Imágenes de páginas
PDF
EPUB

+

RENKUM.

Dat dit bloeiende dorp, ook Radinckheim, Redinchem, Reynkom genoemd, reeds in de hooge oudheid naam heeft gemaakt als zetelplaats der Veluwsche gouwgraven, is genoeg bekend bij allen, die van den stouten Balderik en zijne Adela hoorden gewagen. Doch als men over het kerkelijk leven aldaar narichten zoekt, dan kost dit veel moeite en stelt soms te leur hem die een rijken oogst had verwacht. Zelfs bleef de kerspelkerk aldaar bijna geheel in het duister

verscholen.

Bij van Heussen, die het meest wordt geraadpleegd 1) ontvangt men den indruk, alsof Renkum enkel een klooster heeft gehad van Reguliere Kanonikessen en heel geen kerspelkerk. Dit strookt echter niet met de waarheid. Behalve het klooster, dat aan de zuidzijde van het dorp dicht bij den Rhijnstroom lag, bezat Renkum ook zijne kerspelkerk ter noordzijde op een heuvel gelegen. Laat ons dit toelichten en verder daar bij voegen wat van des dorps geschiedenis tot heden toe behouden bleef. Zoo zullen dan te sprake komen eerst het klooster, vervolgens de kerspelkerk, daarna de schuilkerk, eindelijk de bijkerk, ten slotte de nieuwe kerk. Om deze vijf brandpunten worden de dingen geleidelijk samengetrokken.

1) Historia Episcopatuum, 1 bl. 267, van Rhijus vertaling, I. B. fol., bl. 405-8.

ARCHIEF

XXXI

van

I.

HET KLOOSTER.

In de tweede helft der 14° eeuw vinden we gewag eene kapel, te Redinchem gesticht, ter eer van O. L. Vrouw en bejegend met de hooge gunst van Gelre's hertogen. Over die kapel vernemen we verder, dat zij ten jare 1380 op een wondervolle wijze in het bezit kwam van een beeld der H. Moeder Gods, waarbij vele teekenen en wonderen plachten te geschieden. Het verwekte een grooten toeloop en verhief Renkum tot een vermaarde beevaart-plaats, die het hart der vromen nog aantrok in den loop der 18e eeuw.

In die beevaarts-kapel vond men, behalve 't Lieve Vrouwen altaar, nog twee vicariën, in 1399 door hertog Willem gesticht, namelijk die van St Jan den Dooper en die van Sinte Cathrijne. Een paar jaren later verrijkte hertog Willem diezelfde kapel met twee onschatbare relieken, door Frankrijks koning hem vereerd.

In den zomer namelijk van 1401 was Gelres hertog te Parijs de gast van koning Karel VI en verbond zich met dezen, om als »ledig man den koning te dienen met het zwaard, in 't bijzonder tegen Engeland. Ingevolge daarvan werd de hertog door den koning beschonken met een dubbelen schat, »te weeten een > stuck van het heylich kruys, ende van de doorne >> croone Jesu Christi onsers salichmakers.<< Bij brieven van 18 Juli 1401 werd dit »heyligdom« overgedragen aan den hertog, die bij zijn dood, 16 Febr. 1402, Renkums kapel ermêe begiftigde. 1)

De hertogshoed kwam toen aan Willems broeder),

1) Zie v. Heussen en van Rijn, Kerkelijke Oudheden I. B. bl. 406. 2) Niet aan Willems zoon, gelijk dr Acquoy beweert, Klooster Windesheim, III 202.

Reinald van Gulik en Gelre. Deze overdenckende de groote devotie, die sijne voirvaders hertoghen van Gelre.... gehat hadden tot onser Lievervrouwen capelle, gelegen in sijne landen van die Veluwe«, gedreven door de zucht zich hunner waardig te toonen, besloot in 1405 ertoe, »met consent van den alder>weerdichsten heere Frederic bisschop tot Utrecht.... >deselfste capelle te doen verwandelen ende oversetten > tot een Regularissenclooster der order van S. Au>gustijn. Op 's hertogen last rezen de nieuwe gebouwen spoedig daar op en daags na St Marten van hetzelfde jaar 1405 zag men de oorkonde bezegelen, waarbij de stichting tot stand kwam. 1) In deze werd ten slotte ook bepaald, dat heer Johan die Waell, voorheen prior van het Regulieren-klooster te Zwolle, het bestuur over de Renkumsche zusters zou hebben tot zijn aftreden of versterf. Aan dezen man Gods zullen de joncfrouwen wel haar geestelijke vorming hebben te danken, In 1408, toen alles in geregelde orde was gebracht, op H. Sacramentsdag, werd het klooster besloten en door hertog Reinald vastgesteld, dat noch de kloosterlingen, noch hare boden, noch hare goederen voor een wereldlijken rechter konden betrokken worden, tenzij voor hem zelven of zijne nakomelingen. Binnen de gewijde muren bleef de leiding der zielen bij den Biechtvader, die ook in veel tijdelijke zaken zijne hulp leende: het eigenlijke kloosterleven stond onder de

1) Als het Chronicon Tielense, bl. 454, betuigt dat de stichting in 1415 is geschied, wil dan te rade gaan bij den stichter zelf en bij de oorkonde welke hij daarover uitgaf (Nijhof, Gedenkwaardig heden, III no 282.): al komt ook A. v. Slichtenhorst nog aanijlen, om mede tegen den hertog zich uit te spreken (Tooneel 's lands van Gelre bl. 111): tegen den beslissenden getuige blijft zijn woord ijdel.

leiding eener priorin, die door de zusters voor deze

taak gekozen werd.

voor de wereld

't Ligt voor de hand, dat in een afgesloten klooster de zaken in het algemeen een rustig verloop hadden, zoodat voor den geschiedschrijver niet veel viel op te teekenen. Toch bebben we nu en dan enkele sprokels mogen gaderen, die we hier in tijdsorde zullen mêedeelen.

Bij den aanvang der 15e eeuw bezat Dodeweerd in de Neder-Betuwe een gasthuis, dat weleer daar was gesticht door wijlen de vrouwe van Valkenburg. Tot een gewenschten bloei schijnt die stichting niet te zijn gekomen. Zeker althans is het dat Walraven van Brederode, een afstammeling der stichteres, in het jaar 1410 het Dodeweerdsche gasthuis met zijn toebehooren overdroeg op de eerwaarde zusters, die sinds een vijftal jaren om de kapelle van Redinchem waren gevestigd. Zij ontvingen daardoor o. a. een tiende, die over 500 morgen lands zich uitstrekte. 1)

Bij de eerste stichting had hertog Reinald, ja, zijn klooster ook beschonken met den Gerikens-weerd, die daar ter zuidzijde van Renkums klooster in het Rhijnbed lag; maar hij had zich voorbehouden, dien weerd straks in te lossen met de levering van ander vast goed, dat jaarlijks 20 oude schilden opbracht. Doch in Juni 1419 liet Zijne Genade zich bewegen, om van zijn losrecht afstand te doen en gemelden weerd zonder voorbehoud aan zijn klooster te schenken. 2)

[ocr errors]

1) Zie Bijlage I, bl. 120. Die het recht tot tiendheffing over 500 morgen land omtoovert in het werkelijk bezit van 500 zulke morgen: (v. Slee, Kloostervereeniging van Windesheim, bl. 153) die vond, 't is klaar als de dag, den steen der wijzen: want onedel metaal toovert hij om in ducaten-goud.

2) Zie Bijlage II, bl. 121.

Zoo kon des hertogs gave allengs een bezit worden, dat door aankoop en aanwasch voortgroeide tot 40 bunders uiterwaard. 't Zal nu wel niet verwonderen, als A. v. Slichtenhorst (Tooncel's lands van Gelre, bl. 111) straks komt gewagen van een rijk, ruym en heerlijk Juffrouwenclooster te Renkum.« Maar als de man in eenen adem daarbij voegt, dat dit clooster >>leenroerig was onder den Doorenweerd«, dan leidt hij ons op een dwaalspoor. Want in Nijhoffs Gedenkwaardigheden, III no 282. noot 1, vinden we duidelijk aangegeven, dat het terrein, waar in 1405 het klooster oprees, door den hertog van 8 verschillende bezitters met wichtig zilver werd aangekocht. Van leenroerigheid des kloosters zelf kan dus geen spraak zijn, ofschoon wel mogelijk is, dat eenige van 's kloosters gronden van den Doornweerd in leen gingen, zooals andere gronden roerden van het huis Wisch enz. Met dat al weten we, dat hertog Reinald, toen hij daags na St Jan van het jaar 1423 uit dit leven scheidde, over zijne stichting te Renkum onbekommerd mocht zijn, daar hij de Joncferen er goed verzorgd achterliet.

Toch moesten deze straks ervaren, hoc stekelig de doornen des levens vaak zijn. Bij de droeve scheuring, die Utrechts kerk in den zomer van 1425 zag ontstaan, hielden de Windesheimer Regulieren zich trouw aan den wettigen bisschop Sweder van Culenborg en namen, waar noodig, het kruis der ballingschap willig op de schouders. Zoo ver nu liep het te Renkum niet, maar uit den lijdenskelk kregen de nonnen er toch overvloedig te drinken. Deze waren in het bezit van beduidende lijfrenten ten laste der stad Utrecht, welke stad in de dagen der scheuring aan vele maatregelen van geweld zich vergreep. Tot in 1428 werden die renten.

« AnteriorContinuar »