Imágenes de páginas
PDF
EPUB

(waarde 1 g. 4 st.), "d'welck hij met hem genomen heeft becleet met groen armosijn".

Den 10 Mei 1624, legde onze trezorier aan 't Kapittel een schrijven voor van de Infante, luidende dat zij het ontwerp van 't hoofdaltaar wenschte te zien. Aan deze vraag werd voldaan, natuurlijk. Een door de Landvoogdes aangesteld bouwkundige ontwikkelde eenigszins het ontwerp, iets, waarmee het Kapittel andermaal genoegen nam, hopende echter dat zulks geene verdere bezwaren zou aanbrengen. In alle geval, dienden de praalgraven der bisschoppen Sonnius en Torrentius alsook des bisschops zetel verwijderd. Van dit oogenblik af, ging de oprichting van het hoofdaltaar vooruit.

Den 13n Mei toog trezorier Dinghens naar de St Bernardsabdij, ten einde het gewijzigde ontwerp aan den bisschop te toonen. Eenige dagen daarna, vertrok hij met kanunnik Castelet naar Coolhem, om aldaar's bisschops toestemming in te winnen tot het verplaatsen van de praalgraven en den bisschopszetel. Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid had er niets tegen, doch wenschte zijnen zetel op de oude plaats te zien blijven.

Op 't verslag van trezorier Dinghens, besloot dan het Kapittel de beide praalgraven achter het hoofdaltaar te doen overbrengen; verder, de tombe van bisschop Miræus ietwat te verlagen, ten einde een beter vergezicht in het koor te bekomen.

De Graf- en Gedenkschriften der provintie Antwerpen, vermelden als volgt de plaats en het voorkomen dier tomben :

Witte marmersteen. Zwarte letteren.

MONUMENTUM

EPISCOPORUM

Tegen de tweede zuil zuidwaerts, nevens het hoogaltaer, op een zwart marmeren graf, met het liggend

wit steenen beeld des prelaets versierd, in gouden letteren :

(Volgt eene afbeelding van het wapen van bisschop Franciscus Sonnius). Daaronder: SINE ONERE NIHIL. Vervolgens zijn grafschrift.

Ter nagedachtenis van dezen bisschop waren in de nabijheid van het hoofdaltaar nog twee opschriften te lezen.

Ter noordzijde, tegen de zuil naest den bisschoppelijken zetel en het hoogaltaer op een zwart marmeren graf waerop het beeld des prelaets lag. In gouden letteren.

(Wapen van bisschop Lievinus Torrentius.) Daaronder: DEUM SEQUERE. Vervolgens het grafschrift.

Ter zuidzijde, tegen de eerste zuil, nevens het hoogaltaer, in gouden letteren, op een zwart marmeren graf, versierd met het liggend wit steenen beeld des prelaets, in 1613 door Jan en Robrecht Collyns de Nole vervaerdigd.

(Wapen van bisschop Joannes Miræus.) Daaronder: FUTURA PROSPICE. Vervolgens zijn grafschrift.

Die aanteekeningen gelden blijkbaar de plaatsen dier gedenkteekens voor 1624.

Al die verplaatsingen geschiedden onder het toezicht van Robrecht de Nole. Hij rekende daarvoor slechts 10 gulden en 4 gulden voor zijn werkvolk.

De kerkrekening van 1625 meldt het aankoopen van twee marmeren kolommen, ten prijze van 526 gulden, 16 stuivers, bij Balthazar Doncker. Geen verder bescheid. Viel deze uitgaaf voor om wille der uitbreiding des hoofdaltaars, naar den wensch der Infante? Door deze gissing slechts, kan de quæstieuze uitgaaf toegelicht worden, (Vervolgt).

[blocks in formation]

AANMERKING

Terwijl wij eenen hoop oude papieren doorzochten, vielen wij op een pakje perkamenten. Op de buitenste akte waren bovenstaande woorden, "Alrehande brieven“, geschreven, als om kenbaar te maken wat er in het pakje besloten lag. Bij den aanvang lieten wij het onverlet; legden het, ja, ter zijde, daar het, naar onze meening, niets dan verkoopakten bevatten moest van weinig of geen belang. Edoch, bij een nader onderzoek bemerkten wij, dat de naam "'t Serclaes" onderscheidene keeren op die perkamentjes voorkomt. Weldra ook vonden wij eene akte, die ons leert, dat al die brieven betrek hebben op de goederen, die bij deeling gevielen aan “brueder WILLEM REGNAULT, profes in 't Cloester vanden Predickeeren in Bruessel. Deze was een "soen van wilen WILLEM, die men hiet REGNAULT, ende van wilen jouffrouwe MARGRIETE 'TSERCLAES, geheeten VIOLETS“. De brieve, waaraan wij deze bijzonderheid ontleenen, draagt op den rug, als opschrift: "Littere partitionis per heredes Willelmi Regnault, et acquisitionis bonorum extra portam Coloniensem seu Scharebekanam et Lovaniensem, ab anno 1484, die 12 Octobris, prope mænia; ex parte fratris Willelmi Regnault professi in conventu fratrum Predicatorum, tegenover den blauwen toren, dewelcke wort genoempt den blauwen toren, omdat hij met schaliën is gedeckt“.

Aldus kwamen wij tot de meening, dat die aktjes misschien vroeg of laat iets zouden kunnen ophelderen, bijdragen tot het opmaken eener genealogie of ten minste toonen welk een welstand sommige kloosters in de vorige eeuwen genoten; weshalve wij besloten ze af

te schrijven en mede te deelen aan de "Bijdragen tot de Geschiedenis van het Aloude Brabant".

Wij hebben ze zooveel mogelijk gerangschikt, doch er is ook op te merken, dat er hier en daar eene akte uit het pakje is verdwenen, zoodat er in die rangschikking soms een schakel ontbreekt. FR. DE RIDDER.

SCHAARBEEK

No 1.

Catharina 't Serclaes, gezegd Violets, geeft vijf dagmalen weide, gelegen “ter Weringhen" onder Schaarbeek, Gielis de Smet en Pieter Peters, voor twaalf "mottoenen," die zij daarvan jaarlijks in twee termijnen betalen moesten.

aan

4 Juni 1428.

Notum sit universis, quod domicella Katherina tSerclaes dicta Violets, filia quondam Bartholomei tSerclaes dicti Violette, relicta quondam Walteri dicti Clueting, contulit Egidio dicto de Smet, filio quondam Egidii dicti de Smet, et Petro dicto Peters, filio naturali Henrici dicti Peters, pratum unum, situm ad locum dictum ter Weringhen, juxta Scarenbeke, continens quinque iurnalia parum plus vel minus, inter bona Henrici dicti Fraybaert, ex una parte, et communem viam, per quam itur de Bruxella versus Filfordiam, ex altera, eis ibidem sufficienter assignatum, hereditarie tenendum et perpetue possidendum, quolibet videlicet anno pro duodecim denariis aureis, dictis mottoenen, bonis et legalibus; tredecim videlicet cum dimidio denariis argenteis, dictis placken, tempore solutionis Bruxelle communiter in bursa currentis pro quolibet huiusmodi denariorum aureorum dictorum mottoenen computatis aut valore eorumdem, mediatim in festo natalis beati Joannis Baptiste proxime futuro et mediatim in festo natalis Domini extunc proximo et immediate sequente, et sic deinceps singulis annis hereditarie persolvendis promittendo eis inde warandiam. Predictos vero duodecim denarios aureos, dictos mottoenen, repromiserunt

dicti Egidius de Smet et Petrus Peters, et uterque eorum insolidum dare et exsolvere prefate domicelle Katherine tSerclaes, annis singulis terminis perpetuis et temporibus antedictis, et pro maiori securitate eidem domicelle Katherine tSerclaes de suo predicto annuo et hereditario censu prescriptorum duodecim denariorum aureorum, dictorum mottoenen, facienda et prestanda, obligaverunt jamdicti Egidius de Smet et Petrus Petrus ei proinde titulo veri pignoris omnia bona sua allodialia et mobilia acquisita et acquirenda, et specialiter obligavit idem Egidius de Smet prenominate domicelle Katherine proinde titulo veri pignoris quartam partem et omne ius, que dictus Egidius habet in dimidio bonario prati parum plus vel minus, sito in parochia de Scaerenbeke, iuxta angulum et archam ibidem existentem, ei ibidem sufficienter assignato, sub rata census vigintiquatuor solidorum monete usualis, quolibet termino solutionis faciende, communiter in bursa currentis, et unius caponis ex dictis integralibus bonis annuatim et hereditarie exeundi et solvendi; promittentes supradicti Egidius de Smet et Petrus Peters et uterque eorum insolidum prenominate domicelle Katherine inde warandiam et semper satisfacere si quidquam inde deficeret. Et hec acta fuerunt de consensu domini Godefridi de Fine, presbiteri ex parte cappellanie altaris beati Nycholai, in ecclesia beate Gudile Bruxellensis fundate, tanquam domine fundi astantis, jure ipsius domine fundi in omnibus semper salvo. Testes sunt Walterus dictus de Leeu et Henricus dictus Magnus, scabini Bruxellenses, quorum sigilla presentibus sunt appensa. Datum anno Domini millesimo quadringentesimo vicesimo octavo, die quarta mensis Junii.

L. de Dohain.

Oorspronkelijk perkament met twee zegels, in het Archief der Dom. van Thienen (1).

(1) Op den rug staat: Catharina tSerclaes, vidua Walteri Cleutinckx contulit Petro Peters et Egidio de Smet, pratum 5 journalium situm te Weringhe bij Schaerebeeck pro censu 12 mottoenen annue coram scabinis Bruxellensibus, die 4 Junii 1428, subsignatum de Dohain. Nota: dat desen cheyns van 12 mottoenen

« AnteriorContinuar »