds zijn leermeester Episcopius bestreden had over de vraag, of het den christen geoorloofd is een overheidsambt te bekleeden. De Breen meende die vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Tegenover Paschier de Fijne bestreed hij het uitgeven van de Belijdenis der Remonstranten, en maakte in 1638 daartoe uittreksels uit Kamphuysen's brieven.

openbaar. Hij behoorde tot de oprichters van het eerste college der Collegianten te Amsterdam en overleed in 1664. In dat jaar bezorgde zijn neef, Frans Kuyper, eene volledige uitgave zijner, Opera theologica".

Het is mijn voornemen, de beteekenis van Daniël de Breen in die verschillende opzichten gedeeltelijk uit nog ongedrukte bescheiden nader toe te lichten.

Het eerst trekt zijne werkzaamheid ter Dordsche Synode de aandacht. Van zijne toen gestelde memoriën en brieven is het een en ander bewaard in de boekerij der Remonstrantsche gemeente te Rotterdam, en, voor zoover Brandt er geen gebruik van maakte, kan die schriftelijke nalatenschap eene enkele bijzonderheid uit het verhandelde in de Synode toelichten. Men heeft hier namelijk 1):

1o. Vier pagina's in folio van een onbekende, gedagteekend Dinsdag middag 18 Dec. 1618, behelzende korte aanteekeningen van het verhandelde ter Synode 8-14 Dec. 1618. De inhoud daarvan is door Brandt gebruikt 2).

2o. Twee brieven aan Rem Bisschop, den 9den en 28sten Dec. 1618 geschreven. De tweede dezer brieven is door Brandt gebruikt 3). De eerste is belangrijk. De schrijver spreekt daarin van de 3de zitting der Synode op Zaterdag 8 Dec. 1618. Dit was eigenlijk de 24ste, maar de derde, waarin Daniël de Breen met de geciteerde Remonstranten tegenwoordig was. De brief luidt aldus:

Laus Deo.

Uyt Dordregt den 9. Decembris Anno 1618.

Waerde seer beminde Heer ende Vrient, naer dat de eerste en tweede sessie gehouden waren in manieren als voren ver

1) Catalogus der Handschriften in de Bibliotheek der Remonstrantsche Gemeente te Rotterdam, no. 48.

2) Historie der Reformatie, dl. III, blz. 127–171.

3) A. w., dl. III, blz. 207-216. In ditzelfde pakket n°. 48 bevindt zich nog: Brief van Dominicus Sapma aan Rem Bisschop van 23 Januari 1619 (bij Brandt, III, 416); een brief van Dominicus Sapma aan Adriaen Jacobsz. van Noordt (gebruikt door Brandt, III, 419-421), en een opstel van Grevius, groot 61⁄2 blad folio, over hetgeen 19 Febr. 1619 en volgende dagen in de Synode geschiedde.

haelt is, so is sanderendaegs daernaer, namelyck saterdaegs op de gewoonlycke wyse de derde sessie geweest, in de welcke men niet van de saecke selfs gehandelt heeft, gelyckerwys als daegs te voren den Remonstranten aengeseyt was, dat men doen soude, maer men heeft alleenlyck gedelibereert, ofte niet de Predicanten van Uytregt, welcke tot nog toe als lidmaten der Synodi in de Synodale vergaderingen geseten ende haere keurstemmen neffens de anderen gehadt hadden, haer niet en behoorden te voegen bij de andere geciteerde Remonstranten.

Naer ondervraginge van stemmen, welcke hier op verscheyden vielen is eyntelyck by de meeste stemmen geresolveert, dat sy souden blyven in gelycke qualiteyt als voren mits aenneminge van seeckere conditieen, welcke vijf in getal waren, als:

1o. dat sy souden verclaeren in goede conscientie, dat sy macht hadden van haere committenten om te decideren niet alleen van de accommodatie en onderlinge tolerantie maer oock van de waerheyt ofte onwaerheyt dier poincten, daerover tegenwoordig questie is;

2o. dat sy niet souden communiceren ofte raetplegen met de geciteerde remonstanten, nochte oock hetgene hetwelcke in de absentie van deselvige in den synodo gehandelt wert souden elimineeren;

30. dat sy niet souden verwisselen den persoon ofte qualiteyt van rechters als sy waren in den persoon van partijen ende aenklagers;

4o. dat sy niet door ontydige ende onbehoorlycke tusschenspreeckingen de actien van den Synodus souden verhinderen ofte verstooren;

5o. en ten laetste, dat sy souden doen denzelfden eedt, die de andere leden der Synode gedaen hadden, van alleen te sien op Gods woord en sonder praejudicie te sullen oordeelen.

De Remonstranten van Uytregt uytstel versocht hebbende om op dese voorgestelde conditieen te mogen antwoorden, hebben naulyx respyt connen gecrygen tot des avonds ten vyf uyre.

Ende ondertusschen dat dit geschiedde moesten de geciteerde Remonstranten buiten de vergaderinge staen ende met patientie verwachten tot dat de sessie geeindigt was.

Maer de voorschreven Predicanten van Uytregt hebben volgens haeren last noch 't avonts te vyf ure een geschrift overgegeven, waerinne sy verclaerden haer bereyt te syn de vier van de voorgestelde conditieen te achtervolgen, maer wat de

tweede aengaet, haer en dochte niet billyc te syn, dat men haer soude verbieden communicatie met soodanige personen, welcke de Synodus voor haere partyen niet en wilde erkennen, welcke partyschap alleen oorsaecke conde syn, waerom men haer sulks verbieden soude, verclaerden voorder, dat haer dochte vreemt te syn, hetgeen dat daerby gevoegt wert, van niet te elimineeren die dingen welcke in het bywesen van een soo groote menichte van toehoorderen souden gehandelt werden, ten ware dat men deselvige al te samen oock den mond wilde toesluiten, ofte voortaen niet meer tot de vergaderingen toelaeten.

Hierop hebben sy voor antwoord ontvangen, dat de eerwaerdige Synodus elimineren niet anders verstond als het verbreyden en communiceren dier dingen, welcke sy als rechters zittende met geen goede conscientie en souden mogen elimineren.

Doch als sy hierop onderling met haere broeders beraedslaagt hadden is door gemeyne toestemming goed gevonden dat sy haere zitplaetsen verlaten souden, en hen by de andere Remonstranten voegen souden.

Dit is de uitkomst van de derde sessie geweest. De 4de sal toecomende maendag gehouden worden, welcke geschiet synde sal ick UE. van haer handelingen adviseren. Hiermede desen eyndigende bevelen UE. met uwe lieve huysvrouwe en gansche huysgesin in de genadige bescherminge des allerhoogsten. Uwen E. Broeder mijn eerwaerdige Meester 1) doet U. E. van gelycken seer groeten.

[blocks in formation]

Brandt 1) deelt de voorwaarden, aan de Utrechtsche Remonstranten gesteld, eenigszins anders mede. De vierde voorwaarde is bij hem de derde, en de derde de vierde. Volgens hem zouden zij dit vierde punt, nl. zich niet aan de zijde der Remonstranten te stellen, hebben toegegeven. Maar hij voegt er bij, dat sommigen het tegendeel beweerden. De brief van De Breen, een oog- en oorgetuige, bewijst, dat deze laatsten juist hebben bericht. Omdat die van Utrecht weigerden, alle gemeenschap met de gedaagde Remonstranten af te snijden, moesten zij wel besluiten, zich bij hen te voegen, en van dit besluit, 10 Dec. des morgens genomen 2), werd den Voorzitter des Maandags daarna mededeeling gedaan in een brief, onderteekend door Frederici en Naeranus.

Na de veroordeeling der Remonstranten in Januari 1619 wachtte Daniël de Breen niet af, dat de afgevaardigden der verschillende synoden hem als student aan het Staten-College zouden ontslaan. Hij schreef een brief aan de Haarlemsche vroedschap, dat hij zijne voedsterheeren niet langer met noodelooze lasten wilde bezwaren, omdat hij in zijn gemoed verzekerd was van de waarheid, door de Synode veroordeeld. Hij vertrok uit Leiden, zoodat de afgevaardigde, die in Sept. 1619 de studenten Koenerding, Jan Matthijszoon, Jacobus Westerbaen, Joh. Polyander en Walewijn van Rijswijk afzetten, hem niet vonden. Hij was vertrokken naar Straatsburg, en schreef van daar aan de Haarlemsche regeering, dat hij zich als een vroom burger en oprecht christen zou gedragen 3). Tusschen Januari 1619 en November 1621 moet De Breen te Straatsburg geweest zijn. Daar de lijsten der studenten der Straatsburger school, die in 1621 tot universiteit verheven werd, eerst met dit jaar aanvangen *), hebben wij hier geen

1) A. w., dl. III, blz. 10.

2) Bij Brandt, a. w., dl. III, blz. 133 staat: „,september", wat natuurlijk eene drukfout is.

3) Brandt, a. w., dl. III, blz. 923; dl. IV, blz. 619.

4) Volgens eene welwillende mededeeling van Prof. Dr. R. Zoeppfel te Straatsburg.

« AnteriorContinuar »