Imágenes de páginas
PDF
EPUB

DEN VORST,

ONDER WIENS REGERING

HET EDELE, DOOR NEDERLAND IN JAPAN BEOOGDE DOEL

IS BEREIKT.

VOORREDE.

In 1858 was ter Algemeene Secretarie te Batavia het bureau van den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië — het aantal stukken betreffende de Japansche aangelegenheden, zoowel door onophoudelijke bezendingen uit Japan en Nederland, als door de correspondentie in Indië zelf naar aanleiding van die bezendingen zoozeer toegenomen, dat de beste index geen voldoend hulpmiddel meer was, om met gemak den weg te vinden te midden van die menigte paperassen, althans niet om spoedig het verband en de beteekenis van ieder stuk te begrijpen.

In dien stand van zaken werd mij opgedragen de zamenstelling, naar aanleiding van al die bescheiden, van eene zoogenaamde historische nota over het politieke deel der Japansche aangelegenheden, als zijnde het belangrijkste en tevens de spil, waar

om alle andere Japansch - Nederlandsche zaken zich bewogen.

Mijne nota zoude dus een leiddraad moeten zijn voor al wie zich in den doolhof der Japansche stukken, in het archief van de Algemeene Secretarie aanwezig, wenschte te begeven.

Het resultaat van dien last is de grondslag van dit werk geweest, dat ten gevolge van de eigenaardige inrigting van de historische nota's der Algemeene Secretarie een weinig sierlijken vorm heeft verkregen en niet vervuld is met oorspronkelijke beschouwingen van den schrijver, maar aan den anderen kant daardoor stellig aan volledigheid en waarheidsliefde heeft gewonnen. Want welke reden kan er bestaan om in eenen leiddraad, die dagelijks door elken ter Algemeene Secretarie werkzamen ambtenaar kan geraadpleegd en gecontroleerd worden, der waarheid te kort te doen? Zij moest bovendien, zooveel mogelijk, de geraadpleegde stukken zelven laten spreken en mogt bespiegelingen noch subjectieve opvattingen behelzen. Zij moest in één woord een onopgesmukt, naauwkeurig verhaal van het gebeurde zijn.

Al spoedig bleek mij onder het zamenstellen dier nota de wenschelijkheid harer uitgave. Want, terwijl men in allerlei vreemde dagbladen en andere geschriften voortging met de verdiensten van Nederland ten aanzien van Japan te verzwijgen, te verkleinen of zelfs te verguizen, verhief zich van de Nederlandsche zijde geene stem, welke, onder aanvoering van de noodige bewijsstukken, de geheele toedragt der zaak in haar waar

[ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

IX

daglicht stelde. De reden daarvoor was waarschijnlijk, dat zoo weinige Nederlanders in de gelegenheid waren om de eer van hun vaderland in dit opzigt openlijk te handhaven. Ik was echter in die gelegenheid en de aard mijner ambtelijke werkzaamheden leidde er mij toe om mij bedoelde taak te doen aanvaarden. Niemand zal het dus verwonderen, dat ik moeite deed om de vereischte vergunning tot de uitgifte mijner daartoe, zooveel haar omvang zulks toeliet, omgewerkte en door bijlagen belangrijk vermeerderde nota te verkrijgen.

Van de Indische Regering mogt ik in September 1860 die vergunning erlangen, wat de harerzijds afgestane en in mijne nota opgenomene stukken betreft, doch, vermits die nota ook een aantal van het Opperbestuur in Nederland uitgegane stukken bevat, die er onmogelijk in gemist kunnen worden, achtte Z. Exc. de Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië zich verpligt, ter zake het welmeenen van dat Opperbestuur te vragen. De van dat Opperbestuur gevraagde vergunning werd goedgunstig verleend, behoudens enkele opmerkingen, waarvan ik gaarne gebruik heb gemaakt.

Bij besluit van den Gouverneur Generaal van 12 Januarij 1862 No. 4. werd mij hiervan mededeeling gedaan, waarop ik mij haastte het werk, na daarin de noodige wijzigingen te hebben gemaakt, ter uitgave, liefst in de Fransche taal, aan te bieden. aan het in Nederland gevestigde Koninklijke Instituut voor de Taal, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië.

Deze besloot daartoe welwillend in hare vergadering van 8 November 1862, doch vond zich om verschillende redenen bezwaard de vertaling in het Fransch op zich te nemen.

Ik acht mij tot de vorenstaande mededeelingen verpligt om duidelijk te maken, waarom dit werk geschreven is in den vorm, waarin het thans het licht ziet, en waarom die uitgave niet eerder is kunnen geschieden.

Volgaarne breng ik hier openlijk mijnen dank aan hen, die hebben bijgedragen, zoowel tot verbetering en aanvulling van mijn werk, als tot de uitgave daarvan. Hen allen bij namen hier te noemen is mij niet mogelijk, daar mij zelfs niet allen bekend zijn. Moge hun dus genoeg zijn de verzekering, dat ik hunne bereidwilligheid op hoogen prijs stel.

BATAVIA,

25 December, 1862.

V. D. CHIJ S.

« AnteriorContinuar »