Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Zij werd den 17 September 1527 1) gesticht door Gerijt Hermsoen en Geertruid, zijne huisvrouw, en was gevestigd,,opten Nyen altair". Hare inkomsten bedroegen jaarlijks zes en een half pond, gaande uit zeker huis, en vier pond uit Hoenwaard. De vicaris was verplicht elken Woensdag een mis te doen op genoemd altaar. Mocht hij hierin in gebreke blijven, dan zouden de renten,,devolveren an den pastorien ende opten hoigen altair gedaen werden". Als vicarissen worden daarop heer Bernhardus die Haeze en de hem later opvolgende pastoors genoemd.

DE REKENINGEN DER GEESTELIJKE GOEDEREN.

Zooals wij boven reeds zagen, werd in 1602 uit de acht gemeenslieden een ontvanger der geestelijke goederen aangesteld. Onder verschillende benamingen als ontvanger, rentmeester, rendant, verwaarder, verwalter of provisor der geestelijke goederen vinden wij in de rekeningen van 1602 tot en met die van 1626 een lid der Achten met de administratie belast. Sedert 1609 wordt als zijn ,,adjunct" een lid van den magistraat vermeld, afwisselend „upseender" of „provisoer” genoemd. Eerst wordt geen salaris voor het administreeren uitgetrokken, maar sinds 1610 worden zij betaald en klimt allengs hunne bezoldiging van 3 goudgulden voor den ontvanger en I goudgulden voor den opziender tot 10 en 6 goudgulden.

Elk jaar werd de rekening gesloten en door den magistraat nagezien. In de rekeningen van 1602 tot 1607 worden de inkomsten onder het algemeene hoofd „ontvangsten" vermeld, doch van 1608 af meestal onder hoofden der verschillende vicariën.

In bijlage LXII vindt men een overzicht van de ontvangsten en uitgaven van die goederen, overgenomen uit de rekeningen. De verschillen in de ontvangsten der rekeningen tot en met 1613 vinden hun oorsprong deels door het innen van achterstallen, anderdeels door het ontstaan van nieuwe, een feit, dat doorloopend valt op te merken. De stijging in 1608 ontstond o. a. door een aflossing. De vrijgekomen gelden werden niet

1) Zie voor den stichtingsbrief van deze vicarie bijlage XIV. De dagteekening of de vermelding van Bernhardus die Haeze als pastoor moet echter onjuist zijn, aangezien deze in 1527 nog geen pastoor was.

meer belegd. De aflossingen, die omstreeks 1611 plaats hadden en tot herstel van den kerktoren gebruikt werden, worden in deze rekeningen niet verantwoord. Daarentegen komen er sinds 1615 soms gedeelten in voor van de bedragen door het kwartier toegestaan tot het onderhoud van de twee schoolmeesters te Hattem 1). Hierdoor stijgen dan ook soms de ontvangsten in de laatste jaren.

Neemt men ten slotte de staten, aangevende de bezittingen en inkomsten der vicariën, ter hand, dan zal men spoedig tot het besluit komen, dat zij bij het einde van de rekeningen der geestelijke goederen zeer geslonken waren. Volgens de laatste rekening bedroegen toch nog de inkomsten alleen der vicariën 117 goudguld. 23 stuv. en 2 penn., waaronder 20 guld. als huur van het vicariënhuis.

Gaan wij thans even de uitgaven na. Van vele posten kan niet gezegd worden, waarvoor de uitgaven besteed werden. Zij waren gedekt door kwitantiën van de burgemeesters en de predikanten zonder eenige verdere aanduiding. In de rekening van 1603 en de volgende vinden wij telkens uitgaven ten behoeve van het schoolmeestershuis, zoowel voor het gebouw als voor het ameublement. In de vacature door den dood van den eersten predikant, Johannes Sanderus, in 1603 ontstaan, namen verschillende predikanten de beurten waar en werd voor hunne verteringen bij Geertruid Schrasser 27 car. guld. 5 stuiv. en 4 penn. betaald. Sedert 1610 worden er uitgaven vermeld voor het bereizen der classis door den predikant, alsmede voor het bijwonen der vergaderingen van de synode.

De rekening van 1607 vermeldt de eerste betalingen aan een schoolmeester. Aan Jeronimus van Coetwijck, die aan gagie jaarlijks 20 car. gulden ontving, werden toen verschillende kleinere bijdragen uitgekeerd.

Volgens de rekening van 1614 werden voor het eerst volle drie kwartalen uit de geestelijke goederen aan den schoolmeester Abraham Stevens uitbetaald, Elk kwartaal ontving hij

1) Den 22 Maart 1622 had het kwartier besloten om, zoo de staat der geestelijke goederen van het kwartier het toelict, op verzoek der gecommitteerden van Hattem aan de twee schoolmeesters aldaar elk 200 gulden uit te keeren, dus 400 gulden, in plaats van de tot heden genoten 230 gulden. Den 21 September 1622 werd den magistraat van wege het kwartier kennis gegeven, dat aan Hattem voortaan 400 gulden zouden uitbetaald worden voor het onderhoud van de twee schoolmeesters.

31 car. gulden en 5 stuiver. Van 1615 tot 1619 vinden wij elk jaar volle vier kwartalen voor hem verantwoord en over 1620 alleen één kwartaal. Zijn opvolger Robertus ontving in 1620 drie kwartalen en verder tot 1624 telken jare vier kwartalen en eindelijk in 1625 slechts drie.

Naast Robertus vinden wij Jan de la Fortune als onderwijzer, die in 1614 in eens 25 car. gulden ontving; in 1615 35 car. gulden; in 1617 een half jaar salaris ad 50 car. gulden en zijne nagelaten kinderen ten slotte in 1618 25 car. gulden. Zijn opvolger Jan Hermans ontving in de rekening over 1618 drie kwartalen, verder tot 1624 telkens vier kwartalen en ten laatste in 1625 drie kwartalen, elk kwartaal 25 car. gulden.

In de laatste rekening over 1626 wordt voor het eerst een betaling vermeld aan den organist, groot 7 guld. en 4 stuiver. Sedert 1617 werd uit de ontvangst ook de scholarch betaald, die jaarlijks I goudgulden en 20 stuivers ontving. Hij was of een lid van den magistraat òf de secretaris der stad en had het toezicht over de school.

Na 1626 werd het afzonderlijk beheer der geestelijke goederen opgeheven. Wat van de bezittingen en inkomsten der vicariegoederen was overgebleven, werd verder in de rekeningen der kerk verantwoord. Eerst werden de ontvangsten nog onder de hoofden der verschillende vicariën gebracht, doch spoedig alleen onder het algemeene hoofd ontvangsten.

Om een denkbeeld te geven, hoe allengs deze inkomsten waren samengesmolten, diene, dat zij in de kerkrekening van 1627 met de volgende bedragen voorkomen:

[merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors]

GASTHUIZEN.

HET SINT ANTHONIE-GASTHUIS.

In de oudste aanwezige stukken draagt dit gasthuis den naam van „dat Melaten huyss aver die Wade genant Sancte Anthonyss" 1). Daar wij in 1439 het eerst procuratores van dit gasthuis vermeld vinden, veronderstellen wij, dat dit ook het stichtingsjaar was.

Het gasthuis bezat een kapel, de „St. Anthonie-capell” 2), met een eigen priester 3). In een testament van 1464 treffen wij het eerst haar aan 4). De vragen, wanneer deze kapel verrees en wanneer zij geslecht werd, kunnen wij evenmin beantwoorden als die, wanneer dit gasthuis „Proveniershuis" werd. Ofschoon het in 1594 nog het Melathen huis Sancte Anthonis up dye Waede" genoemd werd, zoo zal het toch destijds reeds

1) Zie voor de inkomsten van dit gesticht in 1549 bijlage LIV.
2) In de Acta Visitationis komt zij onder Hattem niet voor.

3) Zie onder het hoofdstuk Goederen tot de kerk behoorende de vicarie St. Anthonii, blz. 74.

4) „Aldusdanich testament geeft Lutgart van den Ham ende Geert van den Rade van Hattem dat sy dat omme Goids wille stedigen ende vesten willen: It. Sunte Andries kerke I oirt s.

It. in Onser Vrouwen choer I oirt s.

It. tHilligen Cruysaltair V oirt s.

It. den Hilligen Geest V oirt Bs.

It. Sunte Joriaen V oirt s.

It. Sunte Anthonys-capelle V oirt V @s.

It. totter tafel te vergulden V oirt s.

It. dat sal wesen totter luchtynge altemael ende men salt boeren uut Henric Bolten huse jarlix,"

een proveniershuis geweest zijn 1). Uit het oudste reglement, dat wij zonder dagteekening in het archief te Hattem vonden, kan men de inrichting van dit huis afleiden. Het luidt als volgt:

,,Voerwarden ende artickelen, darna sich dey proeveners ende andere ingenoemen alde desolate mannen ende vrouwen van nu voyrtan in der huiszhaldunge tegen den huiszmeister ende tegen den anderen ende tegen iedermennychlich geschieckelick ende ehrbeydichlich in ihren gansen leven sich hebben halden ende bewisen sollen in den Mylaten gasthuisen van synte Anthonisz oever dy Wahe gelege.

In den ersten sullen sych alle tegenwordige resydenten perschonen, beiden manss ende frouwen, jonck oder alth, und dy namaels myt gelt offte ghuedth ofte pauprersz geaccepteerth sullen werden in de verschreven gasthuise, dy sonder voirgande bewijszlicke nodtsake krencken, laemten offte in deinste des gasthuise wesende, dy lives macht hebbende undat bekomen. konnen, sollen to kercken, toer predich und godesdienste gaen Got bydden und dancken na sech behoer auch voir alle anderen mynschen mede, dyet helpen kan; dy hoege alden oder verlaemd dysolate mans und frouwen, dy in dy kerck nicht gaen en konnen, sullen in huisz und slaepkamer Got bidden, dancken und loeven mit gestadicheit.

Dat eyn ieder den provisoren offte huissmeisters gehorsam soellen sijn, goede worden uutgeven, nieth wedderspennich, rebellich, copsych offte wrefelich maken sullen mit worden offte mit wercken, na ohren vermoeg des huises besten doen guethwellichlick, und sullen sich in nemants anders wercken offte deynste begeven sonder orloff der gasthuissmeisteren offte ein van oir, dan sueken und helpen voir den huises besten, mit raeth und daeth beynnen und buiten den huise, dy besten te foderen, te weteren und alle haer geracke te doen und na den tijt vandt jaer, als ein ieder wercke noedich gedaen will sijn. In den tit to hoejen ende in den arndtit to mehen und dat koern te beynen sael men alle gelikelich na eines iegelicken gelegentheidt guetwiellich dy eine den anderen helpen, omb dy fruechten des landes.... tit in te arnen, in den tit alst noedich is mit doerschen graven und spaden. In den koelhoff sael man malkanderen mit gewillicher herten helpen und also mit spise, dranck, slaepunge,

1) Zie hierover ook bijlage I en wel daar bij de mededeeling omtrent de Keppel's.

« AnteriorContinuar »