Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Voor de oorspronkelijke goederen en inkomsten 1), die tot deze vicarie behoorden, verwijzen wij naar bijlage XXVI.

Toen in 1602 een staat van de bezittingen dezer vicarie werd opgemaakt, kon men alleen beschikken over de gegevens door een van de laatste vicarissen, heer Peter Hermenssen, opgemaakt 2). Hij bevat dus alleen de landerijen, renten en inkomsten, waarvan deze vicaris genoten had. In de rekeningen der geestelijke goederen vinden wij hen terug, met uitzondering van de uitkeeringen, waartoe de stad verplicht was 3).

Dit inhouden der betaling van stadswege betrof vooral de

Trajectensi seu ejus officiali aut vices in hac parte gerenti salutem in Domino et omnis boni incrementum. Ad vicariam sancte glorioseque Crucis parochialis ecclesie nostre sancti Andree Apostoli diveque Catharine Virginis et Martyris nunc per mortem felicis memorie domini Harmanni Herwerden, ultimi possessoris, vacantem, cujus quidem collatio seu verius presentatio ad nos ratione juris patronatus, ad vos vero institutio ejusdem vigore vestre archidiaconalis dignitatis spectare dinoscitur pertinere; hinc est quod dilectum nobis Johannem de Zande scholasticum tamquam habilem et ydoneum juxta tenorem fundationis futurum presbiterum in Dei nomine presentandum duximus et per presentium tenorem vobis presentamus, attente requirentes et petentes quatenus prefatum Johannem in et ad prenominatam, vicariam, prout mens est, instituere et investire dignemini et velitis adhibitis ad hoc debitis solempnitatibus juris atque consuetudinibus in his et similibus fieri solitis atque consuetis. In cujus rei robur et testimonium has nostras litteras, secreti nostri sigilli appensione fecimus communiri. Datum anno ab Incarnatione Domini Millesimo quingentesimo tricesimo quarto die quidem vicesima Julii".

(Boek bevattende verschillende rechtsformulieren, afschriften van akten opgemaakt door Henricus Tijmmerman te Hattem, aanwezig op het Rijksarchief te Arnhem.)

1) Lindeborn, blz. 486, zegt, dat deze vicarie twee bedienaren had, die tot drie diensten verplicht waren en dat de benoeming bij den raad stond. In de Acta Visitationis, blz. 8, leest men, dat in 1571 deze vicarie twee vicarissen had, namelijk Peter Hermanszoon, die zijn vicarie waarnam, en Henricus Bentinck, die op studie was. De inkomsten van elk der vicariën wordt opgegeven te bedragen 30 gulden.

Bovengenoemde H. Bentinck, was de zoon van Willem Bentinck, gestorven in 1576, en Margaretha, dochter van Hendrik de Groif van Erkelens, drost van Hattem. Deze H. Bentinck werd later priester en komt in 1571 ook als vicaris te Ingen voor. 2) Den 19 Februari 1601 schreef het Hof aan den magistraat van Hattem, dat Peter Hermenssen in het gebruik dezer vicarie „onbenomen" zal zijn en blijven.

3) Aan dien vicariënroof maakte de stad zich reeds zeer vroeg schuldig; zoo lezen wij toch in het Richtboek (1550-1580) onder dagteekening van 8 Novem ber 1574, dat Johan Vogelsanck, rentmeester, 5 aflost „die ein vicarie uith Jan Vogelsancks huis in die Kerckenstege jaerlichs hadde". De aldus door den magistraat ontvangen 40 gold gulden der aflossing werden den 9 November „wedder angelacht tot betaelinghe van stadts beswaernissen und kummer". „Unde wannier men tot eeniger tijdt die penninge wedderumb bekommen kan, sollen sie bij guiden raede der schepenen wedder gelacht werden tot behoeff daer sie hergekommen sinnen."

post omtrent de opbrengst van het halve Stadsveen en 6 . Volgens de stadsrekening van 1578 beliep de opbrengst toen 21 goudgulden en I stuiver en werd toen het laatst aan den vicaris Peter Hermenssen uitgekeerd. De stadsrentmeester schreef in zijne rekening over 1589, dat hij die post op bevel der burgemeesters toen niet betaald had. In de rekening van 158 voegde hij, aan deze post gekomen, er bij, dat hij het bedrag aan P. Hermenssen op bevel der burgemeesters niet voldaan had, maar de helft had uitgekeerd aan den raadsheer Alexander Bentinck 1). Blijkbaar overtuigd van het onrecht den vicaris aangedaan, schrijft hij in de rekening van 1583, dat deze post heer Peter toekomt, dat het jaar te voren Alexander Bentinck de helft genoten heeft, doch dat over dit jaar niets is uitgekeerd. Om kort te gaan, sinds dien tijd stelde zich de stad in het bezit dier uitgestrekte landerijen.

82

De inkomsten van het andere beneficium vinden wij onder den naam van de halve vicarie St. Crucis ter collatie der Bentinck's. In April 1622 werd hiermede Peter Haelboom 2) begiftigd, den 28 April 1638 Hillebrant Henriks, terwijl zij het laatst den 23 Maart 1664 vergeven werd door A. Schimmelpenninck van der Oije aan Anthoni Everhard 3).

Door wanbetalingen van allerlei aard, aflossingen en weigeringen waren de inkomsten van deze eens zoo rijke vicarie zeer ingekrompen.

Den staat van heer Peter Hermenssen, voorzien van eenige aanteekeningen, vindt men in bijlage LX. Opmerking verdient, dat ook uit deze vicarie de aflossingen gebruikt werden tot herstel van den toren en dat de zeven, die de vicarie uit

1) Omtrent Alexander Bentinck, zoon van Karel Bentinck en Catharina van Hackfort, leest men in de Stammtafel der Bentinck's, Tafel III:

,,Freiherr Alexander Bentinck, Herr zu Aller und Berinkhusen, geboren 1543 (1548?), wurde unmündig 1555 mit Aller, 1556 mit Berinkhusen belehnt, 1564 mündig erklärt, wird 1565 von Willem von Broeckhuyzen zu Kell mit Pas und Slich belehnt; 1578 Bürgermeister von Arnheim, ward Rath des Herzogs von Geldern, erscheint auf den Landtagen der Velau 1580-81; erwarb sich Verdienste um die Reformation und die Unabhängigkeit des Landes und unterschrieb 1579 die Union von Utrecht, † 1582, heirathete 1576 Freiin Adelheid von Buckhorst, Tochter des Freiherrn Wilhelm von Buckhorst, Herrn zu Salk, und der Mechtild Oem von Wyngaerden, geboren 1550, † als Wittwe".

2) Peter Haelboom was van 1638 tot 1657 lid van den magistraat te Hattem. Hij overleed den 23 Februari 1657.

3) Nijhoff's Bijdragen, N. R. VIII, blz. 50 n. 3; Rapport der Vicariegoederen in Gelderland, blz. 43. Zie ook blz. 74 n. 3.

Hoenwaard trok, na de hervorming door den predikant geïnd werden.

Het zoogenaamde vicariënhuis, dat wij reeds vroeger leerden kennen, vinden wij ook onder de bezittingen van deze vicarie genoemd. In de rekening der geestelijke goederen van 1609/1610 wordt het,,Bentinges Vicaryen-huiss" genoemd. Eene geheele vertimmering er van had in 1610 plaats, waarvan de kosten 207 goudgulden II stuv. en 12 pen. bedroegen. Na dien tijd werd het verhuurd en de huurpenningen in de rekeningen der geestelijke goederen verantwoord.

De grond tot de vicarie St. Sacramenti werd den 8 Augustus 1423 1) gelegd bij gelegenheid van de stichting van de broederschap van Onze Lieve Vrouw en van het H. Sacrament. Oorspronkelijk gevestigd op het altaar der H. Maagd werd zij later op het H. Sacramentsaltaar 2) overgebracht.

Hare bezittingen en inkomsten geven wij in bijlage LXI op. Zij komen ook voor onder die der vicarie Altaris Mariae, hetgeen verklaarbaar is, daar zij oorspronkelijk op dit altaar gevestigd was.

Na de hervorming ging een post van hare inkomsten op de pastoralia over. In de opgaven van den magistraat van 1 December 1593 aan het Hof van Gelderland wordt van haar gezegd, dat de collatie is bij de stadt, want idt een broderschap is",

1) Bijlage XVb.

2) Op dit altaar was ook de stichting gevestigd, waaromtrent wij in een der Richtboeken van Hattem het volgende vonden:

van

Bartoldus van Oldeneel, priester, geeft den 31 Mei 1536 aan Geertruyt, Willems weduwe, met hare twee kinderen, Johan en Willem, hun leven lang onderling gelijk te verdeelen 100 gulden, die Henrick dye Greve hem schuldig is 10 morgen land, genoemd de Creyenberch. Voorwaarden zijn, dat deze 100 gulden van den een op den ander zullen overgaan, totdat alle drie dood zijn; geen van hen zal ze mogen verkoopen of verzetten. Geertruyt of hare kinderen zullen jaarlijks van deze honderd gulden aan Wolter van Oldeneel tot zijn dood 3 goudgulden uitkeeren. Na hun dood zullen deze 100 gulden komen op het Nye Hillige Sacramentsaltaer voer dat koer in der kercke van Hattem," om er ten eeuwigen dage wekelijks een Zondags- of Vrijdagsmis op te doen, en „voer sijn ende sijner olderen sielen te bidden." Deze mis zal altijd een van het naaste bloed der Oldeneel's, daartoe bekwaam, bedienen. Mocht geen der Oldeneel's genegen of bekwaam tot den dienst zijn, dan zal de raad van Hattem, die ten eeuwigen dage collator is, de mis gunnen en geven aan een schamelen en eerlijken burgerszoon van Hattem, die tot den dienst het bekwaamste is. Mochten deze 100 gulden afgelost worden, dan zullen zij met consent en toedoen van het naaste bloed der Oldeneel's en van den raad van Hattem wederom belegd worden.

en verder dat, wat men van hare inkomsten had kunnen innen, gebruikt werd voor den schoolmeester.

Omtrent de vicarie St. Annae kunnen wij mededeelen, dat Machoris van Oldeneel den 2 Augustus 1503 een testament maakte, waarbij hij aan zijn echtgenoote Geertruit o. m. haar leven lang jaarlijks 40 heeren ponden schonk, die uit een deel van zijne nalatenschap zouden uitgekeerd worden. Na den dood van zijne vrouw zouden deze 40 heeren ponden dienen tot een eeuwige vicarie binnen de moederkerk te Hattem en wel op het St. Anna-altaar. Verder bepaalde hij, dat Lubbert van Oldeneel en zijn erven „,daeraff gyffter ende collatoer" zouden wezen. De opvolging der collatoren werd in dier voege geregeld, dat het altijd de oudste manspersoon en, bij ontstentenis van mannen, de oudste vrouwspersoon van Lubbert's naaste erven zou zijn 1).

Na den dood van Machoris van Oldeneel 2) en zijne huisvrouw kwam den 31 October 1509 de feitelijke stichting der vicarie tot stand door Egbert van, Oldeneel, den zoon van Lubbert, die middelerwijl gestorven was.

In dezen fundatiebrief 3) lezen wij o. m., dat de,,gijffter" voor de ledige vicarie altijd binnen drie maanden „presentieren" zal een priester of klerk van den ,,bloede ende zide" van den vader van Machoris. Deze vicaris zou verplicht zijn de vicarie eerlijk te bedienen of te laten bedienen en wel twee missen per week op het St. Anna-altaar.

Bij ontstentenis van een bekwaam persoon onder deze bloedverwanten zou de collator of collatrix binnen drie maanden „presentieren" een ,,gueden, eerlicken" priester, goed van leven en gerucht. Deze zou de twee missen doen,,tho hoemistijde”, verplicht zijn te Hattem te wonen en te bidden voor,,Machorys voorscreven ende sijnre oldren siele."

Na opsomming der goederen enz., waaruit jaarlijks de 40 heeren ponden konden vloeien, gaat Egbert over tot de presentatie" en wel van „den ersamen her Bartold van Oldenyel, mijnen oom", als „,die yerste vicarius" en verzoekt hij den bisschop van Utrecht, Frederik van Baden, den vicarium

1) Zie bijlage XXXII, zijnde een afschrift, voorkomende in het Richtboek der stad Hattem, 1478-1550.

2) Volgens een aanteekening in het Kalendarium der kerk stierf hij in 1503. 3) Zie bijlage XXXIV, zijnde een afschrift, voorkomende in het Richtboek der stad Hattem, 1478-1550.

tho mortificieren ind confirmieren" en heer Bartold in de,,vicarie offte cappellanie" te institueren". De oom van Egbert, Dirk van Oldeneel, hechtte zijn zegel aan dezen stichtingsbrief, terwijl ten slotte de bisschop van Utrecht den 25 September 1510 aan Egbert's verzoek voldeed.

De eerste vicarius en bezitter dezer vicarie Bartold van Oldeneel verzocht daarna aan den pastoor Radbodus de Haese deze vicarie aan te nemen en te bevestigen. Den 3 Mei 15171) voldeed de pastoor aan dit verzoek en bepaalde tevens, dat alle offergiften van het altaar voor den kerkheer of zijne opvolgers zijn zouden. Verder dat de vicaris indertijd op zijn beurt aan het volk het wijwater zou geven en evenals de andere vicarissen in ambtsgewaad het koor moest bezoeken. In de presentiegelden zou hij echter niet deelen, tenzij hij daartoe door den pastoor en de vicarissen werd aangewezen.

Hertog Karel deed van zijne belangstelling in deze vicarie blijken door jaarlijks aan haar acht golden gulden te geven, zooals wij uit een brief van 7 Mei 1537 2) zien.

Afzonderlijk wordt deze vicarie slechts enkele malen, o. a. in boven vermeld stuk van 7 Mei 1537, genoemd. Voor het overige wordt zij steeds in verband met de vicarie St. Mariae zoo vermeld, dat de bezittingen en inkomsten van de eene van die der andere niet te scheiden zijn. Den 1 December 1593 gaf de magistraat aan het Hof van Gelderland op, dat de collatie van deze vicarie eertijds gestaan had bij de Oldeneel's, doch dat thans Gerrit Rengers het jus patronatus" over haar „pretendiert" te hebben 3).

Nog eene andere vicarie moeten wij hierbij vermelden, namelijk de vicarie van St. Jan, die wij slechts eenmaal ontmoetten.

1) Bijlage XXXVI.

2) Bijlage XLIX.

3) Dit jus patronatus" zal Gerrit Rengers gekregen hebben, doordat zijn vader, Johan Rengers, gehuwd was met Marie Mulert, wier moeder Ludgerd van Oldeneel was. Volgens Lindeborn, blz. 486, was de bedienaar van deze vicarie gehouden Gods eeuwigen Zoon tweemaal ter week aan den Hemelschen Vader in de onbloedige offerhande der mis op te dragen en stond zij ter benoeming der Reinieren. In de Acta Visitationis, blz. 8, leest men, dat de rector van deze vicarie N. Reyneri was, studeerende te Zwolle. Sloet geeft in Nijhoff's Bijdragen N. R. VIII, blz. 50 v., een verklaring, hoe hij zich den overgang van het „jus patronatus" op de Reniers voorstelt. Hierbij wordt echter vergeten, dat ons nergens gebleken is, dat M. E. van Bamberch of zijne erven ooit iets met deze vicarie te maken gehad hebben.

« AnteriorContinuar »