Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[blocks in formation]

VIII. De naamsuitgang -MUIDEN.

Zooals vele andere talen, gebruiken de oudgermaansche tongvallen het woord mond in den zin van uitwatering eener rivier. De vormen van dit woord wijzen, in deze laatste, op een scheiding in twee groepen, de eene met en de andere zonder neusklank: tegenover

got. munths
ohd, mund

onfr. munt

(gen. mundis)

[merged small][ocr errors][merged small]

Deze scheiding geeft zich, tot heden toe, in de plaatsnamen duidelijk te kennen; van de eerste groep zijn op hoogduitsch en nederlandsch (d. i. nederfrankisch) taalgebied de namen op -münde en -mond(e), van de tweede in Noord-Duitschland, Engeland en (Friesch- of Saksisch-) Nederland die op -mude (mödde, müdde) -mouth en -muiden afkomstig.

Op het nederlandsch taalgebied dat beide vormen bezit, levert hun verdeeling een niet te ontkennen ethnologisch belang op (1). Het volgende lijstje (2) zal ons vooreerst een overzicht van den staat der beide uitgangen in Noord-Nederland geven:

-monde

-muiden

(1) R. HÄPKE, Brügge's Entwickelung zum mittelalterlichen Weltmarkt, S. 19, Anm. 1. H. WILKENS, Gesch. des niederländ. Handels im Mittelalter in: Hansische Geschichtsblätter, XIV (1908), S. 300.

(2) De namen zoowel als naamsvormen zijn meestal aan Van den Berg, Middelnederlandsche geographie, ontleend.

[blocks in formation]

Friesland en de zuiver saksische provincie Over - IJssel bezitten dus geen enkel -mond(e) terwijl Limburg dat in zijn geheel, en Gelderland dat, bezuiden den IJssel, zuiver frankisch is, op geen enkel -muiden kunnen wijzen. In Noord-Holland en Zeeland, die beide in de 8e eeuw zonder twijfel friesch waren, (1) is -muiden overheerschend, daarentegen heeft in Zuid-Holland dat, ten minste in zijn westelijk gedeelte, insgelijks friesch moet geweest zijn, de uitgang -mond(e) ver de bovenhand.

Dit valt zelfs zoo zeer in 't oog dat het een verklaring behoeft. Häpke denkt dat -monde later (nadat Friesland onder frankische heerschappij gekomen was) zich ook over 't friesche gebied zou uitgebreid hebben. De zaak kan echter ook anders liggen. Ten tijde van Tacitus (Germania, c. 34) bewoonden de Friezen een gebied dat tot aan de zee door den Rijn " geborduurd" werd ("usque ad Oceanum a Rheno præteruntur"); hier kan slechts een voormalige uitmondingstak van den Rijn bedoeld zijn, die het meer Flevo (het begin van de huidige Zuiderzee) doorstroomde en zich noordwaarts in de zee wierp. De Bataven, de voorvaders der salische Franken, hadden het Rijn-delta, dus voornamenlijk Gelderland en ZuidHolland in bezit, terwijl de Canninefaten, een onderafdeeling van hen of in alle geval, een aan hen nauw verwante stam, naar alle waarschijnlijkheid in 't hedendaagsche Kennemerland met de woonst gevestigd waren (2). De latere uitbreiding der Friezen tot aan het Zwin (de Cincfal) vóór Brugge kan dus slechts op verovering van oorspronkelijk frankisch gebied berust hebben (3). Dus kan de uitgang -monde hier op een vóór-frieschen tijd teruggaan, doch ook gedeeltelijk later, nadat dit gebied op nieuw in 't bezit der Franken gekomen was, ingedrongen zijn.

(1) Vgl. Bijdragen X (1911), 45.

(2) K. MÜLLENHOFF, Deutsche Attertumskunde, IV, 398.

(3) Dit zou eenerzijds de hardnekkige veldtochten der Franken tegen de Friezen van af het einde der 7e eeuw en anderzijds het spoedig verdwijnen van alle friesche sporen in deze streken verklaren,

Nu blijft ons slechts nog een woord te zeggen over NoordBrabant. Deze provincie is zonder veel twijfel zuiver frankisch, en toch staan er twee -muiden tegenover één -mond. Daar de eerste echter op haar westelijke grens, tegen de Oosterschelde of haar vertakkingen liggen, en het aangrenzende Zeeland eens bepaaldelijk van Friesland deel maakte, zullen die twee namen wel friesch van oorsprong zijn.

Veel minder talrijk dan in Noord-Nederland, zijn beide uitgangen in Zuid-Nederland. Hier treffen wij in het zuiver frankische gedeelte Rupelmonde en Dendermonde, in de provincie Antwerpen, den Tweemond (1), en in Fransch-Vlaanderen, op tegenwoordig waalsch taalgebied, Deûlemont (aan de uitmonding der Deule in de Leie) aan, terwijl West-Vlaanderen, waar de taal op saksischen oorsprong van 't volk wijst, Diksmude, oud Dicasmutha, als eenige algemeen bekende proef van den uitgang -muiden oplevert. Dit on-frankische grondwoord vertoonden eertijds echter insgelijks de namen van twee verdwenen plaatsen in den omtrek van Antwerpen: Olmeremuthen en Bor(1)buremuyden.

De ligging van Olmeremuthen heb ik in een voorgaand artikel (2) vastgesteld; die plaats is aan de oorspronkelijke uitmonding van het riviertje Olme (thans de Laarsche Beek), dus daar te zoeken waar zich tegenwoordig de Antwerpsche dokken en andere havenwerken bevinden. Daar zij na de 12e eeuw niet meer genoemd wordt en Otserwele (Austruweel) t. j. 1210 in hare stede schijnt te stappen, zou men kunnen veronderstellen dat Olmeremuthen ten gevolge van een dijkbreuk te niet ging en de bewoners zich aan een van de overstrooming overgebleven waterplas (weel) opnieuw met de woonst vestigden.

Den naam Bor(t)buremuyden ontmoeten wij in een zeer belangrijk opstel aangaande de Scheldetollen toebehoorend aan den hertog van Brabant in zijne hoedanigheid als markgraaf

(1) Voormalige naam der uitmonding van 't Kleine Schijn in 't Groote Schijn. (J. B. STOCKMANS, Gesch. van Deurne en Borgerhout, I, 74, 161, 157.

(2) Bijdragen, V (1906), 520 vlgg.

L

« AnteriorContinuar »