Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[graphic][merged small]

TER GEDACHTENIS.

MICHAËL ANTONIUS HUBERTUS WILLEMSEN,

KANUNNIK DEr Kathedrale Kerk te Roermond,

PASTOOR TE ST. ODILIËNBERG.

† 7 JULI 1904.

Hij aanschouwde het levenslicht te Venlo den 23 Mei 1831, werd te Roermond tot Priester gewijd den 26 Augustus 1855 en benoemd tot Professor van het Bisschoppélijk college aldaar den 7 Februari 1856. Nog in hetzelfde jaar, den 30 September, werd hij als kapelaan verbonden aan St. Servaaskerk te Maastricht.

Hier zou hij zijne vrije uren wijden aan de studie der kunst en der plaatselijke geschiedenis.

De kunstschatten en archieven der eerbied waardige collegiale kerk bevonden zich in desolaten toestand. Aanstonds besloot hij daarin verandering te brengen. Maar daartoe waren noodig kunstkritiek en paleographie. Nu dook als reddende engel op de beroemde James Weale. Aan de hand van dezen veiligen gids werd hij ingewijd in de geheimen der middeleeuwsche kunst en schrijfwijze. Doch wat Willemsen inderhaast van den genialen Engelander geleerd had, zou niet tot rijpheid zijn gekomen, indien hij aan zich zelven was overgelaten gebleven. Maar ook aan aanmoedigingen zou het hem niet ontbreken. Die gewerden hem in de eerste plaats door Mr D. Franquinet, die zich toen in de bloeiperiode van zijn verdienstelijk leven bevond. Deze beoefende toen met vlijt het verleden zijner geboortestad. Hij bezat daartoe eene kostbare bibliotheek en hij was bovendien zeer bedreven in de paleographie.

Willemsen vond zoodoende een geestverwant, die hem kon voorlichten en een boekenschat, dien hij kon raadplegen.

Hield zich Franquinet onledig met het staatkundig verleden van Maastricht, Willemsen schonk meer zijne aandacht aan de Heiligen, die in ons bisdom geleefd hebben, inzonderheid aan de Maastrichtsche bisschoppen, die allen met den nimbus der Heiligen prijken. En zoo ontstonden de Officia propria, die op last van Mgr. Paredis in 1867 in ons Bisdom werden ingevoerd.

Ook de schat der St. Servaaskerk werd niet uit het oog verloren. De authenticiteit der reliquiën werd vastgesteld en bekroond door de plechtige verheffing ervan. Niet minder werk maakte Willemsen van de kunstwaarde der aloude reliquaires. Hierin werd hij bijgestaan door den kundigen kunstkenner uit Aken Dr Bock. Het bekende werk, dat zij gezamenlijk in het Duitsch en het Fransch uitgaven was het resultaat dezer studie.

Bij Willemsen lag tot grondslag van dezen arbeid de zucht om de plechtige vertooning der reliquiën van voorheen te doen herleven.

In vroegere eeuwen viel dit feest samen met de beroemde „Heiligdomsvaart" van Aken. Maar in Maastricht was door den nood der tijden deze feestviering in onbruik geraakt, zoo zelfs dat ze niet meer in de volksherinnering voortleefde. Wat Willemsen ook in het werk stelde, eene algemeene deelneming aan deze plechtigheid kon hij niet verwezenlijken. Daartoe was de stoot van een reus noodig; die stoot werd gegeven door wijlen Mgr. F. X. Rutten, deken van St. Servaas.

In 1868 werd deken Rutten tot deze waardigheid benoemd. Hij was eene indrukwekkende en tevens sympathieke verschijning; zelden zal men de edele gaven van geest en hart in dezelfde mate bij iemand aantreffen. Hij had geschitterd als professor in de wijsbegeerte en in de theologie, doch vooral steeds uitgeblonken als toonbeeld van priester. Daarbij kwam nog, dat hij eene grondige studie had gemaakt van de bouwkunde en van de kerkelijke kunst. Ook dit was van algemeene bekendheid. Geen wonder derhalve, dat zijne oproeping ter Heiligdomsvaart in 1874 heinde en verre weerklank vond en dat de herleving dezer feestviering sinds dat jaar voor goed verzekerd was.

Niemand was er blijder om dan Willemsen. Men moet erken

nen dat de samenloop van omstandigheden hem gunstig was. Nu was hij dagelijks getuige van de herstellingswerken der St. Servaaskerk, en kon hij zijn nut trekken uit de discussiën, die tusschen deken Rutten, Dr P. Cuypers en Jhr Mr V. de Stuers over den oorspronkelijken bouwtrant der kerk herhaaldelijk gevoerd werden.

Te midden dezer beslommeringen verloor Willemsen de geschiedenis niet uit het oog. Hij was een der mede-oprichters van het oudheid en geschiedkundig genootschap te Maastricht. Uit het archief van het Hof van Lenculen en uit dat der St. Servaas leverde hij belangrijke bijdragen voor de Publicatiën.

Den 8 Februari 1878 werd Willemsen benoemd tot pastoor te St. Odiliënberg. Het bijna twee-en-twintigjarig verblijf te Maastricht was voor hem eene lange leerschool geweest op het gebied van kunst en geschiedenis. Toen hij er een terugblik op wierp, heeft hij gewis den zucht geslaakt: ars longa, vita brevis.

Was Maastricht voor hem een vruchtbare bodem geweest voor het studievak, dat hij verkozen had, te St. Odiliënberg zag hij zich andermaal geplaatst op een klassiek gebied van geschiedenis en kunst. Hier toch stichtte Pippijn van Herstal het St. Pietersmunster, dat hij den H.H. geloofsverkondigers Wiro, Plechelmus en Otgerus schonk, met vele omliggende dorpen, als eene staatkundige immuniteit. Den 2 Januari 858 droeg koning Lotharius II deze immuniteit over aan den bisschoppelijken zetel van Utrecht. In den loop der eeuwen hadden de graven van Gelder zich van het gebied der immuniteit meester gemaakt, doch de munsterkerk van St. Pieter was blijven voortbestaan. Toen Willemsen er pastoor werd, was de kerk slechts de schaduw van wat zij zijn moest. Hij bracht eerst de bewijzen aan het licht van de geschiedkundige beteekenis van den Mons Sti Petri, later St. Odiliënberg. Daarna begon hij de restauratie der oude abdijkerk. Hij heeft er een groot aandeel aan gehad als bouwmeester, doch de mate is slecht te bepalen. Aanvankelijk genoot hij de voorlichting der kunstkenners, met wie hij te Maastricht drukken omgang had gehad. Doch Willemsen was te voortvarend van karakter, en luchtte wel eens zijn ongeduld op eene alles behalve aangename wijze. Zoo ontstond er weldra eene verwijdering tusschen hem en zijne oudste kennissen, met uitzondering van den deken Rutten der

St. Servaas. Vijanden heeft hij evenwel niet gehad. Men vergaf hem gaarne, ter wille zijner onbaatzuchtigheid en zijner onbegrensde toewijding aan de belangen zijner kerk en parochie. Algemeen was dan ook de vreugde, toen hij den 28 Januari 1900 tot kanunnik der Kathedrale kerk van Roermond benoemd werd. Zette deze benoeming de kroon op zijne loopbaan als priester, de kerk van St. Odiliënberg zal het onvergankelijk monument blijven zijner kunstkennis en zijner taaie volharding in den arbeid.

Breust-Eijsden.

J. L. MEULLENERS,

RECTOR.

« AnteriorContinuar »