Imágenes de páginas
PDF
EPUB

van den stervende werd een dof-gele glans geworpen door de gewijde waskaars.

In diepe groeven hadden jaren en zorgen en verstervingen hun stempel gedrukt op die bleeke trekken. Maar al had de onrust misschien het hart gebroken, zachte kalmte leefde er in den verzwakkenden blik. Want bij de bittere wereldondervinding was steeds levendiger het verlangen opgewekt naar den hemel; en dat verlangen bezielde den stervende als een vast vertrouwen, een zalige hoop.

Stil was het, doodstil. Daar beefden opeens, vreemd, door de doodstille ruimte, de fluister woorden: „Vertrek, gij christen ziele, van deze wereld, in den naam van God den Vader almachtig, die u geschapen heeft; in den naam van Jezus Christus, den Zoon van den levenden God, die voor U geleden heeft; in den naam van den H. Geest, die in u is uitgestort". . . . . . . Een bijna onmerkbare snik. De ziel schoot jubelend haar Schepper tegemoet.

-

Het was de 2de Mei 1488 (1), het 62ste jaar van zijn ouderdom, het 18de zijner religieuze professie.

„Komt ter hulp, Heiligen Gods, snelt toe, Engelen des Heeren, en ontvangt zijne ziel, om haar aan te bieden voor het aanschijn des Allerhoogsten", zoo klonk het met meer dan smeek gebedskracht.

Als den volgenden morgen de torenklok der kloosterkerk driemaal haar lang-eentonig geluid deed hooren, wisten de inwoners van Weert, dat Graaf Jacob I van Horne gestorven was.

Gekleed in een arm habijt, maar met groen en bloemen versierd, werd het lichaam, zonder lijkkist, op de lijkbaar gelegd en zoo door vier Paters ter kerke gedragen. En als de Priester de Oratie had geeindigd: „Almachtige, eeuwige God.... neem, terwijl op Uw bevel het stof wederkeert tot het stof, de ziel, Uw beeld, op in het gezelschap Uwer Heiligen en Uitverkorenen"

dan drukte een der Broeders een kus op het aangezicht van den doode, bedekte het met een doek, en voorzichtig werd het lichaam neergelegd in de grafstede voor het hoogaltaar (2).

(1) Aldus de ontwijfelbaar juiste datum van ons oude Liber Recommendationis, dat terstond na den dood werd ingevuld. Gewoonlijk vindt men den 3den Mei genoemd. Wij meenden beide opgaven te kunnen vereenigen door het stervensuur in den avond te plaatsen.

(2) Alles uit het oud Caeremoniale der Nederlandsche Minderbroeders.

Zoo werd Jacob de Eerste, Graaf van Horne, begraven. Ofschoon alles geschied was in den strengsten eenvoud der armoede (1), zal er toch wel eenig gedenkteeken geplaatst zijn boven zijn graf. Anders zou Graaf Jan van Horne, die in 1540 zoo bezorgd was om een monument op te richten boven de assche zijns broeders Jacob III (2), zijn grootvader toch ook niet vergeten hebben. Of het moest zijn, dat Pater Jacobus in zijn testament (3) zulks verboden had, en men hem neergelegd heeft in het graf, dat hij, nog Graaf zijnde, had doen vervaardigen en waarin reeds zijne schoondochter Philippa van Wurtemburg rustte (4). Wij hebben in elk geval nergens eene aanduiding omtrent een grafmonument gevonden (5).

Maar in latere jaren werd er toch eene gedenkplaat aangebracht tegen den muur der kerk aan de Evangeliezijde:

(1) Misschien is het hiermee te verklaren, dat in de stadsrekening van 1488-1492, die toch aanvangt met het begin van 1488, niets voorkomt over deze begrafenis. (2) Zie Bijlage VII.

(3) Een testament heeft er bestaan. Zie boven blz. 78 noot 3. Wij hebben het echter niet meer kunnen ontdekken.

(4) Zie boven blz. 140.

(5) Voor het hoogaltaar der kloosterkerk ligt heden nog een grafzerk met afgesleten opschrift van een Graaf van Horne. Denkelijk zal hier bedoeld zijn Jacob II, want de wapens van Horne en van Meurs zijn er op uitgebeiteld, terwijl Johanna van Meurs toch in St.-Elizabethsdal begraven is (zie boven blz. 91). Het is wel aannemelijk, dat iemand het wapen zijner moeder, maar niet dat hij het van zijne echtgenoote voert, als deze elders is begraven. In elk geval dagteekent deze zerk uit latere dagen, want hij is in vollen renaissancestijl uitgevoerd en het veld der beide wapens, dat goud moet verbeelden, is, ofschoon niet juist in quinconce, geharceerd volgens het systeem van Silvester a Petra Sancta (1638). Nog in het begin der vorige eeuw lag hij vóór het huidig Maria-altaar, waar dus vroeger het familiegraf schijnt geweest te zijn. Daar tegenover is nog een keldertje onder de kerk, dat blijkbaar een gedeelte van den grafkelder geweest is. De verklaring hoe oude gegevens toch kunnen spreken van voor het hoogaltaar" vindt men boven blz. 119 aangeduid en laat zich ook voldoende uit latere verbouwingen afleiden.

De zerk, waarvan wij hier spreken, is nog in zooverre merkwaardig, dat de helm boven de wapens met een torkeel prijkt, waarvan wij nergens een pendant hebben aangetroffen. Het stelt nl. een mannetje voor te halver lijve met een knuppel in de opgeheven rechter en een haas of hond in de linkerhand. De gewone vorm is, zooals wij dien onder bijlage IV uit Chiffletius beschrijven, de ronde puntige hoed van hermelijn met pauwenveeren omzoomd.

MEMORIA

ILLUSTRISSIMI HEROIS

JACOBI

i. COMITIS HORNENSIS.

HIC, DEFUNCTA INCLIJTA CONIUGE JOANNÀ
COMITISSA MEURSIAE, ET IPSE MUNDO MO-
RIENS INSTITUTUM COMPLECTITUR S. FRANCISCI.
IN QUO NON ITA STEMMATE DUCUM CLIVIAE,
QUAM SINGULARI PIETATE, VITAEQUE AUSTERITATE
ELUXIT. MORITUR MINORIDA A 1488, DIE 3 MAII
ET IN HUIUS FUNDATI A SE COENOBII TEMPLO ANTE
SUMMUM ALTARE RECONDITUR.

PATERNIS OSSIBUS ACCESSERE JACOBI EIUSDEM
1o GENITI, PARENTIS IN HAEREDIJS AC VIR-
TUTIBUS SUCCESSORIS. MORITUR A DNI. 1500.
AC IN RELIGIOSO MINORIDARUM HABITU SEPELITUR.
REQUIESCANT IN PACE. (1)

Dit opschrift, en misschien nog andere gedenkteekenen hebben de herinnering aan Graaf Jacob nog lange jaren bij de kloosterlingen bewaard in hooge eere.

Vereering zelfs was er, en men huldigde den Graaf als een Heilige.

De schitterendste getuige hiervoor is wel Pater Henricus Jonghen, die als Lector te Weert in 1661 het eeuwfeest van de stichting

(1) Uit een MS. Origo, progressus, et modernus Status Provinciae Germãe Inferioris. Anno Dni 1647.

Wanneer dit opschrift geplaatst is, weten wij niet. Onze bron zegt eenvoudig ,,In latere parietis ad Cornu Evangelii legitur hoc Elogium." Verder hebben wij geen enkel gegeven. Dat het echter van lateren datum is, bewijst de Spaansche vorm,,Minorida" en vooral het stervensjaar, dat hier aan Jacob II gegeven wordt. Zie Bijlage III.

Eene andere lezing geeft een MS. uit de 17° eeuw, afkomstig van de familie van de Meer de Osen, en berustend op het Rijksarchief te Maastricht.

Daar leest men minorita en minoritarum. Verder amplectitur in plaats van complectitur. Amplectitur is ook het juiste woord.

des kloosters jubelend medevierde (1) en in 1662 de volgende geestdriftige woorden schreef:

„In... austeritatis exemplo Seraphicum Patrem insigniter est aemulatus R. P. F. Jacobus Hornensis, sanguine Ducum Cliviae clarus, primus Hornensis Comes, et post obitum pientissimae conjugis Joannae, Meursiae Comitissae, Franciscanum institutum amplexus. Hic inter alias austeritates, funiculo multis nodis exasperato tam arcte solebat suos lumbos adstringere, carnemque mordere, quod usque nunc (hoc est, post 200 propemodum annos) sanguine tinctus appareat. In Werthensis Conventus Minoritani (quem ipse fundavit) archivo funiculus ille religiose servatur, et illum vidi, nec non oscula devota eidem impressi, praesertim in iis locis in quibus apparet nobilissimo beati istius viri sanguine rubricatus.

Et gratias ago Deo meo quod indigno mihi sit concessum in praedicto Conventu nunc habitare, fundato per tantum virum, et ejus humillima conversatione, pientissimaque morte sanctificato. Etiamnum hoc loco vestigia conspiciuntur pauperculae cellae (vulgariter 's Graven Kamerken dictae) quam inhabitavit, et ex qua migravit ad beatam, ut pie speramus, aeternitatem" (2).

In latere jaren is die vereering wel eenigermate verkoeld (3), maar de herinnering is toch blijven voortleven in

dankbare

(1),In hoc loco jubilamus et Nos Deo salutari nostro; de ducentesimo, in quam, anno fundationis Conventus nostri per R.dum et Inclytum Patrem F. Jacobum, primum Hornensem Comitem, in hac Silva Hieronymiana similiter Jubilamus, hoc ipso anno," zoo schreef hij in de Epistola dedicatoria van zijn Brevis elucidatio literalis S. Jobi prophetae (Antverpiae 1661).

Eene levensschets van Pater Henricus Jonghen (geb. ca 1607 te Hasselt of te Maastricht, en † 1669) is opgenomen in De Godsdienstvriend 87, 225 vv.

(2) Vera Fraternitas cit. 421.

(3) Aan het feit dat de naam van Graaf Jacob werd opgenomen in het Martyrologium Minoritico-Belgicum, dat Fr. Stephanus Schoutens ten jare 1902 te Hoogstraten in het licht gaf (p. 77, die III Maii). mag men niet te groot gewicht hechten. De aard van dergelijke werken geeft geene kerkelijke vereering aan de daarin vermelde personen. Hadden van Papenbroeck (Acta Sanctorum Aprilis II, 268) en Moll (Brugman II, 234) hierop acht geslagen, zij hadden zich denkelijk niet zoo druk gemaakt over een analoog geval met Pater Brugman, die als Beatus ingeschreven werd in het Martyrologium van P. Arthur du Moustier. De voorrede van P. Arthur's werk had hen kunnen inlichten.

gedachte. Want al brak ook de moker der jaren de voornaamste gedenkteekenen weg die de herinnering droegen,

nog zijn er verschillende zaken, die het beeld van den Graaf van Horne herhaaldelijk voor den geest doen verrijzen. En geen weetgierige vreemdeling zal het klooster bezoeken zonder eenige bijzonderheden betrekkelijk den stichter vernemen. Immers hier ziet hij de wapens van Horne en Meurs, ginds wijst men hem het Gravenkamertje of men brengt hem bij den grafzerk voor het hoogaltaar (1); en als hij iets gevoelt voor kunstvol borduurwerk, dan zal men hem het kasuifel toonen en de alba, die de Graaf als priester aan het altaar moet gedragen hebben (2).

Maar het beste gedenkstuk, dat de kloosterlingen in hun midden bewaren, kan men hem niet toonen; het is van hoogere waarde dan al het andere, een monumentum aere perennius, de herinnering des gebeds.

Telken jare, des Zaterdags vóór den tweeden Mei, als alle broeders vergaderd zijn in het kapittel, dan wordt er voorgelezen uit het Liber Recommendationis:

„Die 2 Maji, 1488, obiit in hoc conventu Venerabilis P. F. Jacobus de Horne, Sacerdos, quondam hujus terrae Hornensis comes inclytus, et hujus conventus Werthensis fundator benignus,

(1) Zie boven blz. 168.

(*) Men verhaalt, dat dit kostbaar kasuifel en deze alba vervaardigd zijn door de Gravin van Horne, Graaf Jacobs schoondochter. En wij hebben geen reden, om deze traditie in twijfel te trekken; want op de achterzijde van het kasuifel is een engel geborduurd, die een wapenschild houdt: gedeeld: rechts van goud met drie gecontourneerde horens van keel voorzien van vier zilveren banden (Horne. zie Bijlage IV); links: gevierendeeld: 1 en 4 van goud met een kruis van sabel, 2 en 3 van keel met een sautoir van zilver (Gruuthuizen: zie blz. 148 noot 2). Op de voorzijde staan drie Heiligen geborduurd: 1o een oude figuur met staf en boek (misschien de H. Jacobus); 2° vrouw met zwaard en boek (misschien de H. Johanna, patrones der Gravin); 3o een rijzige gestalte met doctorshoed, en een leeuw aan de voeten (de H. Hieronymus, patroon der kerk).

Ik mag hier nog wel op eene andere herinnering wijzen. Het exemplaar van Goethals' prachtwerk, dat wij zoo dikwijls hebben aangehaald, draagt het volgende inschrift: „Aux Archives du Couvent des Frères mineurs recollets à Weert ce livre a été offert le 16 Aout 1849 par la générosité de Monsieur Jean, Comte de Hornes, en souvenir des bienfaits rendus au dit couvent par ses illustres aijeux". Hoe deze Graaf Jan van Horne nog met Graaf Jacob I verwant is, zie Bijlage VI.

« AnteriorContinuar »