Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Moll, W., Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, 2de dl., 2de stuk. Utrecht 1867.

Nijhoff, Is. An., Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. 8 dln. Arnhem-'s Hage 1830-1875.

Pastor, Ludw., Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance bis zur Wahl Pius II. 2te Aufl. Freiburg 1891. Poell, G. M., Beschrijving van het Hertogdom Limburg. Weert 1851.

Pontanus, J. J., Historiae Gelricae libri XIV. Hardervici 1639. Publications de la société (d'archéologie) historique et archéologique dans le Duché de Limbourg. Tome I ss. Roermond— Maestricht 1864 ss.

Royaardts, H. J., Geschiedenis van het gevestigde christendom en de christelijke kerk in Nederland gedurende de Middeleeuwen. 2 dln. Utrecht 1849, 1853.

Römer, R. C. H., Geschiedkundig overzicht van de kloosters en abdijen in de voormalige graafschappen Holland en Zeeland. Leiden 1854.

Schutjes, L. H. Chr., Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch. 5 dln. St. Michiels-Gestel 1870-1876.

(Sivré, J. B.), Inventaris van het oud-archief der gemeente Roermond. 4 dln. Roermond 1868-1883.

Slanghen, Eg., Bijdragen tot de geschiedenis van het tegenwoordige Hertogdom Limburg. Amsterdam-Sittard 1865.

Stokvis, A. M. H. J., Manuel d'histoire, de généalogie et de chronologie. Tom. III. Leiden 1890-1893.

Wadding, L., Annales Minorum. Tom. V. s. Lugduni 1642, 1648. (Wolters, M. J.), Notice historique sur l'ancien Comté de Hornes et sur les anciennes Seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich. Gand 1850.

Ten slotte zij het mij nog geoorloofd, hier mijne erkentelijkheid te betuigen aan de velen, die mij met hunne hooggewaardeerde hulpvaardigheid hebben ter zijde gestaan. De Rijksarchivaris in Limburg, de Secretaris van Weert, de Burgemeester van Roer

mond en anderen, die ik allen niet noemen kan of ook niet noemen mag, bewezen mij op verschillende wijze zeer gewichtige diensten. Aan hen allen zij hier nogmaals mijn oprechte, hartelijke dankbaarheid uitgesproken.

I.

De Heeren en Landen van Horne.

Het derde kwartier van het Limburgsche wapen wordt gevormd door het blazoen der Heeren, later Graven, van Horne. En hoe men ook denken moge over de samenstelling van het provinciale wapen (1), niemand zal aan de drie jachthorens (2) van keel op het gouden veld daar hunne plaats betwisten. Want niet alleen. strekte het land van Horne zich uit over een aanzienlijk gedeelte onzer provincie, de Heeren en Graven zelve hebben eene voorname rol gespeeld in de geschiedenis dezer streken.

Laat ons liever zeggen: hun invloed heeft zich doen gelden over geheel Nederland en België. En hierbij behoeven wij niet. slechts te denken aan Philips van Montmorency, die optreedt in het bekende tweetal Egmond en Hoorn (3): gedurende heel de

(1) Men zie hierover o. a. Theod. Dorren, Iets over ht Limburgsch Wapen in Limburg's Jaarboek 1902, 114 vv.

(2) Vgl. Bijlage IV.

(3) Het is vreemd, dat men bij Noord-Nederlanders steeds hoort spreken van Hoorn en niet van Horne. Het laat zich echter verklaren.,,leder Hollander kende de stad Hoorn en slechts weinigen 't weinig beteekenende Horn" zegt A. J. C. Kremer (De Navorscher XXXIV, 517). De gewone naam in oude Hollandsche stukken is Horne. in Fransche charters Hornes. Overigens vindt men nog vele varianten: Horn, Hoerne, Huerne en een enkele maal Hoorne. Het thans nog voortlevende dorp heet officieel Horn, doch het volk spreekt gewoonlijk van Heur. — Kostelijk is het onderschrift van een prentbriefkaart voorstellend het kasteel van Horne of liever de ruïne daarvan: „Historisch kasteel der Graven van Egmond en Hoorn"! Alsof zij daar samen hebben gewoond en compagnie", terwijl geen van beiden daar ooit heeft verbleven. De graaf van Horne toch, nl. de hier bedoelde Philips de Montmorency, woonde, zoo hij niet buitenslands vertoefde, gewoonlijk te Weert.

latere middeleeuwen werden de Heeren van Horne wijd en zijd geroemd als onverschrokken krijgslieden en machtige ridders.

Diep in de verte der eeuwen verschuilt zich hun oorsprong. Slechts in weifelend vermoeden durft Goethals de meening uitspreken, dat zij in de 12de eeuw gesproten zouden zijn uit de Hertogen van Lotharingen (1), terwijl anderen nog eene afstamming voorstaan uit de Graven van Loon (2).

Hoe het zij, reeds in de 13de en 14de eeuw klimt de luister van hun naam tot een wijdstralenden, schoon niet altijd vlekkeloozen roem.

Ik acht mij niet geroepen tot hun loftrompetter. Ik spreek niet van de bisschoppen die uit hen zijn voortgekomen; de lofprijzing van den kerkvoogd Arnold van Horne († 1389) behoort bij de geschiedschrijvers der bisdommen Utrecht en Luik. Ik ga de stichtende vroomheid hunner dochters voorbij, waarvan de adellijke stiften van Thorn, Nivelles, Maubeuge, Bergen en Anderghem kunnen getuigen. Ook de vermelding der lauweren, die zij verzameld hebben op de velden van Zierikzee, Woeringen, Azincourt en elders, valt buiten mijne omraming. Ik bepaal mij bij een enkele aanhaling. Waar een tijdgenoot den slag bezingt van Stavoren (1345), daar wordt Heer Gerard van Horne ingeleid met deze woorden:

Den besten here set ic voren:

Hij droech gout van keel III horen
Van silver waren sie gebonden.
Manlijck sach men tallen stonden.

Als hem last op quam oft nood.

Dees is ter Vriesen bleven dood. (3)

Ik moet hier nog bijvoegen, dat Keizer Hendrik IV of Frederik II hun de hooge waardigheid schonk van erfelijk opper

(1) Goethals 39 ss.

(2) Deze meening der oudere schrijvers vindt nog aanhangers in Wolters 10 en Stokvis III, ch. X, tabl. n° 7 et 8. Zij werd door Goethals krachtig verworpen. Er worden zelfs Graven van Horne genoemd in de 9e en 10e eeuw, doch hieromtrent kan de historie slechts zeer primitieve aanwijzingen geven. Vgl. De Corswarem, Histoire historique sur les anciennes limites de Limbourg

(Bruxelles 1857) 134, 304.

(3) Willems, Belgisch Museum V, 104; bij Goethals 35.

jachtmeester van het Keizerrijk (grand veneur héréditaire de l'Empire) (1), en dat zij verwant waren, niet slechts met de Heeren van Arkel of de Hertogen van Brabant en Kleef (2), maar zelfs met de Koningen van Engeland en de Keizers van Duitschland. Het is onmiskenbaar, dat zij een verreikenden invloed hebben verworven door hunne persoonlijke hoedanigheden, door hun dapperheid, door hun dóórzicht en ... door hunne aanmatigingen. Evenwel ook de rijkdom hunner bezittingen was een groote stuwkracht voor hun invloed daarbuiten, al zou het ook hier moeielijk vallen, al hunne rechtsgronden te verdedigen voor het tribunaal der Justitia.

De eigenlijke heerlijkheid Horne was het wettelijk erfgoed hunner familie. Er straalt hier evenwel te weinig licht door de nevelen der tijden, om met zekerheid den oorsprong te onderscheiden. Wolters (3) meent, dat de heerlijkheid reeds bestond ten tijde van Karel den Groote, en wel in bezit en beheer van ,,quelque vaillent chef des armées de l'Empereur". Nadat in de 10de eeuw de leenen erfelijk waren geworden, zou zij door aanhuwelijking eene bezitting geworden zijn van de Graven van Loon, die er een jongeren tak hunner familie mede beleenden. Anderen evenwel nemen met Habets (4) aan, dat Horne oor

(1) Wat onder den titel van grand-veneur juist begrepen werd, en wanneer hij ontstaan is, kunnen wij kwalijk vaststellen. „Cette haute dignité date probablement des premiers temps de l'empire, alors que de vastes forêts couvraient la plupart des contrées et que la chasse et la pêche formaient le revenu principal des souverains ou feudataires tout en constituant un de leurs plus grands plaisirs" zegt Goethals 39 not., en deelt dan nog eenige gegevens over dezelfde waardigheid in Frankrijk mede. Elders vinden wij nog het volgende: „Sie waren des Heiligen Römischen Reichs Oberste Erb-Jägermeister, von denen IV so im teutschen Reiche recipirt waren..... Solte die Tabelle von denen Quaternionen einigen Grund haben, so wären die Herren von Hoorn unter denen 4 Reichs-Jägern (Hoorn, Urach, Schomburg und Metsch, bey Chur in Graubunden) die obersten gewesen... Es wird vermuthlich, dasz die Würde quoad Exercitium, sich blosz über Westphalen und die Niederlände erstrecket habe". Historische und Genealogische Prüfungen 84. 94, Not. 26. f. (2) Zie Bijlage II.

(3) p. 10.

(4) De Loonsche lecnen 48. Elders schreef Habets (Het Vrijdorp Neerutter in Publications IV, 231), dat de heerlijkheid Horne behoord heeft tot de eigendommen van Ansfried, Graaf van Hoei en Teisterbant, die in 1010 als Bisschop van Utrecht is gestorven. Ansfried zal dan deze bezitting, evenals zoovele andere, geschonken

[ocr errors]
« AnteriorContinuar »