Imágenes de páginas
PDF
EPUB

proef gesteld, want den 4 Maart was men reeds begonnen met den verkoop van alle goederen van het gasthuis. Uit de voorwaarden van den verkoop zien wij, dat de gebouwen toen bestonden uit een hoofdgebouw, „,het Huis" genaamd, en de bijhuisjes of de bijzondere woningen „der proevenaeren". Uit de nauwkeurig omschreven ligging van „het Huis" blijkt, dat het aan de Wade lag, en wel ten zuidwesten van den Gaasberg, met het front naar het westen 1). De opsomming der verkochte goederen gerechtigt tot de gevolgtrekking, dat het geheel een groote boerderij vormde.

De geheele verkoopsom bedroeg 14986 guld. 13 stuiv. en 4 penn. 2), terwijl de schulden opgegeven worden te bedragen 14976 guld. 9 stuiv. en 2 penn. Onder deze laatste rekende men echter 8179 guld. en 7 stuiv., zijnde het bedrag der uitkoopspenningen der proveniers.

De reden, waarom het gasthuis te niet ging, was, dat de stad Hattem hare verplichtingen tegenover het gesticht niet nakwam. Toen de gezworen gemeente inzage vroeg van de rekening en verantwoording der verkochte goederen en tevens het aan het gasthuis verpande Opbroek 3) weder bij den Homoet wenschte gevoegd te zien, kwam den 6 Maart 1725 een overeenkomst tot stand, die te merkwaardig is om onvermeld te blijven.

Hierin toch wordt gezegd, dat het gasthuis aan de stad „een merckelicke somme van penningen" verstrekt had tot

1) Als één stuk werd aan van Eerten verkocht: het Huis met de schuren, bergen, schaapschotten en omliggende hoven en boomgaarden, alsmede het land tusschen het Huis en de erfgenamen van Albert op de Wade gelegen, met het berkenboschje tusschen het Huis en den Enk, alsmede de kamp land vóór het Huis, groot negen schepels, en de Kalverkamp, groot zes schepels; en wel voor 2000 gulden.

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]
[blocks in formation]

een wagen met twee paarden, een egge en ander huismansgereedschap

de laatste koeien, gereedschap, meubilair enz.

[ocr errors]

534: II

Onder de laatsten werd verantwoord, zonder geld uit te trekken, een doodskleed en de klok voor de stad.

3) Een strook weiland ten zuidoosten van het voormalige stadje en gelegen tusschen het Grift-Kanaal en de Groote Wetering.

aflossing van de obligatiën, genegotieerd tot betaling van de brandschatting door den vijand in 1672 en 1673. Daarentegen had de stad verscheiden posten betaald uit de opbrengst van het Opbroeksche gras. Om nu de aanleiding tot geschillen, die hieruit te eeniger tijd konden voortkomen, weg te nemen, kwamen de magistraat en de alinge gemeente overeen, dat de magistraat voor het betalen van de kooppenningen van de nog in leven zijnde proveniers zullen ,,fourneren en betaelen de thinsen en uitgangen, die nogh in wesen zijn en voorschr. gasthuys toebehorende", en hiermede voort te gaan tot het overlijden van den laatsten provenier. Na dien tijd zullen ,,deselve thinsen en uitgangen",,worden geconverteert in pio usu off godtvruchtiege gebruicken, waerover de dispositie aen Haer WelEd. en Aghtbr. sal verblijven". Daar deze inkomsten niet voldoende zijn tot bestrijding der kostpenningen der proveniers, zoo verbindt de gemeente zich jaarlijks 250 car. gulden te betalen. Aangezien nog zes proveniers in leven zijn 1), zoo zullen de kostpenningen van hen, die komen te overlijden, „,bij de gemeente worden geprofiteert sodaenigh, dat de costpenninghen, die voor d' overledene zijn betaelt geweest, van d' aenbeloofde jaarlickse twee hondert en vijftigh gulden sullen worden affgekort en dus nae dato jaarlicks minder betaelt, soo dat de laeste proevenaer overleden zijnde, de borgerij en Homoet en 't Opbroeck van alle praetentie uithoofde van voorscr. brandschattinge off wat naem die anders mochte gegeven worden, als dan en ten eeuwiegen daege sal zijn en blijven gelibereert en bevrijd, sonder dat ooit off immermeer uit voorscr. hoofde iets tot laste van de borgerije, Homoet off het Opbroeck sal mogen worden gebraght":

Zooals uit deze overeenkomst en ook uit de rekening en verantwoording der verkochte goederen van het St. Anthonie gasthuis blijkt, werd de schuld, die de stad aan het gesticht had, niet verrekend en liet men haar opwegen tegen de luttele uitgaven uit het Opbroeksche gras. De magistraat schijnt slechts de begeerte gekend te hebben om van een schuldeischer ont. slagen te worden, en de gezworen gemeente slechts den wensch om het Opbroek weder bij den Homoet te hebben.

1) Opmerkelijk is het, dat men hiervoor uitgekozen had personen, die 99, 75, 71 enz. jaren oud waren. Zij werden besteed. De ander overgebleven 24 personen had men uitgekocht voor de boven vermelde som.

Wij gelooven zelfs, dat men niet wist, hoe groot de schuld aan het gasthuis was. De geldzaken der stad over de jaren 16 waren zeer in de war 1): nog in 1689 was men bezig met de regeling, maar ook destijds reeds begon men de schuldbekentenissen aan het gesticht voor nietig te verklaren.

De rekeningen van het gasthuis na den verkoop der goederen sluiten allen met een batig saldo. De gemeente behoefde geen geld bij te passen.

Hoe men later het besteden der overgebleven inkomsten ,,tot godsvruchtige gebruiken" opvatte, blijkt b.v. uit een der laatste rekeningen van 1809. De inkomsten bedroegen toen nog 112 guld. 8 stuiv. en bestonden uit zoogenaamde „,,uitgangen". Hoe de stad deze reeds als haar eigendom beschouwde, zien wij hieruit, dat daarbij gesproken wordt van „stadsdomijnen”. De uitgaven bestonden o. a. uit tractementen aan den onderwijzer der arme kinderen, 30 gulden; aan den klokkenspeler, 15 gulden en uit salarissen aan de twee scholarchen, 10 gulden; aan den overprovisor, 8 gulden en aan den provisor 12 gulden 2).

Allengs gingen de laatste bezittingen geheel op de stad over, waaronder ook de inkomsten uit Homoet, en sommige uitgangen, die de burgerlijke gemeente nog geniet, zijn afkomstig van het St. Anthonie-gasthuis.

HET HEILIGE GEEST-GASTHUIS.

De machtiging tot het oprichten, bouwen en voorzien van het noodige fonds tot onderhoud van het Heilige Geest-gasthuis werd den 26 Augustus 1350 3) door Jan van Arkel, bisschop van Utrecht, aan de schepenen van Hattem verstrekt. Volgens deze oorkonde zou het een gasthuis zijn voor armen en zieken en verleende de bisschop tevens aan allen, die, na berouwvol gebiecht te hebben aan dit gasthuis, den armen. en zieken, die daarin verpleegd werden, hulp verleenden door

1) Niet weinig zal hiertoe hebben medegewerkt de dood van den rentmeester Willem Jansz. Muller, die zich in 1672 „uyt mismoedigheyt in den Yssel ver

droncken" had.

2) De scholarchen en de overprovisor waren leden van den magistraat.
3) Bijlage VI.

het schenken van aalmoezen, namens de Goddelijke barmhartigheid, vertrouwende op de verdiensten en de voorspraak van de Heilige Maagd, van de Heilige Apostelen Petrus en Paulus en den Heiligen Martinus veertig dagen aflaat. Gelijktijdig gaf de bisschop zijn toestemming om in dit hospitaal op een draagbaar altaar door een geschikt priester de mis te doen lezen, zoolang men in staat zijn zou het altaar te doen consacreeren. Hierdoor werd tevens de grond gelegd tot de vacarie St. Spiritus.

Of van deze vergunning tot oprichting onmiddellijk gebruik gemaakt werd, weten wij niet, wel dat het gasthuis den 12 Januari 1394 1) bestond, omdat toen de ambtsbezigheden tusschen den pastoor van Hattem en den priester, bedienaar van het altaar, geregeld werden.

De berichten, die verder omtrent dit gasthuis tot ons gekomen zijn, zijn schaarsch. Overeenkomstig de stichtingsoorkonde lag het binnen de stad en werd daarom ook wel, in tegenstelling met het St. Anthonie-gasthuis, het Gasthuis binnen Hattem genoemd. De juiste plaats, waar het gestaan heeft, weten wij niet. De straat ten noorden van de tegenwoordige Christelijke school wordt thans nog Gasthuissteeg genoemd; beslist kunnen wij hieruit afleiden, dat het in die straat gelegen heeft, terwijl wij uit sommige gegevens mogen afleiden, dat het eens ten deele op de plaats dier school stond.

Een reglement van het gasthuis bezitten wij evenmin als bepalingen omtrent de opname er in. Alleen uit den tijd na de hervorming hebben 2) wij enkele overeenkomsten met per

1) Bijlage VII.

2) Als voorbeeld van een opneming zullen wij hieronder een der oudste, die wij in een der Richtboeken vonden, mededeelen.

,,Den 12 Martij (15)82 hebben Henrick van Heussen und Dirck ter Helle, als provisoren van tHillege Geests Gasthuis met believen des ersamen raedtz ange. namen Lambert Bruis die tijdt sijnes levens in denselven gasthuise met noottrufft van kost unde dranck, gelijk den anderen praeveners tunderholden, dairvoir hie daerinne brengen und dairinne laten blijven sal fifftigh daler, tstuck van dartigh stuiver, met dem uythdrucklijken voirbehalt, dat hie, soe lange hie gesunt, rurich und mechtigh iss, sich in allerley arbeit des gasthuises gebruiken sal laten, wie hie dan oick te doene verwilkoert unde belaeft heft, hetsij toe sloeten, graeven, bouwen, seijen, meijen, dorschen, wannen, fooren, mesten und sunst tot allerley werck, twelck hem van den provisoren geheeten mach worden, allein uitgesondert grasmeijen; soe hie everst daerinne traech, unwillich, weigerich of suimich befunden woirde, sal men hem moegen geboeden uith den gasthuise te gaen unde te blijven, sunder restituty der fifftigh daler voirscreve, die hie dairinne gebracht sal hebben. Actum als baven."

sonen aangegaan, die er een plaats in vonden. Deze overeenkomsten gaan de provisoren aan met medeweten en goedvinden van den raad der stad, terwijl de opgenomenen hun bezittingen aan het gasthuis overgeven en tevens zich verplichten zooveel mogelijk ten nutte van het gasthuis te werken.

De bezittingen van dit gasthuis waren groot en namen door erflatingen, zelfs nog na de hervorming, zeer toe. Verschillende opgaven zijn tot ons gekomen; van deze deelen wij die uit Januari 1549 in bijlage LVI mede. Daaronder behoorde het tegenwoordige raadhuis 1), dat burgemeesters, schepenen en raad den 23 Februari 1533 2) van de gasthuismeesteren „,in enen stedeghen ende vasten erffpacht" pachtten voor zeven golden gulden 's jaars.

1) Het stadhuis lag in de XVde eeuw in den Allershoek, thans weidsch den Adelaarshoek genoemd, en wordt soms in vereeniging met het vleeschhuis” het pand, dat in deze eeuw voor katholieke kerk werd aangekocht en helaas in 1898 noodeloos gesloopt werd zóó genoemd, dat men geneigd is aan te nemen, dat zij samen althans onder één dak lagen. De verplaatsing van het stadhuis stond wellicht in verband met de schade, die het oude beliep bij het beleg in 1528 (Zie hierover Hortensius, Secessionum civilium Ultrajectinarum, 1642, blz. 149v.). Het tegenwoordige stadhuis is uit het begin der XVIIde eeuw. Van zijne inwendige schoonheid getuigt een aquarel van Bosboom, thans in het bezit van den heer Mesdag te 's Gravenhage. Een deur in de Oude kamer van het Overijsselsch Geschiedkundig Museum, afkomstig uit het raadhuis, geeft een denkbeeld van de schoone betimmering van weleer. Onkunde, wansmaak en vandalisme schonden dit gebouw voor eenige jaren in- en uitwendig.

2) Wij borgermeisteren, scepenen und raidt der stadt Hattem doin kondt und bekennen mitz dessen onssen heymelicken boicke, dat wij in vorwairden ende in manieren hierna bescreven in enen stedegen ende vasten erffpacht gepachtet hebben van den gasthuysmeisteren onsses gasthuyses des Hillegen Geestes bynnen onsser stadt, Arent van Allar und Johan Mathyssoin, dess vurseyden gasthuyses stenen huys an onsser merkt gelegen tot onsser stadt raidthuys ende anderen noitdruft voer soeven golden gulden sjairs, alle jair op sancte Peters dach ad Catedram tbetalen, alsulcke guldens dair men onsser stadt renten jairlix mede betaldt, tweten twe ponden voir den gulden. Ende oft saicke were, dat die gasthuysmeisteren in der tijt tot enniger tijt van onss ofte onssen rentmeister deshalven geen betalonge jairlix krigen en konden, so moigen die gasthuysmeysters vurscreven talre tijt ende alle jair dit vurscreven huys wederom antasten ende weder verpachten ende verduen tot dess gasthuys oirbair und scoensten. Derglicken off wij onss oick tot enniger tijt mit een ander huyss versien konden totten selven saicken beter dienende ofte gelegen, sullen und moegen wij dat vurscreven huyss altijt verlaten, als wij hem dat een jair bevoerens opseggen bij onssen rentmeister ofte ghezwaeren dienair. Sonder alle argelist. Actum sdages na sancte Peters dach vurscreven (23 Februari) anno etc. (15)33.

(Voorkomende in een register met opgave van de inkomsten van dit gasthuis van Februari 1570.)

« AnteriorContinuar »