Imágenes de páginas
PDF
EPUB

gemeente. Onder pastoor en deken C. Pas is het kruis er weer zonder verdere stoornis opgebracht.

Het kerkhof op den Heemen werd omstreeks 1830 vooral op aandringen der bewoners van Linderte, aangelegd; maar is sinds 1900 gesloten.

In 1834, den 8sten December, op het feest van Maria Onbevlekte Ontvangenis, nadat de kapelaan Hermanus Rientjes den Hoogdienst verricht had, is de schuurkerk met pastorie op den Heemen bij harden wind tot den grond toe afgebrand. De H. Zaken en eenige kleinigheden meer werden gered. In het memorieboekje der familie Tuink lezen wij hierover: »Toen was er overal het gerucht, dat eenigen uit het dorp uit kwaadwilligheid de kerk hadden in brand gestoken, maar het was zoo niet. De brand is door een kachelschoorsteen ontstaan.<<

Na den brand heeft men twee jaren kerk gehouden in een schuur tegenover de herberg »de Zwaan,< welke schuur in 1901 tot vergrooting van het marktplein is afgebroken. En omdat deze schuur geen ruimte genoeg voor zoovele kerkgangers bevatte, werden er twee zolders boven elkander aangebracht; en nog moesten zich velen met een plaats buiten de kerk tevreden stellen.

Toen er nu spraak kwam van een nieuwe kerk, wilden de bewoners van de buurschappen en vooral van het uitgestrekte Linderte, dat de nieuwe kerk weer zou geplaatst worden op den Heemen, terwijl de ingezetenen van het dorp deze in de kom ervan wilden oprichten. Nadat echter een of twee ingenieurs den bodem, waar de oude schuurkerk gestaan had, onderzocht en verklaard hadden, dat er zonder heien geen steenen kerk kon gebouwd worden en dat het veel

te kostbaar worden zou, eerst door paalwerk aan de fundamenten de noodige vastheid aan te brengen, werd besloten de nieuwe kerk in het dorp te plaatsen.

Toen nu het pleit over het plaatsen der kerk ten gunste van het dorp beslist was, ontstond er eene nieuwe strijd onder de burgers zelven. Eenigen wilden dat de kerk zou gebouwd worden aan den Deventerweg, anderen aan den Achterweg, anderen op den zoogenaamden Bartelskamp. Het geschil duurde gelukkig niet lang. De Bartelskamp werd door Hermannus Wissing tot bouwterrein voor de kerk geschonken en met een daaraangrenzend stuk grond van de familie Jorink vergroot. De Regeering schonk eene subsidie en in 1836 werd de kerk en pastorie voor f 26.000 aangenomen en opgebouwd.

Doch nu trof een nieuwe ramp. De vreeselijke orkaan van den 29steu November 1836 deed het bijna voltooide gebouw geheel ineenstorten; twee werklieden verloren er bij het leven en twee werden zwaar gewond. Men liet zich echter niet ontmoedigen en met den aannemer werd een nieuw accoord aangegaan om de kerk zooveel sterker te bouwen, dat de muren een halve steen en de contraforten een steen zouden worden verzwaard. Dit werd aangenomen voor de som van f11.000, waartoe de Regeering opnieuw f4500 bijdroeg. Zonder verdere ongelukken werd de kerk voltooid, en den 14den November door Monsgr. van Wijkerslooth, bisschop van Curium, ingewijd. De feestrede werd uitgesproken door den WelEerw. Heer H. A. Nieuwentap, pastoor te Kampen, die tot text had: >>Ik ben verblijd wegens hetgeen mij gezegd is: wij zullen ingaan in het huis des Heeren.» (Ps. 121: 1).

Doch daar had onder de plechtigheid der inwijding

een treurig ongeval plaats, wat groote opschudding teweeg bracht. Onder de H. Mis, bij den Pater noster ongeveer, begon een der banken, waarop het volk was gaan staan, te kraken en te breken en dit gaf in de kerk een klank, alsof het gewelf der kerk scheurde. Onder een vreeselijke paniek stormde het volk naar de buitendeur, die stopte van menschen, en dit niet alleen, maar de menschen vielen en liepen over elkander, zoodat, volgens getuigenis van ouden van dagen, er een hoop menschen, wel van vier voet hoog, voor de kerkdeur lag. Die zich vóór in de kerk bevonden wierpen de communiebank omver en zochten een uitgang door de sacristie. Gelukkig liep dit ongeval zonder dooden af. Velen werden gekwetst, anderen voor dood weggedragen, maar kwamen later weer bij. De Bisschop bleef echter voor het altaar en voltooide rustig de H. Mis. Maar van het toedienen van het H. Vormsel, wat bij deze gelegenheid zoude plaats hebben, kon onmogelijk iets komen. Het werd en bleef uitgesteld tot 29 September 1845, toen bijna de geheele gemeente gevormd is. En dit moet ons. niet verwonderen, want sinds 1794 was dit H. Sacrament in Raalte niet meer toegediend. Wilde iemand in die jaren gevormd worden, dan was daartoe alleen gelegenheid over de grenzen. Op die wijze zijn verschillende personen uit deze parochie gevormd den 29ste: Januari 1817 in de H. Adelgardis-parochiekerk te Emmerik door Casper Maximiliaan, wijbisschop van Munster, gelijk een in ons archief berustend vormbriefje getuigt.

Pastoor Elling bleef tot 26 Mei 1843 in de nieuwe kerk de pastorale bediening waarnemen, toen hij wegens verzwakking zijner geestvermogens zich gedrongen gevoelde den herderstaf neder te leggen.

De welverdiende rust genoot hij tot 30 Juli 1854, ontsliep voorzien van de H. Sacramenten en werd naast de op het kerkhof alhier rustende priesters, Joachim Spitzen en Lammers begraven.

Onder de kapelaans, die pastoor Elling in de pastorale bediening hebben bijgestaan, treffen wij aan: Kapelaan Bruns in 1821.

Hermanus Maas, te Wijhe geboren 23 October 1798; kapelaan te Wijhe 28 October 1828, kapelaan te Raalte 2 Februari 1830, kapelaan te Colmschate 5 October 1830, deservitor in Ommerschans Sept. 1835, pastoor te Dedemsvaart 14 Mei 1841, pastoor te Wijhe (Boerhaer) 24 Maart 1844, overleden 17 Febr. 1879.

Kapelaan Lammers in 1830.

Joachim Spitzen, geboren 16 Januari 1794 te Steenwijkerwold, kapelaan aldaar 21 Juni 1818, kapelaan te Deventer Januari 1830, professor op het seminarie te 's Heerenberg tot October 1830, kapelaan te Raalte tot 17 Augustus 1832, pastoor te Kampen tot 1 September 1835, pastoor te Vollenhoven tot December 1844, pastoor te Haerle tot 1 April 1854 en als rustend pastoor te Raalte gestorven 21 Februari 1855.

Joannes Hendricus Koestal, geboren te Deventer, 21 Maart 1808, kapelaan te Raalte 7 Februari 1834, kapelaan te Zwolle October 1834, kapelaan te Raalte October 1835, kapelaan te Deventer October 1840, pastoor te Lutten (Ambt-Hardenberg) 3 Juli 1843, pastoor te Colmschate 18 Augustus 1852.

Hermanus Rientjes was in 1834 kapelaan te Raalte. De buurschap Luttenberg werd reeds 16 September 1834 door een der kapelaans van Raalte als bijkerk bediend. Eerst werden de H. Geheimen opgedragen op de boerenerve Wormstal en later in de nieuw

aldaar gebouwde kerk. In 1838 werd Luttenberg eene zelfstandige parochie, die 22 22 Februari 1838 haren eersten pastoor kreeg in Joannes Willemsen, die 25 April 1857 werd opgevolgd door Nicolaas Benedictus Korte. Pastoor Willemsen is in Raalte als rustend pastoor gestorven den 18den November 1870 en aldaar bij het kruis op het kerkhof begraven.

Ter eere der parochie Luttenberg zij nog vermeld, dat volgens eene volksoverlevering tijdens de Reformatie niet een der bewoners dezer buurschap van het katholieke geloof is afgevallen. En in het chronicon der Eerw. Paters Jesuiten lezen wij onder het jaar 1661: «De buurschap Luttenberg heeft dit bijzonders, dat al zijne bewoners, met uitzondering van die van een huis, katholiek zijn» 1).

Pastoor Elling werd 26 Mei 1843 opgevolgd door Cornelius Pas, een neef van den vroegeren pastoor en aartspriester Nicolaas Pas, en niet minder dan deze een man van buitengewone aanleg en bekwaamheid zoowel in geestelijke als wereldlijke zaken.

Gedurende de 40 jaren zijner herderlijke bediening in Raalte was pastoor C. Pas de vraagbaak voor zoovelen, die hem kwamen raadplegen in allerlei moeilijkheden. Hij was de vriend van klein en groot, arm en rijk. Hoe eenvoudig hij ook was voor zich zelf, kon hij omgaan met menschen uit de hoogste standen, en hij werd door iedereen gerespecteerd. Zijn gezag en invloed was in en buiten de parochie buitengewoon groot en zijn naam wijd en zijd vermaard. Veel heeft pastoor Pas voor Raalte gedaan en zijne nagedachtenis zal nog jaren onder het volk voortleven als van den grooten en geleerden Pas.

1) Archief Aartsbisdom, Dl. VII, blz. 207.

« AnteriorContinuar »