Imágenes de páginas
PDF
EPUB

September 1299 nog niet, want toen eerst ontsloeg de hertog van Braband de twee oppida" Mons Dei en Staveren die de graaf van Gelre aangenomen had tot steden te maken, van allen leenband, onder afwachting der toestemming van den bisschop van Utrecht, als opperleenheer, en van den keizer 1). Wie kan zich een middeleeuwsche stad zonder parochiekerk denken ?

Omtrent de ligging dezer kerk en het kerkhof beschikten wij tot vóór kort over geen bepaalde gegevens. Bondam 2) veronderstelde op gezag van Tulleken 3), dat de kerk op den Gaedsberch en de St. Anthonie-kapel, waarover later, een en dezelfde waren.

Aangezien ons geen meerdere gegevens ter beschikking stonden, lieten wij ten einde zekerheid te verkrijgen, of de oude parochiekerk en in verband daarmede het oude kerkhof en verder de St. Anthonie-kapel op den tegenwoordigen Gaasberg gelegen hadden, in den winter van 1893/94 dien heuvel geheel omgraven. In verband met hetgeen wij toen vonden is eene korte beschrijving van het terrein noodig.

De heuvel waarvan op plaat I de plattegrond thans gelegen ten oosten van den Hessenweg en ten westen van de Wade, strekt zich nagenoeg van het oosten naar het westen uit. Aan de oostzijde van teen tot teen gemeten± 35 M. breed zijnde, loopt hij naar het westen meer spits toe ter breedte van 7 M. De geheele lengte van oost naar west bedraagt 120 M. Naar het oosten, zuiden en westen gaat hij met een flauwe helling in het terrein over, daarentegen is de noordelijke helling vrij steil. Het hoogste gedeelte ligt nagenoeg 3 M. boven het omliggende vlakke land.

Toen wij aan den zuid-oostelijken hoek der helling met een ploeg arbeiders begonnen te graven, stieten wij onmiddellijk op geraamten en bleek het, dat de grond vroeger slechts oppervlakkig geroerd was voor het zaaien van dennen. Waar de oerbank doorgebroken was, en de grond dus eertijds dieper vergraven was, vond men geraamten. Dicht bij genoemden hoek troffen wij met een bocht naar het westen plaat I.B een laag veldkeien aan, 1 M. breed en ± 1.50 M. diep. Op

1) Nijhoff's Gedenkwaardigheden, I, blz. 67.

2) Bondam, Charterboek, blz. 224.

[ocr errors]

3) O. Tulleken, Commentatio ad diploma Reinaldi I de Insula et Monte Dei, blz. 29.

[graphic][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed]
[ocr errors]

den bodem van die laag bevonden zich soms zeer groote keien. Deze keien waren los op elkaar gestapeld, met grond er tusschen, terwijl de zijwanden steil naar beneden liepen. Onze veronderstelling, dat wij hier te doen hadden met een voormaligen weg 1), die naar een gebouw voerde, bleek juist te zijn, want na ongeveer 12 M. strekkenden weg opgegraven te hebben, kwamen wij op een fundeering, die zich in de richting van het zuiden naar het noorden uitstrekte. De weg zelf liep tegen den zuid-oostelijken hoek dezer fundeering te niet. Ten zuiden en noorden van den weg vonden wij honderden geraamten. Het talrijkst lagen zij aan den noordkant van den heuvel, soms in vijf lagen, doch nooit boven elkaar. Ten zuiden van den weg en verder in de zuidelijke helling troffen wij de geraamten zeer van elkander gescheiden aan. De diepte, waarop zij rustten,. was afwisselend, sommige slechts 0.2 M. onder den grond, andere daarentegen 1.5 M., enkelen zelfs 2 en 2.5 M. Alle geraamten waren, ofschoon bros en vermolmd, toch nog geheel in wezen en lagen zuiver van het oosten naar het westen, met het aangezicht naar het oosten. Aangezien bij geen der geraamten sporen van kisten gevonden werden, die toch, bij den gaven toestand, waarin alles gevonden werd, overblijfselen hadden moeten achterlaten, veronderstellen wij, dat deze geraamten in matten begraven waren. Uit den stand der hoofden was te zien, dat men hen op een soort van aarden kussen ter ruste had gelegd. In plaat II geven wij een afbeelding van een der gevonden lijken naar eene photographische opname.

Bij de meeste troffen ons de forsche lichaamsbouw en gave tandenrijen. Een enkelen gebochelde vonden wij en een dwerg met een zeer laag voorhoofd.

[ocr errors]

Ongeveer een meter ten oosten van de bovenbesproken fundeering en even ten zuiden van den keiweg plaat I.E stieten wij ter diepte van 1 M. op een geraamte, omgeven door dertien losse vierhoekige tufsteenen. Plaat III stelt deze stolp voor. Twee steenen in de richting van het zuiden naar het noorden waren aan het hoofdeinde geplaatst, één in dezelfde richting aan het voeteinde, terwijl vijf aan elken kant de zijwanden vormden. Noch boven, noch beneden deze steenen

1) In verband met den tegenwoordigen loop der wegen daar ter plaatse kan de ligging van dezen weg eenige bevreemding wekken; neemt men echter den plattegrond van Hattem van van Deventer ter hand, dan ziet men, dat deze weg, in 1560 althans, begon bij den weg, die van het stadje naar den Hessenweg liep.

vonden wij eenig spoor van deksel of bodem. De afmetingen der steenen verschilden onderling weinig. Hunne lengte wisselde af van 0.35 tot 0.36 M., terwijl alle 0.18 M. hoog en 0.11 M. breed waren. De steen aan het voeteinde, inwendig van een vertikale ronde gleuf voorzien, was 0.38 M. lang. Buiten en vlak tegen deze tufsteenen aan lag aan de noordzijde nog een geraamte.

Dicht bij den noord-oostelijken hoek der fundeering - plaat

[graphic][subsumed]

LF

[ocr errors]

lag op 1 M. diepte een geraamte, aan welks hoofdeinde één tufsteen, als boven vermeld, geplaatst was, en verder langs de noordzijde slechts brokken van die steensoort.

Op dit oude kerkhof werd verder nog verspreid eenig ijzerwerk gevonden, waaronder overblijfsels van hengsels, spijkers, enz. De meeste spijkers waren 0.12 M. lang en voorzien van zware vierkante koppen, 0.03 M. breed. Bij sommige waren de diamantkoppen nog duidelijk herkenbaar. Alle deze voor

werpen waren bij houtwerk gebruikt; tusschen sommige omgeslagen spijkers zat nog hout. Onder deze voorwerpen vonden wij verder nog een sleutel en het overblijfsel van een slot, voor welker afbeeldingen wij naar plaat IV verwijzen.

Behalve eenige vormlooze klompen zeer zwaar, licht gekleurd brons en enkele scherven van oude kruikjes vonden wij drie munten, waarvan de hieronder vermelde Duitsche mu nt vlak bij de fundeering.

[graphic][subsumed]

De eerste munt is een denier van Herman, bisschop van Utrecht, geslagen tusschen 1150-1156; de tweede groot van Willem II, heer van 's Heerenberg, geslagen tusschen 1416-1465, terwijl de derde vermoedelijk een Duitsche munt is uit de XIIde eeuw.

Van een afsluiting van het kerkhof vonden wij niets. Zij zal wel eertijds bestaan hebben uit een heg of boomenrij. Aan de oppervlakte was aan den plantengroei duidelijk de grens te

« AnteriorContinuar »