Imágenes de páginas
PDF
EPUB

dat hij „zig in 't geheel in dit stuk niet konde inlaten." De magistraat daarentegen besloot den 18 November 1754 aan Croon een getuigschrift te geven, waarin o. a. voorkomt, „dat de proponent Johannes Croon geduirende de tijd van ruim een jaar den halven predikdienst alhier, vacant door het beroep en vertrek van dn. Johannus Martinus van der Upwich nae Campen, heeft waergenomen met seer veel iever en applicacatie en tot ons sonderlinge genoegen.

Dat hij sig daarbij heeft gecomporteert en gedragen in sijn leven en wandel, sooals een weerdig theologant betaemt."

Cyriacus Lancelot Wildrik werd daarna den 22 September 1754 door ten Brink bevestigd. Samen dienden zij te Hattem tot 1759, toen den 7 Januari ten Brink zijn afscheid predikte om een beroep naar Amsterdam te volgen.

Tot opvolger van ten Brink beriep men den 6 Februari 1759 te Hattem Abraham Bredius Boonen 1), die den 1 April 1759 bevestigd werd door Wildrik.

Tot dusver schijnt men vrij mild geweest te zijn in het vergoeden der kosten van losmaking, transport van meubelen, enz. voor den overkomenden predikant, maar den 4 Juli 1759 besloot de magistraat met het oog op den soberen staat en weinige inkomsten van de kerk, in navolging van andere steden, hiervoor in het vervolg slechts tweehonderd gulden te betalen. Tevens werd de bepaling vernieuwd, dat de predikant verplicht was zes jaar na zijn bevestiging Hattem te dienen, of bij tusschentijdsch vertrek de tweehonderd gulden terug te geven.

Boonen, naar Nijmegen beroepen, predikte 22 Februari 1767 zijn afscheid en vond in Nicolaas van Echteren 2) zijn opvolger, die, 19 Februari 1767 beroepen, den 3 Mei 1767 bevestigd werd door Wildrik.

1) Abraham Bredius Boonen werd den 13 Februari 1727 geboren te Harderwijk, waar hij ook studeerde en 4 October 1743 ingeschreven werd. In 1752 werd hij proponent. Van 1755-1757 stond hij te Angerlo; van 1757-1759 te Beekbergen; van 1759-1767 te Hattem en van 1767-1807 te Nijmegen. Daar werd hij in 1807 emeritus en stierf den 8 Augustus 1811.

Hij huwde 29 Januari 1760 Sara Maria du Sart.

2) Nicolaas van Echteren werd in 1730 te Amsterdam geboren en studeerde te Utrecht, waar hij in 1750 ingeschreven werd en werd in 1754 proponent. Van 1755-1767 stond hij te Mijdrecht; van 1767-1788 te Hattem, waar hij den 9 Januari 1788 overleed.

Hij was den 30 April 1769 gehuwd met Marie Françoise Pelichet. Zie over hem Boekzaal, 1788, Februari, blz. 288.

Den 30 Juli 1776 nam Wildrik zijn emeritaat. In zijne plaats werd den 27 Augustus 1776 Adolph Frederik van der Scheer 1) beroepen, die den 1 December 1776 door van Echteren bevestigd werd. Beroepen naar Zwolle, predikte hij den 29 October 1780 zijn afscheid te Hattem.

Zijn opvolger Johannes Hendricus Appelius 2) werd den 3 April 1781 naar Hattem beroepen en daar den 12 Augustus 1781 door van Echteren bevestigd.

Appelius behoorde tot die predikanten, die meenen, dat zij zich ook met staatkunde moeten bemoeien. In de bekende onlusten te Hattem vonden wij hem aan de zijde der patriotten voor wier zaak hij niet alleen woorden, maar ook geld overhad. Vóór het bezetten der stad door de troepen 6 Sep

tember 1786 maakte hij zich uit de voeten en werd zijn huis geplunderd. Eerst in Juli 1788 keerde hij in de stad terug en predikte den 20 Juli weer voor het eerst. Thans was hij voor goed van staatkundige bemoeiingen genezen. Vóór het uitbreken der onlusten en wel den 9 Mei 1784 was van Echteren door een beroerte getroffen. Op zijn verzoek en op voorspraak van den magistraat had het kwartier den 14 April 1785 400 gulden toegestaan voor een proponent, om den dienst van van Echteren zooveel mogelijk waar te nemen. Deze regeling was zeer tegen den zin van Appelius tot stand gekomen, die in de kerkeraadsvergadering van 5 Mei 5 Mei 1785 zijne bezwaren hiertegen breed had uitgemeten. In het kort kwam zijne redeneering hierop neder Aangezien de proponent niet bevoegd was tot alle handelingen, zou zijn dienst, namelijk die van Appelius, door dezen maatregel slechts verzwaard worden. Zijn voorstel was dan ook den magistraat te verzoeken middelen uit te denken, waardoor, met inbegrip van de toegestane 400 gulden, aan van Echteren een pensioen verleend en een nieuw beroep gedaan zou worden. Zijn voorstel vond echter alleen instemming bij den kerkeraad. Den 27 November 1785 predikte voor

1) Adolph Frederik van der Scheer, geboren 1747, werd in 1769 predikant te Ophemert, dat hij in 1770 verliet voor Hien en Dodewaart; hier stond hij tot 1776, toen hij naar Hattem vertrok. Van 1780–1781 was hij te Zwolle en verder van 1781-1811 te Amsterdam, waar hij den 8 Januari 1811 overleed.

Hij was gehuwd met Antonetta Maria Lutjes. Van hem bestaat een portret. 2) Johannes Hendricus Appelius werd in 1762 proponent. Van 1765-1781 stond hij te Varik; van 1781-1803 te Hattem, waar hij den 3 December 1803 overleed. J. van Couvent, predikant te Epe, hield een lijkrede op hem.

het eerst voor van Echteren te Hattem Hendrik Schutte, proponent te Harderwijk.

Ofschoon van Echteren op enkele uitzonderingen na geregeld de kerkeraadsvergaderingen bijwoonde, beklom hij toch niet meer den kansel. Den 9 Januari 1788 overleed hij.

Bij zijn dood was de proponent J. P. Lindeman te Hattem, die het laatst den dienst van van Echteren had waargenomen. Aangezien op dat oogenblik, door de afwezigheid van Appelius, te Hattem geen predikant was, besloot de magistraat den 15 Januari 1788, dat Lindeman tegen een vergoeding van 400 gulden 's jaars tijdens de vacature in den predikdienst zou voorzien. Door het beroep van Petrus Guldenarm 1) op 21 Februari 1788 en de aanneming er van werd in de vacature voorzien. Den 25 Mei 1788 werd Guldenarm door J. D. van Dorp, predikant te Epe, bevestigd. De beide predikanten Appelius en Guldenarm beleefden ook op kerkelijk gebied groote veranderingen.

Alvorens deze, wat Hattem betreft, mede te deelen, moeten wij nog even bij enkele bijzonderheden stil staan.

Talrijk zijn in de tijden, die wij doorliepen, de aanschrijvingen op het punt van de gebeden. Door de Staten uitgevaardigd en gericht aan den magistraat met verzoek om er den predikanten mededeeling van te doen en voor hunne opvolging zorg te dragen, werden zij door de predikanten als bepaalde bevelen ontvangen.

De gewone aanschrijvingen bevatten waarvoor en in welke volgorde gebeden moest worden. In de eerste plaats moest dit geschieden voor de Heeren Staten, ,,onse Hooge en Wettige Overigheid", in de tweede plaats voor de Heeren Staten van de andere provinciën, „,haare vrienden, buren en bondgenooten", daarna voor den prins, de prinsen en hunne kinderen, voor de gecommitteerden ter vergadering van de Staten-Generaal en van den Raad van State, alles nogthans, voor zoover het de steden betreft, ,,onverminderd de dispositiën bij de magistraaten van deselve reeds gemaakt of nog te maken."

1) Petrus Guldenarm werd geboren te Delft den 26 Februari 1739. Hij studeerde te Utrecht en werd in 1765 proponent. In 1765 predikant geworden te Vreeland, bleef hij daar tot 1774, toen hij naar Nunspeet vertrok, waar hij stond tot 1788. Vandaar naar Hattem gekomen, waar hij tot 1800 bleef, volgde hij een beroep naar IJlst en stierf daar den 2 Maart 1815.

L. Fockens, predikant te Sneek, hield een lijkrede op hem.

Hij was eerst gehuwd met Maria Jacoba Koelman en hertrouwde na haar dood te Amsterdam den 25 October 1791 met Maria Kleyweg, weduwe van Pieter Brinkel. Zie over hem Boekzaal 1815a, blz. 506 v.

Guldenarm was de eerste en eenige predikant, van wien wij lezen, dat hij de voorschriften omtrent de gebeden niet nakwam. In de vergadering van den magistraat van 29 Augustus 1797 werd van hem gezegd, dat hij zich niet hield aan het formuliergebed, voorgeschreven bij landschapsresolutie van 24 Februari 1796 en bij extract-resolutie van 22 Maart 1796 aan de predikanten toegezonden, waarop hem gelast werd genoemde landschapsresolutie na te komen.

Bepalingen omtrent den duur der godsdienstoefeningen, die in andere gemeenten zelfs met strafbedreiging gevonden werden, vinden wij te Hattem eerst in de XVIIIde eeuw. Zoo besloot de magistraat den 5 April 1791 aan de predikanten te gelasten bij den dienst na het voorgebed „Het gebed vóór de predikatie" te laten zingen en verder zorg te dragen, dat de godsdienstoefening, met klokkeslag 9 uur begonnen, ten II uur geëindigd was, die van 9 om 11 en die van om om 1 31 uur. In verband met dit bevel werd binnen in de kerk de bel aangebracht, die er thans nog tegen den toren aan hangt. Zij was met het uurwerk verbonden en op haar werden de halve en heeluren geslagen.

Toen in latere jaren wederom de predikanten te veel van het geduld hunner toehoorders vergden, nam de kerkeraad den I Maart 1827 het besluit, dat de predikatie niet langer dan anderhalf uur mocht duren op straffe van 75 cents, aan de armen te betalen. Den 4 Mei 1827 werden nog verdere 5 minuten bij den toegestanen tijd gevoegd.

Thans zullen wij de belangrijke veranderingen bespreken door de omwenteling in het leven geroepen.

Bij landschapsresolutie van 14 Juli 1796 werd de ap- en improbatie van het beroep van predikanten, tot dien tijd aan den magistraat der steden toekomende, afgeschaft en aan de daartoe gerechtigden de vrije beroeping overgelaten. Aan de plaatselijke regeering moest alleen bijtijds kennis gegeven worden van de beroeping, opdat naar het gedrag van den beroepene als burger onderzoek zou kunnen worden gedaan.

De magistraat van Hattem was met den inhoud dezer resolutie weinig ingenomen en besloot den 5 Augustus 1796, dat zij zou worden ,,ad notam aangenomen en wijders in advies gehouden, om te zijner tijd daarover nader te kunnen delibereeren." Een circulaire van 23 Januari 1798 van het Provinciaal College van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn in Gelder

land aan den magistraat was noodig om op de nakoming van de resolutie van 14 Juli 1796 aan te dringen, waarop de magistraat den 30 Januari 1798 van deze resolutie kennis gaf aan den kerkeraad 1).

In het hoofdstuk ,,De Administratie na de Hervorming" zullen wij de gevolgen van de staatsregeling van 1798 ten opzichte der predikantstractementen vermelden, zoodat wij hier volstaan kunnen met er naar te verwijzen.

Thans zullen wij tot de predikanten zelf terugkeeren. Wij zagen reeds, dat Guldenarm een bevel had ontvangen met betrekking tot de gebeden. De verhouding tusschen het gemeentebestuur en den predikant schijnt hierdoor niet verbeterd te zijn. In de resolutieboeken leest men onder dagteekening van II October 1799:

,,De vergadering geïnformeert zijnde, dat den predikant Petrus Guldenarm zig op voorleeden Donderdag, den 10 10 October dezes, eenige uytdrukkingen, so in predikatie als voor- en nagebed, heeft veroorlooft, waerdoor niet alleen de tegenwoordige order van zaken, maer ook bijsonder de burgerwapening, het steunpunt der nationale vrijheid, merkelijk kan worden benadeelt en in aenmerking genomen onze resolutie van den 29 Augustus 1797 tegens gesegden Guldenarm genomen en de jongst geëmaneerde proclamatie van het Uytvoerend bewind van den 23 Augustus 1799, zo worde goedgevonden, alvorens ietz in dezen te verrigten, de nodige bewijzen omtrent de uytdrukkingen, die hij predikant voorschreven soude gebesigt hebben, in te winnen en dat voortz hij predikant Guldenarm op interrogatoria zal worden gehoord."

Hoe het verder met deze zaak afgeloopen is, weten wij niet, maar wel dat Guldenarm, wellicht in verband hiermede en bij de onzekerheid van tractementsbetaling, een beroep naar IJlst aannam en den 6 April 1800 zijn afscheid van Hattem preekte. Als opvolger van Guldenarm werd den 15 September 1800 Anthonius Wanders, predikant te Scherpenzeel, gekozen, die

1) Hoe weinig de resolutie van den landdag van 14 Juli 1796 in den smaak der magistraten in het algemeen viel, blijkt wel hieruit, dat bovenvermelde circulaire van het Provinciaal College gedrukt was.

Het Comité van Waakzaamheid te Harderwijk had den 21 Maart 1796 over de verkorting der rechten o. a. aan de municipaliteit te Hattem een gedrukte circulaire gericht. In gezwollen taal wordt hierin gesproken van een pauselijk gezag der kerkeraden, enz.

« AnteriorContinuar »