Imágenes de páginas
PDF
EPUB

om toegang tot Japan te erlangen, heeft ondersteund. Anders zoude zij voorzeker meerdere blijken van haar verlangen in deze hebben gegeven en dan zoude DOEFF stellig bevelen daaromtrent uit Batavia hebben ontvangen. Het was alzoo de bedoeling der Nederlandsche Regering niet om alles te wagen, ten einde aan de Russen te bezorgen, wat deze in Japan verlangden.

En hierin had de Nederlandsche Regering gelijk, want zij zoude toenmaals in Japan volstrekt niet geslaagd zijn. De vreedzame revolutie, welke Japan daarvoor moest ondergaan, en later ondergaan heeft, was nog niet eens begonnen. Integendeel had aldaar de behoudende partij nog zoo zeer de bovenhand, dat een twintigtal jaren later (in 1825) het uitsluitingsysteem zijn toppunt bereikte, zooals blijkt uit het volgende in genoemd jaar door het Japansche Gouvernement uitgevaardigde stuk, gerigt aan het opperhoofd der Factory van den Nederlandschen Handel in Japan.

„Er zijn sedert eenige jaren menig reis de vreemde natiën gekomen uit naam dat zij Engelsche visschers 1) zijn, zoo in het Oostelijke gedeelte van Japan, als elders, en hebben aan land gevaren met de sloepen, om te verzoeken, dat zij brandhout en water mogen hebben. Aan dezen eisch heeft onze Regering telkens voldaan, omdat het brandhout en water voor het menschelijk leven noodzakelijk zijn, maar daar zulks al te dikwijls gebeurd is, heeft onze Regering zich genoodzaakt gevonden, om hun, volgens onze oude wet van dat wij niet alleen de Engelschen, maar ook geene andere vreemde natiën van wat land zij ook mogen zijn, behalve de Hollanders, in ons gebied mogen inlaten, te waarschuwen, dat zij in het vervolg niet meer in Japan moeten komen, maar zij zijn voorleden jaar tegen deze waarschuwing meer dan eens in ons gebied gekomen en hebben verscheidene onfatsoenlijkheden gepleegd, als zij hebben de rijst uit onze barken genomen, koebeesten weg gehaalt, die op het eilandje, onder ons behoorende, weideden, teeken gegeven ons tot het Christendom in te leiden. 2) - Dit alles heeft onze Regering genoodzaakt

1) Walvischvangers.

*) Uit een anderen, nagenoeg gelijkluidenden en gelijktijdigen brief van het Japan

aan het geheele gebied te bevelen, dat, zoo er in het vervolg een vreemd schip den Japanschen wal wederom mogt naderen, de manschap dan hetzelve in den grond schieten moet, die daar ter plaatse tot dit oogmerk geschikt is; dat, wanneer de vreemde natiën aan land mogten stappen, men dan hun gevangen nemen of naar vereisch van zaken dood schieten moet; dat, indien de Japansche visschers in de buitenzee van Japan een vreemd schip mogten tegenkomen en zij hun iets in ruiling geven, en zulks naderhand aan den dag komt, zij dan volgens de wet dood gestraft zullen worden.

,,Aldus kost het naderen van een vreemd schip aan den Japanschen wal somtijds het menschenleven, hetwelk in alle gedeeltens van de wereld niet gewild is, vooral in Europa, want daar worden, naar wij hooren, de menschen uit menschlievendheid, niet ligt dood gestraft, die wezenlijk de doodstraf verdient hebben, naar een gewest gezonden, daar men ontdekt heeft, om zich aldaar neder te zetten, daarom oordeelen wij best, dat gij, 1) in aanmerking nemende dat het naderen van een vreemd schip aan den Japanschen wal het menschenleven kost, aan de Hooge Regering te Batavia schrijvet dat hij gelieve te zorgen, dat er in het vervolg geen vreemd schip buiten noodzaak in ons gebied kome, daar gij, de Gouverneur 2) U uwe meening omtrent de Engelschen gevraagd hebbende, hem ten antwoord gegeven hebt, dat de koning van Engeland daarvan misschien niets weet, maar dat het de daad van de gemeene visschers zal zijn, dan zult gij daarmeê aan de Japansche Regering grooten dienst doen. Wij hopen daarom, dat gij zulks wel ter harte neemt." 3)

Eerst in het jaar 1842 schemerde eenig licht door, dat hoop

sche Gouvernement blijkt, dat vreemde, Europesche zeelieden godsdienstige boeken aan Japanezen hadden gegeven.

1) Opperhoofd.

2) Van Nagasaki.

3) Volgens een afschrift in besluit 7 Junij 1837, no. 9: het origineel, dat bij de de resolutie van 25 Mei 1826, no. 1 behoort, schijnt verloren te zijn geraakt.

Bij dit stuk waren nog twee bevelschriften gevoegd: het eene om de Nederlanders te waarschuwen toch voorzigtig te zijn bij het naderen der Japansche kust; en het andere bepalende, dat de Nederlandsche schepen eene extra, geheime seinvlag zouden

op verbetering gaf. Toen ontving namelijk het Opperhoofd op Desima het navolgende stuk:

In het jaar 1825 is bevolen, dat de vreemde schepen bij aankomst der kusten van Japan onvriendelijk behandeld zullen worden; en dat Hollandsche schepen, die eene gelijk gedaante hebben als andere vreemde schepen het mede onmogelijk is, om andere japansche kusten, dan Nagasaki te mogen aandoen, en dit wel in overweging nemende zullen varen, opdat zij door onwetendheid daarvan, hun geen ongeluk overkome, maar dat thans gunstige voornemens van zijne Majesteit den Keizer om alle zaken met medelijdendheid te behandelen, volgt, dat, wanneer de vreemde schepen door orkaan aan japansche kusten komen te vervallen, of door gebrek van levensbehoeften naderen, om eetwaren, water of brandhout te vragen, zij met gemelde artikelen na deswegens gedaan verzoek begunstigd zullen worden, omdat anders de vriendelijkheid jegens vreemdelingen verloren zal gaan, indien zij bij gemelde gelegenheden, zonder de reden gevraagd te worden, met wapentuig verdreven zouden worden; dehalve zullen de Hollanders, die herwaarts varen, er wel van indachtig zijn; weest bedachtzaam van de vriendschap, welke het voorgeschrevene tot vreemdelingen strekt."

De oorzaak voor deze toenadering zal ongetwijfeld iedereen zoeken in vrees der Japanezen voor de Europeanen, opgewekt door het toenmalige magtsbetoon der Engelschen in de Chinesche

hijschen, wanneer zij door nood gedrongen in eenige andere haven dan die van Nagasaki mogten vervallen.

Het is mij niet gelukt te ontdekken, of van het medegedeelde stuk kennis is gegeven aan het Engelsche Kabinet.

Zooals ook uit dit stuk blijkt, wordt de correspondentie met het Japansche Gouvernement steeds in de Nederlandsche taal gevoerd.

Hieromtrent schreef het Opperhoofd Mr DONKER CURTIUS, dat niet zelden alleen aan de gebrekkige kennis der Nederlandsche taal bij de Japanezen is toe te schrijven de zonderlinge en op zich zelve overigens ongepaste stijl van de schriftelijke translaten. Wanneer de Japanezen hem mondeling iets verzochten of mededeelden, geschiedde dit altijd op een zeer beleefden toon. Zie zijne missive van 15 November 1853, Litt. A geheim. Later zullen wij gelegenheid hebben, om na te gaan, hoe onnaauwkeurig de tolken de Japansche stukken vertalen.

wateren en de onheilen, welke China hadden getroffen 1). Ook het Opperhoofd GRANDISSON was dit van oordeel, hoewel hij tevens betuigde in niets eenige vrees bij de Japanezen voor een nakend gevaar te hebben kunnen bespeuren. De politiek der Japansche Regering bleef voor hem een raadsel, daar de Japaneals volmaakte diplomaten, meesterlijk de kunst verstaan, om hunne grootste aandoeningen verborgen te houden. 2)

zen,

Welke ook de oorzaak voor den zoo even meegedeelden brief moge geweest zijn, hij bragt in allen gevalle een belangrijke wijziging in de Japansche politiek en deed veel goeds voor de toekomst hopen. De onverbiddelijke slagboom, die vroeger alle vreemde schepen buiten de Japansche havens, behalve de Nederlandsche en Chinesche buiten die van Nagasaki hield, zou voortaan in eenige gevallen weggenomen worden. Hoewel zeer weinig, was men toch iets gevorderd op den weg, die Japan eenmaal toegankelijk moest maken.

Het Opperhoofd GRANDISSON, die uit de laatste bewoordingen van den brief meende te bespeuren, dat het Japansche Gouvernement van het Nederlandsche verlangde, dat dit de verleende. concessie wereldkundig zoude maken, meende ook, dat toenmaals het tijdstip geboren was om op eenige verbeteringen in onzen handel en op eene tusschenkomst van het Nederlandsche Gouvernement bij het Japansche aan te dringen, ten einde Japan te vrijwaren van de gevaren, welke het oogenschijnlijk bedreigden.

De Directeur Generaal van Finantiën KRUSEMAN, in wiens handen de brief van het Opperhoofd ten fine van consideratiën en

1) Hieromtrent was het Japansche Gouvernement niet onkundig, zoowel door het zoogenaamde aparte nieuws, als door de berigten der Chinezen, welke in Japan kwamen. Het aparte nieuws was een overzigt der voornaamste gebeurtenissen in Europa en elders. Ingevolge der voorwaarden van toelating der Nederlanders in Japan, welke bij elke hofreis om de vier jaren aan het Opperhoofd werden voorgehouden, was het Nederlandsche Gouvernement tot het mededeelen van dit aparte nieuws verpligt.

Sommige Opperhoofden meenden, dat wij alleen om dit nieuws in Japan geduld werden. Zij grondden hun vermoeden op de zorg en haast tevens, waarmede dit nieuws jaarlijks, na ontvangst te Nagasaki, vertaald en naar Jedo opgezonden werd. Zie missive Opperhoofd in Japan, 31 October 1850, Litt. D geheim.

2) Aanhangsel tot het verslag omtrent Japan van 1842, § 6.

advies gesteld werd, was van oordeel, dat, aangezien het Japansche Gouvernement het Nederlandsche te veel noodig had, dan dat het ons van Desima zoude laten vertrekken, van de moeijelijke positie van Japan ten gevolge van den Chineesch-Engelschen oorlog partij moest getrokken worden door, onder bedreiging van Japan te zullen verlaten, betere voorwaarden voor onzen handel te bedingen.

In overeenstemming hiermede adviseerde de Generale Directie van Financiën, dat tot krachtige demonstratiën tegen Japan moest worden overgegaan en bovendien, dat de mededeeling van het Japansche hof omtrent het toelaten van vreemde schepen door het departement van Buitenlandsche zaken ter kennisse zoude gebragt worden der te 's Hage residerende vreemde gezanten. 2)

[ocr errors]

De Gouverneur Generaal MR P. MERKUS aarzelde echter aan het bewuste Japansche stuk op eigen gezag publiciteit te geven en verzocht derhalve de hiertoe noodige bevelen aan het Opperbestuur, alsmede nieuwe instructiën voor het Opperhoofd op Desima, in geval Japan met Engeland in oorlog mogt worden gewikkeld. Zeer juist, als zijnde dit vermoeden door de ervaring bevestigd, schreef Zijne Excellentie aan den Minister van Koloniën: „welke de gevolgen eener vestiging van Britschen invloed in Japan zouden zijn, is moeijelijk te bepalen, maar zoo veel mag voor zeker gehouden worden, dat de Nederlandsche belangen, als thans niet noemenswaardig zijnde, er ook niet veel door zouden kunnen lijden, en dat integendeel daardoor welligt de mogelijkheid zou ontstaan om ook aan onze handelsondernemingen met dat rijk de uitbreiding te geven, die de middelen van hetzelve aanbieden, en welke onder den tegenwoordigen stand van zaken geheel buiten bereik zijn gesteld." 3)

Tegen een dwingen van het Japansche Gouvernement door middel, of liever tijdens, zijne mogelijke vrees voor de Engelschen bestonden allerlei bezwaren van politieken aard, waarom de

1) Nota van den Directeur Generaal van Financiën van 11 Mei 1843. 2) Missive Generale Directie van financiën, 18 Mei 1843, no. 130. 3) Missive 13 Junij 1843, no. 293/1.

« AnteriorContinuar »