wisselvorm -um, -om, en volgens het Antwerpsch Idioticon (1) spreekt het volk den uitgang -gem in plaatsnamen veelal -gom of, in 't Zuiden en Westen der provincie -goem (kort oe) uit, zooals Wijnegom (=Wijnegem), Eulegom (=Oelegem), Broechom (=Broechem), Ommelegom (=Wommelgem), enz. Deze eigenaardigheid die insgelijk in Brabant en Limburg opgemerkt wordt, behoeft nader onderzoek. Prof. VANDERKINDERE (2) noemt den uitgang -um "une terminaison dont le caractère frison est évident pour quiconque a jeté les yeux sur une carte". Hiertegen meen ik te kunnen opwerpen dat de namen op -um op westsaksisch gebied insgelijks zeer talrijk en overal verspreid zijn; ja, ik tel er op ongeveer 250 namen in -hem door Dr H. JELLINGHAUS (3) voor dit gebied opgegeven, een klein honderdtal die den uitgang -um vertoonen. Tevens zijn er zelf in het aloude land der Ribuarische Franken, dus op hoogduitsch taalgebied, nog namen op -um te vinden, b. v. in het arrondissement Aken, waar Dr. ESSER (4) er 6 noemt op 64 namen in -heim. Het verdient echter aangestipt dat ten minste twee van deze, Elsum en Holtum een echt nederduitsch voorkomen hebben en dat de vier andere niet noodzakeliijk hoogduitsch moeten zijn, Wat er ook van zij, het uitsluitelijk friesche caracter van den uitgang -um springt niet zoo zeer in 't oog als Prof. Vanderkindere wel meende, doch mag men niet ontkennen dat de Friezen, het hoofdhandelsvolk van 't Frankische rijk in het laat-merovingisch en in het karolingisch tijdvak, in de vroege middeleeuwen verre buiten hun oorspronkelijke woonplaats verspreid waren en dat hun oostelijke grens tot nu toe nog niet vastgesteld is. Een nauwkeurig onderzoek aangaande dezen wisselvorm in -um, hetwelk echter een meer ontwikkelden staat der plaatsnamenkunde veronderstelt dan deze weten (1) CORNELISSEN EN VERVLIET, Antw. Idiot. II, 502. (2) Les origines de la population flamande in 't Bull. de l'Acad. de Belg., Ille sér. t. XI (1886), p. 232. (3) Westfälische Ortsnamen, S. 43, ff. (4) Bemerkungen zu den Ortsnamen des Kreises Malmedy, XXV in 't Kreisblatt für den Kreis Malmedy, 6 Febr. 1886. schap tot heden bereikt heeft, zou misschien veel licht kunnen werpen op de oude ethnographie en geschiedenis onzer streken. De namen in -ham moeten op ons gebied over 't algemeen van die in -hem gescheiden blijven, daar uit het oorspronkelijke haima(z) enkel op angelsaksisch en friesch gebied hâm en door verkorting van den klinker ham kon ontstaan. Niettegenstaande schijnt er hier en daar verwarring tusschen de uitgangen -hem en -ham geheerscht te hebben; zoo vinden wij voor Wintham (Hingene) t. j. 1698 Winthem (1), en voor Koolhem (Puurs) eenige keeren Colam, indien deze laatste (geslachts-) naam ervan afkomstig is. Omtrent twee derden van de op -hem uitgaande namen der provincie Antwerpen zijn klaarblijkelijk met oude persoonsnamen samengesteld, en van een aantal der anderen is een zulke samenstelling waarschijnlijk. Deze persoonsnamen zijn meestal van de oorspronkelijke patronymische, doch (later en) hier slechts genitivische afleiding -ing, -inc voorzien; dus Ading-hem beteekent "Ado's woonstede", Bosing-hem "Boso's woonstede", Wining-hem "Wino's woonstede“, enz. Eenige weinige namen vertoonen den persoonsnaam in den sterken, andere in den zwakken genitief. Tot de eersten behooren o. a. Hamincs-hem (Hemiksem) = "woonstede van Haminc" en vermoedelijk Marcs-hem (Merksem) = "woonstede van Mark"; tot de laatste waarschijnlijk Bernum uit *Berin-hem = "woonstede van Bero". De met de tusschengevoegde afleiding -ing, -inc gevormde namen hebben ons dus de talrijke plaatsnamen op -(e)gem een verzwakking van -ing/hem, -inc/hem) geleverd; daarentegen spruiten de tegenwoordige namen op -sem, oorspronkelijk -(e)s/hem, voort uit diegenen wier uitgang -hem voorafgegaan was door eenen persoonsnaam in den sterken genitief. Of er buiten die drie afleidingen -ing (-inc), -es (-is), -en (-in, -on, -un) nog andere ter vorming van den genitief dier persoonsnamen gediend hebben, is bij het gebrek aan oude vormen niet te bepalen; ik vermoed (1) Dénombrement overgegeven door Koenraad-Aalbrecht, graaf van Ursel. L. MEES, Geschiedenis van Hingene, bl. 39. echter dat eenige oorspronkelijk naar friesche wijze eenen genitief op -a vertoonen (1). Ik laat hier vooreerst de in de provincie Antwerpen voorkomende namen op -gem volgen : ADEGEM, Voormalig gehucht o. Mechelen, sedert de 13e eeuw in de vesten der stad besloten. c. 1220. Hedeghem. Opstel van goederen toebehoorende aan O. L. Vrouwen-Gasthuis te Mechelen. Eene familie van Adegem, die tot de voornaamste der stad Mechelen behoorde en gedurende de 14e en 15e eeuw een aanzienlijk getal bestuurlijke personen aan deze leverde, heeft zonder twijfel haren naam aan deze plaats ontleend. Van dit geslacht wordt t. j. 1448 in een verkoopsakte nog genoemd : "Dominus Anthonius de Aedeghem, miles, pro nunc scultetus villæ Machliniensis". (Reg. adh. 453, fol. 6 vo. G. VAN CASTER, Rues de Malines, p. 241). De naam gaat op een oorspronkelijk *Ading/hem = woon (1) Zie hierover JOHAN WINKLER, De Nederlandsche Geslachtsnamen, bl. 111, 112. stede van Ado terug. Een edelman van dien naam wordt daar ter plaatse reeds in de levensbeschrijving van Sint-Rombout (1) vermeld, doch is het niet volstrekt noodig het ontstaan van Adegem in verband met dien Ado te brengen, want de naam is in den oud-germaanschen tijd niet onzeldzaam. Niets belet echter den oorsprong van den naam Adinghem op den tijd van Mechelens apostel of op nog vroegeren tijd terug te brengen. AUWEGEM, gehucht onder Mechelen. c. 1150. Aldeghem. Bulle van Eugenius III, aangaande de bezittingen van Sint-Rombouts kerk te Mechelen. MIR. IV, 20. Of deze door Foppens opgegeven vorm aldus in het oorspronkelijke stuk stond, is twijfelachtig; men zou voor dien tijd nog Aldenghem verwachten. De oorspronkelijke gedaante was *Alding/hem = "woonstede van Aldo“. De namen van twee plaatsen in Oostvlaanderen zijn volkomen identiek met dezen, nl. die van Auwegem, arrond. Audenaarde, en die van Audegem, arrond. Dendermonde. Opmerking verdienen de klankverschuivingen die in dezen naam hebben plaats gehad: A) Naar een algemeen nederlandsche taalwet is de L in de lettergreep ald (old) in u overgegaan; deze verandering zal op het einde der 12e eeuw voltrokken geweest zijn. B) Volgens een eigenaardigheid der gewestelijke taal is de D tusschen den diphthong AU (OU) en een onbeklemtoonde E door w vervangen geworden. c) De afleiding -ing- werd eerst tot -eng- en later, door uitval van de N, tot -eg- verzwakt. De ontwikkeling van *Aldinghem tot Auwegem beantwoordt dus stiptelijk aan de wetten der taal en levert niet de minste onregelmatigheid op. BECGHEM (1377), vermeld in de nabijheid van Lier. Over de ligging dier plaats, die twee keeren aangehaald (1) Vita S. Rumoldi auct. Theodorico Abbate S. Trudonis. Acta SS. Julii t. I, p. 242в en elders. wordt (1) in een rekening der stad Lier van 1377, is mij niets naders bekend. Het schijnt mij echter dat zij tusschen Lier en Emblehem te zoeken is, waar de Bechelbeek (= Becghembeek?) misschien de herinnering eraan bewaard heeft; zij lag immers in de nabijheid van een bedijkt water, want er is spraak "vanden diic te Becghem te hoghene“. BEIGEM, hoeve onder Broechem. De hoeve was reeds t. j. 1557 in 't bezit der abdij van Tongerloo (2). De persoonsnaam die in hare benaming schuilt, is uit de bovenstaande versleten vormen niet meer met zekerheid te herkennen. Ter vergelijking kunnen echter dienen : Baaigem in Oostvlaanderen, 1034-58 Badinge-hem (3), dus samengesteld met den persoonsnaam Bado; Beigem, prov. Brabant, waarvan rond 1220 de geslachtsnaam Beinghem (4); en eindelijk Beinghem (1287), plaatsnaam te Fiennes in Fransch Vlaanderen (5). In de laatste twee namen is naar allen aanschijn een d in de eerste lettergreep uitgevallen, zoodat hun oorspronkelijke gedaante mogelijk *Beding/hem was. Voor den persoonsnaam die tot bepaling dient, verwijzen wij op Beda (673-735), den befaamden schrijver van de geschiedenis der angelsaksische kerk; bij Förstemann (12, 226) vinden wij echter ook den persoonsnaam Bedo. (1) J. H. MERTENS, Rekening der stad Lier over de 6 eerste maanden des jaars 1377 (Utrecht, Kemink & Zoon, 1860), bl. 25 [Overgedrukt uit het Codex Diplomaticus Neerlandicus van het Historisch Genootschap te Utrecht, 2e serie, 4e deel, 1e afd.]. (2) W. VAN SPILBEECK, De abdij van Tongerloo, I, 214. (3) ADzo, Plaatsnamen in Biekorf, XIX (1908), 234. (4) G. VAN CASTER in Analectes, XVI (1879), 90. (5) Prof. GODEFROID KURTH, La frontière linguistique, 1, 244, |