Imágenes de páginas
PDF
EPUB

IV.

Eene korte wandeling in kortrijk, in 1839.

Redevoering van den E. H. Voorzitter, in zitting van 18 Mei 1905.

GEËERDE DAMEN, ACHTBARE HEEREN,

ET Mei 1905 begint ons derde jaar en, dank de welwillendheid van ons stadsbestuur, zitten wij hier nogmaals rond het groen tapijt der stadsraadkamer om, naar eisch onzer standregels, onze algemeene vergadering te houden. Voor de eerste maal hebben wij de eer Damen in ons gezelschap aan te treffen, en onze geëerde confraters zouden het kwalijk nemen moest ik nalaten, in aller naam, hun onzen heuschen welkomgroet te bieden. Welkom ook, u allen, Heeren Leden en Eereleden, die de vergadering met uwe tegenwoordigheid hebt gelieven te

vereeren.

In onze standregels (23o bepaling) staat, alsdat « de Voorzitter >> waakt over de uitvoering der wetten; hij leidt de werkzaam» heden en de besprekingen in de vergaderingen. » Met neerstige leden, zooals de onze zijn; met Ondervoorzitters gelijk de uwe, Mijnheeren, die niet alleenlijk weten dat zij, volgens de standregels (24 bepaling) « den Voorzitter helpen in de uitoefening van » zijn ambt », maar die het ook doen, en zijnen last op hunne eigene schouders nemen; met vlijtige en onvermoeibare schrijvers, gelijk de Heeren Sevens en Depoorter, wordt het voorzitterschap eene eereplaats. Ja, MM., eene eereplaats; uitgenomen misschien op de algemeene vergadering, waar het betaamt dat de Voorzitter het jaar opent en raad geeft als hij er beter zou ontvangen.

Verleden jaar had ik de eer u te spreken over onze werkingen : <«< Hoe wij ons programma verstaan. » Ik steunde ook op de bepaling 9 onzer wetten : « De gewone leden zijn ten getalle van » veertig; zij verbinden zich deel te nemen in de werkzaamheden

[ocr errors]

» van de maatschappij. » In het verloopen jaar zijn verscheidene werkers opgetreden welke wij in ons eerste jaar niet gehoord hadden, en wier arbeid eere doet aan ons gezelschap. Ik durf verhopen dat het getal der nieuwe werkers ook dit jaar zal aangroeien. Ik hier niet nalaten eene welverdiende hulde te mag brengen aan onzen kundigen en dienstwilligen lichtprinter, die zooveel bijbrengt tot nut en aantrekkelijkheid van ons bulletijn, den Heer advocaat Joris Claeys. Ons genootschap is dus levensmachtig geboren: het groeit en bloeit, en ik wensch hem allen mogelijken voorspoed in het derde jaar dat wij binnentreden! Onze tweede bepaling zegt alsdat onze Kring « gewijd is aan » de geschied- en oudheidkundige vraagstukken, en bijzonderlijk » van die, welke de stad, het arrondissement of de oude kastelnij » van Kortrijk aangaan. » De oudheidkundige vraagstukken aangaande onze stad Kortrijk, hebben wij hier en daar in het verleden aangeraakt. Ik wijs voornamelijk op de schoone studie van onzen ieverigen Heer Ondervoorzitter, Baron Joseph Bethune, over de Broelbrug. Aanstonds zullen wij, door den zelfden schrijver, eene bijdrage ten gehoor krijgen over « Onze oude » gevels. » Het weze mij toegelaten Ued. in kennis te brengen met een boeksken dat hier vóór mij ligt en dat voor titel draagt : « Tableau historique et pittoresque de Courtrai, þar 7. L. P... » Het werd gedrukt te Brussel, Société Belge de Librairie, Hauman & Cie, in 1839.

[ocr errors]

1839! Dit was een heugelijk jaar voor Kortrijk!

De ijzerweg kwam gelegd te worden tusschen Gent en onze stad, en in gemeld jaar werd hij plechtig ingehuldigd.

Iedereen weet met hoevele vooroordeelen het leggen van den eersten ijzerweg op het vaste land, dezen van Brussel naar Mechelen, werd bejegend. Men hield staan dat menschen en dieren zouden geklutst worden gelijk de melk in een keern; dat de eieren zouden aankomen niet op hun geheel maar in eene eiervla. De spitsvondigsten verbeeldden de peerden, gezeten rond eene tafel, en aan het kaartspelen! Wat konden zij beter doen, ... zij zouden toch niets anders meer te verrichten hebben!

Eenige weken waren toereikend om die vooroordeelen uit den weg te ruimen.

Nu wilde iedereen, ten minste in de steden, eenen ijzerweg verkrijgen. Kortrijk bekwam er eenen vijf jaar na den eersten die op het vasteland gelegd werd. Ter gelegenheid der inhuldi

ging was de toeloop overgroot. Iedereen wilde dat wonder ding zien, dat onze bevolkingen in hunne naieveteit « den Duivel >> heetten.

Die verder zagen vatten dit hooger op, en zoo doet ons boeksken: «Naar gelang dat het breede net der ijzerwegen de bijzon>> derste steden komt verbinden en hunne belangrijkheid doet » toenemen, komt eene dichtere toenadering tot stand, eene ver>> smelting, mag men zeggen, hunner belangen volgt eruit, en zij » komen tot eene eenheid van edele en wijze gedachten die ze » voordrijft naar een en hetzelfde doel.

» Toen de oogenblik der verbinding gekomen is, dan is het » vreugde, en men is reeds van te voren blijde bij de gedachte >> dat een grootere toeloop van vreemdelingen de stad bezoeken. » zal, en dat de meesterstukken, welke zij bevat, en die bijna » ongekend zijn, in het volle daglicht zullen treden.

» Wij ook, wij sluiten ons aan, en uit ganscher herte bij de >> algemeene feestelijkheden; wij willen ons deel bijbrengen en ook >> ons deel genieten. Meer dan eens heeft men geklaagd en wel >> te recht, dat de belangwekkende stad Kortrijk, zoo rijk aan >> allerhande wetensweerdigheden, vergeten bleef of eenige mees» terstukken liet ontsnappen aan de gretige opzoekingen der » kenners, bij gebrek aan een boekje dat hen kon geleiden in >> hunne opsporingen. Nu dat wij die stad gekomen zien tot een >> tijdstip dat zij gaat een onderscheideneren rang bekleeden, » hebben wij ons dringend aan het werk gesteld om den arbeid, >> welken wij sedert lang beraamden, uit te voeren. Wij hebben » er meer dan ooit al het nut van beseft. Bij dit zicht hebben wij » niet kunnen wederstaan; wij hebben onzen ledigen tijd daaraan >> ten beste gegeven en wij hebben ons vroolijk aan het werk >> gesteld. >>

Wie zijn nu die schrijvers die zooveel hertelijke genegenheid toonen voor Kortrijk. Het titelblad van het boeksken zegt dat het opgesteld is door J. L. P... J. is Jean en zelfs Jean-Baptiste; L. is Louis; en P. is Pierre. En als wij nu den sluier heel en gansch willen wegschuiven, staan wij vóór Jean-Baptiste Bethune, Louis Goethals en Pierre Tack. In 1839 waren deze drij heeren ter studie aan de Jonge of liever de Verjongde Universiteit van Leuven.

Alles is jong in hun boeksken, de schrijftrant, de geschiedkundige kennissen, de kunstelijke opvattingen. Alles is edelmoedig,

geestdriftig, een beetje bombastig! Men zou zeggen dat hun boeksken nog helmt van het lied der Muette de Portici :

Amour sacré de la patrie,

Rends-moi l'audace et la fierté;

A mon pays, je dois la vie,

Il me devra sa liberté.

Luistert liever « Vrijheid en Vooruitgang! Ziedaar kreten » waarvan Europa op den dag van heden weergalmt! Elke dag » ziet nieuwe aanklevers dezer gedachten opstaan, en dezen gaan » dan op hunne beurt met plechtige stem die grootsche woor» den uitspreken. Evenwel men late zich niet bedriegen; want, » zoo het waar is, dat cene wijze en ordentelijke vrijheid, >> eene voorzichtige en wel overdachte streving op den weg des » vooruitgangs, misschien onontbeerlijke voorwaarden zijn tot » den luister en voorspoed van een volk, het is even waar dat » zulke machtige drijfkrachten, eens dat zij op eene slechte rich>> ting geraken, telken oogenblikke tegen de eene of de andere >> inrichting botsen; en omver werpen hetgeen men meest zou » dienen in stand te houden. Ongetwijfeld is het moeilijk zich » niet te laten verleiden door den aantrekkelijken schijn met den » welken zij, juist hun gevaarlijksten kant, zich aanbieden; alsook » altijd met zekerheid te onderscheiden wat men moet aanveer» den en wat vermijden. En toch, heeft België zulks gekunnen. >> Het eerste onder alle landen heeft België den schitterenden » droom der vrijheid verwezentlijkt, doch van eene vrijheid die >> altijd gematigd is en geleid door de rede; het eerste onder alle » landen heeft het zich hunkerig getoond naar welgeslagene >> nieuwigheden, titels ter bewondering der vreemdelingen en tot » glorie van hem zelven. Ja, België heeft de aandacht van Europa » gevestigd, en heeft zich als voorbeeld gesteld op die onbekende » wegen. Zijn verleden geeft hem eene waarborg; het tegenwoor» dige spreekt hem moed in het hert; de toekomst lacht hem toe! » Le passé le rassure, le présent l'encourage et l'avenir lui sourit! »>

Het moest niet vervelend zijn in het gezelschap van die jonge heeren in 1839. Alles is leven! Alles geestdrift! Alles vaderlandsliefde!

Het zijn deze jongheden die het « Geschiedkundig en schilderachtig tafereel van Kortrijk » ophangen. Het ware te lang om zeggen, met hunne eigene bewoording, welke breede inzichten zij koesterden. Genoeg en zooveel is het dat hun werkje, gelijk de

reisgidsen van heden, wil eerst een vogelvluchtig overzicht geven van Kortrijks geschiedenis; en dan een gids ten behoeve der talrijke bezoekers welke de nieuwe ijzerweg ging naar Kortrijk brengen!

De geschiedenis laten wij daar. Wij aanveerden daarentegen een kort wandelingsken te doen rond Kortrijk in het gezelschap van die heeren. In het gezelschap van die heeren, zeg ik, doch ik moet ongelukkiglijk mijne woorden maar al te jammer veranderen. Twee dier heeren zijn reeds in het ander leven: JanBaptista Bethune, die, onverschrokkene werker! de heropbeurer der gothische kunst, in al hare twijgen, in België is geworden, en wiens nagedachtenis op plechtige wijze, door eenige zijner ontelbare bewonderaars komt gevierd te worden in den loop dezer maand te Marcke: Louis Goethals, even onvermoeibare arbeider, die zijn levenlang druk werkzaam was aan de balie van Gent, en aldaar de stad Kortrijk eere deed. De derde gelukkiglijk blijft ons nog over, onze beminde Eerevoorzitter Pieter Tack, ook een onovertroffen werker, welken een jaar geleden, gansch België vierde ter gelegenheid van zijn gulden Jubileum als volksvertegenwoordiger!

Welnu, Allerliefste en allereerbiedweerdigste Heer Staatsminister Pieter Tack, dewijl Ued. nog altijd te beene zijt als een jongheid, mogen wij Ued. bidden ons tot leidsman te dienen in ons kort wandelingsken rond Kortrijk in 1839?

Eerst naar St Maartens toren! Menschen lief! Naar den toren van St Maartens! Verbeeldt u, MM., mijne gewetensknaningen toen ik dit las. 't Is op het zestiende jaar dat ik te Kortrijk ben. Ik woon onder den toren, doch ben er nooit opgestegen. Wat is er dan te zien boven op den toren? Het timmerwerk; de beiaard << merkweerdig om het getal en de grootte der klokken; » om zijne heerlijke harmonie, om zijn zacht en honingvloeiend » spel, die op het gehoor eenen vleienden invloed uitoefenen en » een zachten indruk op het hert. » Daarna het uurwerk en den grooten trommel « die, buiten kijf, meesterstukken zijn. » Verders zal « de vreemdeling, rondgaande op de wandeling van den toren, » een verrukkend en allerverscheidenst zicht genieten, want de >> landbouw heeft de omstreken in eenen waren lochting veran» derd, waarop het oog aangenaam komt rusten. >>

Na die wandeling op den toren, en het zicht van al de wonderheden welke ik daar kom te beschrijven, mag de moedige vreem

« AnteriorContinuar »