A L G E M E E N E KONST- EN LET TER BODE, VOOR HET JAAR 1845. II. DEEL. Te HAARLEM, bij DE ERVEN LOOSJES. BERIGTEN, . Zij heeft op hare Prijsvraag van den jare 1843, wier term den laatsten December jl. verstreken was, en waarin gevraagd werd een Onderzoek naar den invloed, welken de vestiging der Fransche vlugtelingen (Refugiés) in ons vaderland op het einde der zeventiende eeuw, ten gevolge der herroeping van het Edict van Nantes, gehad heeft, 200 op den handel en de nijverheid, als bovenal op de letteren, de beschaving en de zeden der Nederlanderen. En, als Inleiding, Een beknopt geschiedkundig overzigt van de overkomst en vestiging selye der vlugtelingen. één antwoord ontvangen, onder de zinspreuk belgiUM. FOEDERATUM. PERFUGIUM. MISERIS. Nederland. fche Gedenkpenning. Hetwelk der bekrooning met den gewonen gouden Penning der Maatschappij waardig gekeurd, en het naambillet in de Vergadering geopend zijnde, is gebleken schrijver te zijn Mr. H. J. Koenen , Lid van de MaatII. Deel. A schap 2 schappij der Nederlandsche Letterkunde, wonende te Als nieuwe Prijsvragen uit de Klassen van Dichtkunst en Welsprekendheid , te beantwoorden vóór of op den 31sten December 1846, fchrijft de Maatschappij uit: Voor de Dichtkunst. In hoe verre kan men uit de voortbrengselen der Poëzij den invloed aanwijzen, dien luchtgefiel, woonplaats, volksaard, staatsgesteldheid en doorgaande leefwijze op de Dichtkunst der verschillende Natiën, vooral van de Nederlandsche, gehad hebben ? Voor de Welsprekendheid. Proeve eener Geschiedenis van het Nederlandsche Proza , doormengd met voorbeelden, ook van ininder algemeen bekende schrijvers. De Maatschappij vermeent hierbij I. Te moeten herinneren aan hare loopende Prijsvraag uit de Klasse van Taalkunde, te beantwoorden vóór of op den laatsten December dezes jaars : Een oordeelkundig onderzoek naar den invloed van Bilderdijks Dichtwerken op de kennis, ontwikkeling , beschaving en verrijking van onze moedertaal; gepaard met naauwkeurige aanwijzing der woorden en spreekwijzen , welke door hem, of voor het eerst ingevoerd, of uit de oudheid in het gebruik teruggeroepen zijn. II. Zij heeft wijders uitgeschreven in 1843, voor den tijd van drie jaren, om de uitvoerigheid der stoffe en de moeite daaraan verbonden, en dus, om te eindi. gen op den 31sten December 1846, de navolgende geichiedkundige Prijsvraag: Eene geschiedenis van den Kerkbouw in ons Vaderland , tot in de zestiende ecuw : opgemaakt vooral uit naauwkeurige vergelijking der in de verschillende gewesten, aanwezige oudere Kerkgestichten, en in verband beschouwd met den gang der burgerlijke en Christelijke beschaving hier te lande. De platte gronden en afbeeldingen, welke hierbij hoodig geacht worden, kunnen op eene eenvoudige fchaal worden ingerigt. - Omtreat deze laatste Prijsyraag mag nog herinnerd worden, het beslotene op de Algemeene Vergadering des jaars 1844, dat, uit aanmerking der voor dezelve benoodigde reizen, teekenin gen gen enz., aan het best gekeurde antwoord, boven den gewonen gouden penning der Maatschappij, als buiten)gewone erkentenis, zal toegewezen worden eene geldelijke belooning van den honderd en vijftig guldens. Overigens bestaat de gewone Prijs der Maatschappij in een gouden penning ter waarde van een honderd en vijftig guldens , of wel de waarde van dien. De in te zenden (tukken moeten (volgens art. 71 der Wetten') met eene andere hand dan die des auteurs geschreven, vrachtyrij vóór of op den bepaalden dag bezorgd worden ten huize van den ondergeteekende, of wel, van Mr. J. G. LA LAU, Secretaris tot de briefwisseling van de Maatschappij. Tot Leden der Maatschappij zijn ten zelfden dage benoemd de volgende inlaridsche HH.: M. J. Adriani , te Oude Pekel-Aa, Predikant der Hervormden en oud. Schoolopziener aldaar; J. M. yan Gent, te Delft, Litt. Hum. Dr., Prorector der Latijnsche Scholen ; Mr. S. Gratana , te Assen , President van het Provinciaal Geregtshof van Drenthe; W. Moll, te Arnhem, Predikant bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente aldaar; Mr. H. Nienhuis, te Groningen, Hoogleeraar der Regten; 4. Perk, te Hilversum, Lid van de Staten van Noord-Holland, Secretaris van Stad en Lande van 't Gooi en de Gemeente Hilversum ; J. C. Schultz Jacobi, te Zutphen, Predikant der Evangelisch-Luthersche Gemeente aldaar; P. J. Veth, te Amsterdam Litt. Hum Dr. , Hoogleeraar in de Oostersche Letteren aldaar; Mr. J. C. Voorduin, te Utrecht, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof aldaar. En de buitenlandsche HH.: J. J. Altmeyer, Hoogleeraar te Brussel; L. Bethmann, te Hanover; J. Ba. ron de St. Genois, te Gent; C. H. Kalkar, Th. Dr. Predikant op Seeland in Denemarken ; T. G. von Karajan, te Weenen; J. L. Kesteloot, te Gent, oudHoogleeraar; P. C. van der Meersch, te Gent, Advocaat, Conservateur der Archiven van Oost. Vlaande. ren; G. H. Pertz, Opper - Bibliothecaris te Berlin. J. T. BODELNYENHUIS, den 20 Junij 1845. Secretaris der Maatschappij. A 2 Leiden, OVER |