Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[graphic][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

3o UITSTAP NAAR AUDENAARDE, OP 19 JULI 1905. 3o L'EXCURSION D'AUDENARDE, LE 19 JUILLET 1905.

De volgende leden namen deel aan het uitstapje :

Mme Alberic Goethals.

Eerweerde Heeren Deken De Gryse, De Poorter, Van Cappel, Delaere, De Coninck.

Heeren B" J. Bethune, E. Bethune, G. Caullet, De Bien, Jules Carette, Messeyne, De Meire, Schotte, Van Baeten, Vande Craene, Van Lerberghe, Pollet, Acke, Van Ackere, Van Eeckhout, Goethals, Vierin, Claeys.

Te Audenaarde voegden zich met ons de heeren Otto-Rose en Amand Dopchie, van Ronse. Hadden zich doen verontschuldigen, de heeren G. Vercruysse, ridder J. de Ghellinck d'Elseghem, Jules Mussely, E. H. Carette en Th. Sevens.

Bij het aankomen te Audenaarde werden wij ontvangen door heer Raepsaet, burgemeester der stad, burggraaf de GhellinckVaernewyck, heer Verhulst, bewaarder der hypotheken, heer Rooms, stadsarchivaris.

Deze heeren hebben ons vriendelijk begeleid tot het alom vermaarde stadhuis van Audenaarde.

Als wij vergaderd waren in de schoone schepenzaal, nam de heer burgemeester Raepsaet het woord. Hij wenschte ons eenen hertelijken welkom en kondigde aan dat er, binnen korten tijd, te Audenaarde ook een jonge kring zou ontstaan voor het beoefenen der oudheid- en geschiedkunde. Daartoe rekende hij inzonder op de hoog bekwame medewerking van heer burggraaf de Ghellinck.

<< Onze kring, zegde hij verder, zal zich aansluiten met het bloeiend gezelschap voor oudheid- en geschiedkunde, te Gent. » Dan hopen wij ook wel eens, zoo eindigde hij zijne vriendelijke aanspraak, aan onze vrienden van Kortrijk het bezoek wederom te brengen waarmede zij ons heden vereeren. »

Onze voorzitter, Z. E. H. Deken De Gryse, bedankte dan heer Raepsaet, burgemeester, om zijn goed onthaal en lieftallige woorden.

<< Het is gij, zoo sprak hij, mannen van Audenaarde, die ons lessen kunt geven van oudheidkunde, en dit op alle plaatsen van uwe schoone en aloude stad. Wij maken nog maar eenen jongen

kring uit, en wij doen uitstapjes als dit van heden, om bij anderen onze leering te volmaken. Zoo brengen wij ook onzen steen bij tot het voltrekken van dit grootsch gebouw, waaraan wijze geleerden werken, te weten het geschiedkundig vaststellen en opmaken van onze nationaliteit.

>> Hier in Audenaarde zijn wij ter goeder school; hier kunnen wij veel leeren, en wij komen eenige kruimeltjes afvragen van uwe wel voorziene tafel. De heer burgemeester immers is niet alleen een bevoegde voorstaander van geschied- en oudheidkunde. De naam dien hij draagt is nog synoniem van rechtsgeleerdheid. »

Na dit spreken, overzagen wij het schoone stadhuis: de schepenzaal, het stadsmuseum, de wel gehouden archievenkamer, en inzonder de lakenhalle, het oudste deel van het gebouw, met zijne eigenaardige vensters en het machtig houtwerk boven, dat naar herstelling verlangt.

Verder bezochten wij, altijd begeleid door den heer Raepsaet, de Sinte-Walburgakerk. Menige vraag van bouwkunde zou hier kunnen ontstaan en opgelost worden. Het oudste deel van het gebouw, de koor, kan tot de jaren 1200 opklimmen; de drie beuken van 1414 tot 1515. Het sacristij was welwillend opengesteld door den heer deken, ter inzage van onze leden. Daar hebben wij, onder menigvuldige andere voorwerpen, eene relikwiekas gezien van Sinte-Walburga, uit de jaren 1500, maar later hersteld; een zeer rijk priestergewaad der XVIe eeuw, een kostbaar behangtapijt, enz.

In het hospitaal hebben wij vooral bewonderd het kunstig versierd handschrift uit het middeleeuwsch tijdvak, en de prachtige behangsels in tapijtwerk. Vlaanderen was immers vermaard, in vroeger tijd, en Audenaarde in 't bijzonder, voor het vervaardigen van tapijten. Men noemt deze nog heden in Frankrijk tapis d'Audenarde, tapis de Flandre, nog Gobelins, volgens den naam Jan van Gobeelen, eenen behendigen ambachtsman die uit Brugge naar Parijs zou overgegaan zijn, en er onze schoone nijverheid aan de Franschen overmaakte.

Daar bezochten wij ook de onlangs herstelde kapel, die dagteekent uit de XIIIe ecuw; zij bestaat uit cenen koor en eene lange beuk; deze laatste vormde, voortijds, de ziekenzaal, want, gedurende de middeleeuwen, de kapel der gasthuizen was gewoonlijk ingericht in of tegen deze zaal, derwijze dat de ver

pleegde lieden, dagelijks, van uit hun bed, de mis konden hooren; zoo zijn nog de hospitalen van Lubeck, in Duitschland, van Beaune en Tonnerre, in Frankrijk, enz.

En, eer wij het gasthuis verlieten, mochten wij nog een der nonnetjes met haren grooten koormantel zien. 't Zijn immers Bernardienedamen die daar de arme zieken bezorgen, en, om hunne getijden te lezen, doen zij den witten, met hermijn geboorden, mantel der oude kanonnikkessen aan.

Of onzen rappen lichtprenter deze gelegenheid waar nam, dat moeten wij niet bijvoegen.

In de oude abdij van Maagdendaal, ten jare 1233 eerst gebouwd, en nu in kazern veranderd, werden wij welwillend rondgeleid door den heer luitenant Mortier. De gebouwen zijn, meestendeels, van 1600. De vorige kerk dient tot peerdenstal.

Groot was de aandacht en de bewondering onder onze leden, toen wij de kerk van Onze Lieve Vrouw van Pamele binnentraden, een prachtig gebouw, op 12 Maart 1234 begonnen, door meester Arnulphe de Binche. Dit pronkstuk alleen is de reize waard voor den oudheidkundige.

Daar verbleven wij eenen langen tijd, wierpen nog eenen oogslag, in 't voorbijgaan, op het Begijnhof, en vergaarden in het gasthuis De Zalm, om er onze vermoeienis wat uit te rusten, en, door een klein ontbijt, onze krachten te herscheppen.

Daar bedankte onze voorzitter nogmaals den heer burgemeester, die ons overal vergezeld had, voor zijne vriendelijke dienstwilligheid.

Hem zij hier nogmaals dank gezeid. Vergeten wij ook niet heer baron E. Bethune, die nog eens wel getoond heeft dat hij een ware meester is voor het inrichten van dergelijke uitstapjes.

Alles was in order, en deze die deel namen aan ons reisje, zullen in lang Audenaarde niet vergeten.

II.

Verslag over onze werkzaambeden

gedurende het jaar 1904-1905.

NVOORZIENE omstandigheden hebben mij nogmaals de pen doen opnemen om het verslag onzer werkzaamheden in 1904-1905 op te stellen. Dit doende, zij het mij toegelaten u te herinneren, dat goede liedjes mogen kort zijn.

Verleden jaar zegde onze geachte Voorzitter :

<< Ik zoude willen eenen oproep doen tot de jongeren, om onze tegenwoordige leden tot werkzaamheid aan te zetten, en nieuwe jonge werkers aan te werven. »

Op eene andere plaats merkte hij aan:

<< Het is de geschiedenis van over vele eeuwen niet alleen, die belang oplevert; al hetgene onze historie der twee laatste eeuwen aangaat, is hoogst belangwekkend, en de oorkonden leveren. weinig moeilijkheid op. »

Beide wenken zijn verstaan geworden.

De geleverde opstellen, welke deels gedrukt zijn en deels in de volgende afleveringen van het Bulletijn zullen verschijnen, spreken van eenen onverdroten werklust — ook bij de jongeren.

[ocr errors]

Zij hebben begrepen, dat het einde der XVIII en het begin der XIXe eeuw een zeer belangrijk tijdperk insluiten, vol schokken en gebeurtenissen, welke wij niet straffeloos zouden vergeten. Van de Fransche omwenteling, die ons vaderland zoo schromelijk teisterde; - van onze gedwongen vereeniging met Holland en de daaropvolgende Belgische omwenteling; - van de instellingen, die door de staatkundige stormen vernietigd of gewijzigd werden; van de vermaarde mannen, die getuigen waren van al die feiten, heeft men toch zeker het laatste woord nog niet geschreven.

[ocr errors]
[ocr errors]

De oudheidkunde de ernstige zuster der ernstige geschiedenis- hebben wij niet verwaarloosd.

Tweemaal heeft de Broelbrug onze aandacht in beslag genomen. Men sloot « de vaute dier brugghe den XIII dach in Hoymaent » 1411. Zou het niet jammer zijn een gewrocht, dat nu vijf eeuwen oud is, te zien verdwijnen - misschien te zien vervangen door een onbeduidend hedendaagsch werk?

« AnteriorContinuar »