Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Interea afflictæ dudum bellis civilibus Belgicæ, divina tandem claritas parumper affulsit. Anno siquidem M. DC. VII ineunte, delegati fuerant a Sermis Archiducibus in Bataviam, ad prima INDUCIARUM fundamenta jacienda, Walravius Wittenhorstius, Horsty Toparcha, et Joannes Gevartius (a) I. Ctus, Parens meus, qui post continuos annorum quadraginta bellorum civilium motus, tranquillitati publicæ viam straverunt. Quibus jactis fundamentis, inter potentissimum Hispaniarum Indiarumque Monarcham PHILIPPUM III, Sermosque Archiduces ALBERTUM ET ISABELLAM, ex una: et Ordines Fœderatos ex parte altera, duodecennales INDUCIE sunt pactæ, Anno M. DC. IX. Quæ non leve respiraculum fatigatæ diu Belgicæ, nostroque Collegio, sæpius in exilium pulso, cælitus dedere.

Turnhoutum venit sub id tempus, R. D. CORNELIUS DE WITTE Archidiaconus Antverpiensis, ut Collegiatam inibi Ecclesiam ex mandato Rmi Antverpiensis Episcopi, visitationi suæ subjiceret. Quod ubi aggreditur, capitularis locus D. Archidiacono clauditur, atque per D. Vlierdenum, Decanum, Collegii nomine illi significatur: Benevole se ad suum prandium R. D. Archidiaconum (1) exspectare, in Capitulo vero, minime illum agnoscere, neque Turnoutanum Collegium, veluti LIBERUM ET EXEMPTUM ab omni Jurisdictione Ordinariorum, umquam Dominos Archidiaconos in visitatione agnovisse. Atque ita, re infecta, uti venerat R. D. de Witte, discessit.

Denique sexennio in suo munere absoluto, quietis avidus, Decanatu, geminoque Canonicatu sese abdicans, ad præbendam suam cathedralem in solo patrio, se recepit, Anno M. DC. XI. Ibique sibi, studiisque vacans, inter suos diu postmodum placidissime vixit (b). In ejus locum omnium suffragys electus est (2)

(Vervolgt)

J. E. JANSEN.

(a) J. E. JANSEN, Turnhout, op. cit. d. II, bl. 123.

(1) Decani ad Archidiaconum verba fundata in fundatione et consuetudine.

(b) Zie hierna: Quinta series de plebanis.

(2) XV. Decanus. Anno M. DC. XI.

De Trezorie en de Griffie

des voormaligen Kapittels van O. L. Vrouw te Antwerpen.

MET HISTORISCHE BIJZONDERHEDEN.

De oudste oorkonde in de archieven van 't Kapittel der O. L. Vrouwekerk, dagteekent van den jare 1188. Dus, vermits dit Kapittel sinds 1096 in de geschiedenis bekend staat, missen wij zijne alleroudste archieven, rakende eene eeuw omtrent. Hieruit volgt dat noch de juiste datum van zijn ontstaan, noch dit ontstaan, verbonden met den naam van den toekomstigen "Koning van Jerusalem", Godfried van Bouillon, door onomstootbare bewijzen kunnen vastgesteld worden.

Laten wij dat grootmoedig bekennen, liever dan te herhalen wat daarover, steeds bij ontleening, zoo menigmaal is geschreven.

Dat overeeuwsche, duistere tijdperk der geschiedenis van 't Kapittel komt hier niet verder ter sprake, doch wèl, twee inrichtingen van 't kanunnikenkorps, te weten: de Trezorie (Thesauraria) en de Griffie (Actuaria).

DE TREZORIE

't Ware vermetel kortweg te beweren dat het Kapittel de veertiende eeuw zonder een schatbewaarder zou bereikt hebben. Maar, ten jare 1326, vastgesteld hebbende dat, bij gebrek (propter defectum) van een kerkwettig (canonice) aangestelden trezorier, 't zij een verantwoordelijken bewaarder der sieraden, gewaden, relikwieën, boeken, gewijde vaten en andere bruikbare en versierende voorwerpen, de kerk aanzienlijke onkosten, schade en verlies onderging; verder aangemerkt, dat niemand zulk ambt wilde aanvaarden om de menigvuldige lasten,

zonder voordeel of inkomen daaraan toegekend; aannemende dat alle werk zijn loon erlangt; het Kapittel dan, mits het advies van zijnen bisschop, verbond aan de bediening van trezorier eene "kapelrij", met de bepaling dat, mochte eenmaal de keuze vallen op eenen nog geen priester zijnde kanunnik, de titularis binnen het jaar de H. Wijding zou aanvaarden en zijnen intrek binnen de kerk nemen, op straf van nulliteit zijner aanstelling.

Dit belangrijk besluit werd in 1326, 's Zondags vóór Ste Katharinadag, genomen, en, op den vigiliedag van den H. Apostel Andreas, dus na ettelijke dagen, door den bisschop van Kamerijk bekrachtigd (1).

Naar luid van die verordening, ging het bestuurlijk jaar des trezoriers in, en sloot op St Jan Baptista's geboortedag. Dezen dag, alsook op Drie-Koningendag moest hij het Kapittel zijne rekenschap voorleggen. Eenerzijds, ging die over de uitgaven; anderzijds, over de ontvangen aalmoezen en alle hoegenaamd inkomen, voor zooveel ze de kerkfabriek aangingen (2). Immers, als vertegen

(1)

Repperimus quod dicta ecclesia propter defectum Thesau« sarii, cum nullus sit canonice institutus, tam in ornamentis, quod « vestimentis, reliquiis, libris, vasis et aliis que ad usum pertinent < ecclesiæ et ornatum, ipsa ecclesia patitur dispendia, dampna non << modica et defectus, nec sit qui hujusmodi officii gerere velit << sollicitudinem, presertim cum labor sit multus, et ad idem offi<< cium nulli pertinent fructus aut proventus, dignum quod sit et «< juri consonum ut consequantur stipendium cui laboris impendunt « solatium, statuimus et ordinamus: » Wat nog volgt, wordt verder uitgelegd. N. B. Slechts andere bronnen dan de Acta Capituli, de oudste « Statuta » van de kerk, dezer rekeningen en de papieren rakende de Thesauraria en de Actuaria, zullen voortaan vermeld worden.

(2) Het beheer der eigenlijke goederen van het Kapittel was toevertrouwd aan twee kanunniken die jaarlijks, 's Vrijdags na Beloken Paschen, werden verkozen. Die noemde men meiers (majores), naar luidt eene verordening van 8 Maart 1423 (o. s.) In werkelijkheid waren die dus zijne rentmeesters. In het tweede hoofdstuk, de Griffie, komen wij hierop terug.

woordiger des Kapittels, stond de trezorier aan het hoofd van de kerkmeesters, hij was hun werkelijke voorzitter. Het was den trezorier verboden binnen het jaar meer dan veertien opvolgende of onderbroken weken afwezig te zijn.

Hij mocht geene panden vervreemden, verkoopen of verpachten, buiten de toestemming van 't Kapittel of dezes afgevaardigden ad hoc.

Hij verbond zich onder eed zijn reglement na te leven (1). Zijn klerk bezwoer eveneens het zijne, dat minder omvang had (2).

Ten gevolge van zijn besluit, verbond het Kapittel aan de Trezorie of Schatkamer'de "kapelrij" zoogenaamd van Michiel Everdey, die laatst aan kanunnik Jan de Madere had toebehoord. Zij bracht de verplichting mee van wekelijks drie missen te lezen. In 1526, was daarvan de provenier Godfried van Buseghem. Om zijn verstand

(1) Juramentum Thesaurarii. »

Juro N. quod diligenter curabo ne in ornamentis, vestimentis, « reliquiis, libris, vasis et aliis quæ ad usum et Ecclesiæ ornatum « Ipertinent ipsa ecclesia aliqua ratione damnum patiatur, quodque << bona fabricæ fideliter administrabo et de receptis et expositis << ratione fabricæ singulis annis coram decano et capitulo in « eorundem loco capitulari legalem computum reddam. De bonis « prædictis nihil inconsultis Decano et Capitulo alienabo, et in ven<< ditionibus et firmis eorundem, seu eorum quos ad hoc duxerunt deputandos utar consilio et assensu, omniaque alia diligenter << exequar quæ ad officium Thesaurarii de jure communi statuto << aut consuetudine hujus ecclesiæ aliqua ratione spectant aut per<< tinent et oneribus capellaniæ dicto oficio incorporatæ curabo << satisfieri nec ejusdem bona alienabo. Ita me Deus adjuvet et < omnes sancti ejus. »

[ocr errors]

(2) Ego infrascriptus declaro mihi ante captam possessionem < officii Clerici fabricæ a Rdo Dno Vice-Actuario clare et distincte << prælectas fuisse diversas ordinationes et resolutiones capitulares præsertim de datis 18 Junii 1604, 18 Martii 1611 et 5 Martii « 1629, quibus omnibus spondeo me obtemperaturum hac.... >>

«

(Handteeken)

en zijne verdiensten werd hij, op staanden voet, bij toepassing der nieuwe standregels, tot trezorier benoemd.

Om zijne onmiddellijk opvolgende trezoriers aan 't werk te zien, zou men, onder meer, hunne rekeningen moeten onder 't oog hebben. Alleen uit bestuursoogpunt ware daaruit oneindig veel op te teekenen. Ongelukkiglijk kan hiermee slechts aangevangen worden met het jaar 1431, het jaar der oudste nog bestaande rekening.

Van gemeld jaar af, tot op 1482, luidt het proëmium of de hoofding der rekeningen nagenoeg als volgt. Nagenoeg, zeggen wij; immers, van eene verplaatsing of eene bijvoeging van een paar woorden dient geene nota gehouden. Het proëmium dus, was dit :

“Dit syn de renten goede, in chyse, rogghe, evene, apoerte, testamente ende alderhande ontfanghe, toebehoorende der fabriken van onser Vrouwenkerke t' Antwerpen, De welcke N. ontfaen ende vutghegeven heeft inden name synre heeren ende meesters des Thesauriers, h. N. ende h. N. kerckmeesteren der voirs. kercken, incomen synde van.... tot......

Wat leert zulks ? Eenvoudig dit de klerk van den trezorier (telkens bij name genoemd, doch hierboven door de letter N. aangeduid) namens zijne heeren en meesters, den trezorier en twee kerkmeesters, stelt den staat op van het inkomen en de uitgaven der kerkfabriek.

Voor het opstellen in dubbel van de rekening, trok de klerk destijds 5 pond Brabantsch of 20 gulden. Mettertijd, natuurlijk, klom deze vergoeding (XVIIIe eeuw, 36 gulden). Zelfs werd den klerk nog een honorarium toegevoegd.

Vermoedelijk, liever stellig, werd de rekening bij 't Kapittel ingediend, maar daarover staat geen woord uitgedrukt. Dit gebeurde later.

« AnteriorContinuar »