deeld over den toestand van verwildering waarin de Letten nog geen honderd jaar geleden verkeerden, ten gevolge van de verdrukking die zij van hunne hardvochtige Duitsche landheeren te verduren hadden. Verder stelt de Schrijver in 't licht dat de Letten tegenwoordig eenen betrekkelijk hoogen graad van beschaving bereikt hebben, doch dat hun haat tegen de Duitschers nog onverzwakt voortduurt.

Er volgen nu niet minder dan vijf, meest zeer korte artikelen over een vraagstuk van meer staatkundig dan ethnographisch belang. Het betreft de vraag welke gevolgen de van hooger hand gelaste invoering van 't Russische alfabet voor Litausche drukwerken gehad heeft. Alle inzenders, zoowel Russen als Litauers, toonen aan dat die gevolgen ongunstig zijn geweest en juist het tegendeel uitgewerkt hebben van hetgeen men beoogde. Geen wonder, elke soort van Chauvinisme brengt vroeg of spa zijn eigen straf met zich.

Eene zuiver ethnographische bijdrage is het artikel „Reis naar Karelië" van LJESKOF. De hoofdinhoud bestaat uit eene beschrijving der eigenaardig. heden van 't Karelische volkskarakter en eene schets van 't leven en streven der Karelische meisjes. Merkwaardig is het scherpe onderscheid tusschen het Karelische en het Russische volkskarakter, zooals de Russische schrijver ons dat teekent. De hoofdtrekken van den Kareliër, zegt hij, zijn een zekere hardheid, halsstarrigheid, en groote wilskracht. De Rus daarentegen is in de meeste gevallen week, gevoelig, iemand die zich door zijn hartstochten laat medeslepen. De Kareliër is langzamer van begrip dan de Rus, doch bezit wat den laatste ontbreekt: vastheid van wil, en is daarom dan ook niet zoo erg aan den drank verslaafd.

De Ethnographische opmerkingen aangaande de Turken van het district Minusinsk," door P. OSTROWSKICH, bevatten belangrijke gegevens voor de ethnographie, anthropologie en statistiek der Katsjinen.

Twee bijdragen tot de volkstechnologie leveren A. MAKARENKO en G. A. WISSENDORF. De eerste handelt over „De verwerij bij de Russen in 't Goevern. van de Jenisei," de tweede over "De verwerij bij de Letten."

De tweede rubriek behelst een aantal artikelen van taalkundigen aard, die hier niet behoeven opgesomd te worden. Alleen behooren wij te vermelden „Vertellingen en sprookjes uit het district Welsk," door ŠUSTIKOF, die als een aanhangsel op diens schets „Tawrenga" kunnen beschouwd worden; voorts het eerste gedeelte eener verzameling van „Kosmogonische legenden der Baltische volken," door A. POGODIN. Deze verzameling is

bestemd om licht te werpen over de oude betrekkingen die er tusschen Letten, Litauers, Finnen, Esten en Skandinaviërs bestaan hebben, en verdient ten volle de aandacht der vrienden van folk-lore. Niet minder belangrijk als bijdrage tot de kennis der Russische volksoverlevering zijn de „Kleinrussische sprookjes en vertelseltjes uit Galicië," medegedeeld door medewerkers wier namen om bepaalde redenen, die de Redactie in eene noot vermeldt, verzwegen worden.

Onder de boekaankondigingen vinden we o. a. een uitvoerig verslag van den Redacteur over de „Wer ken der expeditie naar Tibet", in welk verslag vooral de aandacht gevestigd wordt op de ethnographische bijzonderheden die in dat, hoofdzakelijk voor de aardrijkskunde belangrijke boek over Kasjgar staan opgeteekend. Eveneens van de hand des Redacteurs is eene recensie van een geschrift van BOGDANOWIČ, getiteld: „Overblijfselen der oude wereldbeschouwing bij de Wit-Russen." De Schrijver is blijkbaar een aanhanger van de aprioristische methode, waarmede minachting voor analyse en kritiek, en gebrek aan de noodige dosis skepsis zoo niet noodzakelijk, dan toch gewoonlijk gepaard gaan. De recensent toont dit door sprekende voorbeelden aan.

Verder ontmoeten wij eene prijzende aankondiging door W. SEMENOF van een geïllustreerd werk „Sprookjes van het Russische volk", tekst geredigeerd door GATSUK, met teekeningen van BOGATOF, DORÉ, e. a. Met waardeering spreekt voorts N. T-of over de „Schetsen van het leven der lagere volksklasse in 't Witebsche en beschrijving van gereedschappen" door N. NIKOFOROFSKIJ. De rubriek der recensies besluit met een uitvoerige en grondige bespreking van "G. WEIGAND: Die Aromunen, ethnographisch-philologisch-historische Untersuchungen über das Volk der sogenannten Makedo-Romanen oder Zinzaren. B. I. Land und Leute".

Van de Mengelingen vermelden wij in de eerste plaats eene aardige bijdrage van W. BARTENJEF Over de Begrafenisplechtigheden der Obdorsche Ostiaken". Deze lieden zijn voor een groot deel reeds gekerstend, doch in hun gebruiken en zeden zijn zij nog bijna geheel heidensch; dit openbaart zich vooral in hunne vereering der voorouders en de daarmede nauw samenhangende begrafenisplechtigheden. Verder eene statistiek van de nationaliteiten in Oostenrijk-Hongarije, met opmerkingen van den Redacteur; daarna een paar kleinigheden over vertelsels aangaande vliegende slangen; en een bijdrage van W. BOCJANOFSKIJ, behelzende „Bezweringen tegen ziekten, verschillende bijgeloovig

heden en voorteekens" bij het volk van 't dorp Piski in het district Žitomir.

Het voorgaande overzicht zal, hopen we, eenigs

zins een denkbeeld geven van den rijken inhoud ook van den 5den jaargang der Žiwaja Starina.

XIV. Dr. ČENĚK Zíbrt und RenÁTA TYRŠOVA: Das böhmische Bauernhaus. Prag, 1896, fol.

Im Jahre 1891 fand zu Prag die böhmische Jubiläums-Ausstellung statt, auf welcher auch ein Versuch gemacht wurde das Volksleben dem Besucher vor Augen zu führen. Um die, auf dieser Ausstellung während kurzer Zeit zusammengetragenen Materialien der Erinnerung dauernd zu bewahren, wurde seiner Zeit die Herausgabe eines prächtig, man könnte fast sagen luxuriös ausgestatteten Werkes, unter dem Titel „Hundert Jahre Arbeit", beschlossen, aus welchem die vorliegende Arbeit einen Separatabdruck bildet.

Wie Dr. ZíBRT, der Verfasser des, das eigentliche Haus betreffenden Theils der vorliegenden Arbeit, uns belehrt, hatte die Ausstellung desselben den Zweck das Interesse der Landbevölkerung für die alten, nach und nach verschwindenden Formen der Gebrauchsgegenstände zu erwecken, um dies Interesse dann in weitere Kreise zu verbreiten. Das ist, wie unserer Meinung nach der Erfolg der čecho-slavischen Ausstellung im Sommer 1895 bewiesen hat, in vollem Maasse gelungen.

Zuvörderst sei darauf hingewiesen das es sich hier nicht um das böhmische Haus im Allgemeinen handelt, sondern um den čechischen Typus desselben, der aber, unserer Meinung nach, fast keine Unterschiede von der Form des oberdeutschen Hauses bieten dürfte; doch darüber mögen Hausforscher von Fach das entscheidende Wort sprechen. Wenden wir uns statt dessen dem vielgestaltigen Inhalt des ausgestellten Hauses zu, der, ebenfalls durch zahlreiche Abbildungen unterstützt, eingehend beschrieben wird. Auch hier bieten sich mancherlei Parallelen und selbst Uebereinstimmungen mit den ältern Haushaltsgegenständen, selbst niederdeutscher Bauernhäuser so, z. B. mit Bezug auf den abgebildeten Tisch oder Stuhl (Fig. 9) und die Truhen. Von reicher Ornamentik zeugen die Zunftgläser, was nicht zu verwundern, sobald wir uns erinnern dass die Glasindustrie in Böhmen seit lange in hoher Blüthe stand. Erinnert das Schlagfeuerzeug an lang entflohene Zeiten, die in der Gegend von Taus aus Baumschwammschichten verfertigten Mützen erregen, als eine Erinnerung an primitive Zustände, nicht minder unser Interesse. In Fig. 17 & 18 sind alte hölzerne Thürschlösser abgebildet, wozu sich Parallelen aus

H. KERN.

dem Dept. Ariège, Frankreich (Rev. d'Eth. III pg. 176); vom Hundsrück, dem Westerwald und dem Harz aus Deutschland, aus Cypern, und aus Nubien beibringen lassen (Verh. berl. anthropol. Gesellschaft 1891 pg. 43 & 726). Auch in Surinam (Ethnogr. Reichsmuseum, Leiden. Inv. No. 370/424) und in Inner-Afrika finden sich Holz-Schlösser ganz ähnlicher Construction. Von Bima auf Sumbawa (Kl. Sunda-Inseln) kennen wir Bambus-Schlösser auf demselben Princip beruhend (E. R. M. Inv. No. 458/23, 24) und selbst in den heutigen metallenen Chinesischen Vorhängeschlössern lebt diese Form als Survival fort, wie Prof. G. SCHLEGEL dies schon vor Langem überzeugend ausgeführt hat (Uranographie Chinoise pg. 128 ff.).

Bedeutendes Interesse boten die ausgestellten Stickereien die von RENÁTA TYRŠOWA beschrieben werden. Die Motive lieferte hauptsächlich das Pflanzenreich, in unversehrtester Gestalt fand sich der ursprüngliche slavische Typus an den Objekten für ceremoniellen Gebrauch erhalten. Mit zerschlitzten Federposen gestikte Gürtel für Männer finden sich, gleich wie in Tyrol, auch in Böhmen in der Gegend von Leitomischl (Leitmeritz); dass bei dieser ersteren Provenienz nicht an Uebertragung aus Amerika, wo wir dieser Technik auch begegnen, gedacht zu werden braucht, wie v. LUSCHAN dies vorausgesetzt, ist durch A. BASTIAN (Ethn. Notizbl. II pg. 91) und HEGER (Mitth. Wiener anthrop. Gesellsch. 1895 pg. 108) ausgeführt. Auch in Nepal findet sich diese Technik. XV. WILLIAM H. HOLMES: Archaeological studies among the ancient Cities of Mexico. Ptl. I: Monuments of Yucatan. (Field Columbian Museum Publications 8). Chicago, 1895. 8°.

This well known author gives in this interesting volume a description of a trip, undertaken in the beginning of 1895, by himself, together with a few other gentlemen, during three months, to the states of Yucatan, Chiapas and Oaxaca. He mentions the existence of enormous and beautiful ruined buildings in Yucatan, more especially those of Uxmal and Chichen-Itza, of which we receive, besides several other illustrations of parts of them, maps and panoramic views.

The book is a most valuable contribution to our knowledge of the antiquities of Mexico.

J. D. E. SCHMELTZ.

IX. Die Gesellschaft Deutscher Naturforscher und Aerzte wird vom 21-26 September 1896 in Frankfurt a/M. tagen. Nach den bis jetzt vorliegenden Nachrichten zu urtheilen, dürfte die diesmalige Tagung eine, nach verschiedenen Richtungen hin, sehr interessante werden.

X. Ueber die Excursion nach Bosnien und der Herzegowina, welche vom 1-16 Sept. 1895 von der anthropologischen Gesellschaft zu Wien veranstaltet war (Siehe Vol. VIII pg. 191), begegnen wir einer sehr anschaulichen Schilderung aus der Feder F. HEGER'S in den Mittheilungen obiger Gesellschaft 1895 (Vol. XV) pg. 83 & ff. Von Regierungsrath K. HÖRMANN geführt, besuchten die Theilnehmer nacheinander Sarajevo, die prähistorischen Fundstellen von Sobenar und Debelo brdo (wo Aus grabungen stattfanden), sowie die neolithische Fundstelle Butmir, die Hochebene von Glasinac, wegen der Funde aus den dortigen Tumuli, von denen einige bei Taline und Sokolac aufgedeckt waren, Jaice, Jezero, Mostar, Spalato und eine Reihe anderer Orte, wo sich denselben mancherlei Gelegenheit zu interessanten Beobachtungen bot. In Sarajevo konnten die einheimischen, unter Obhut der Regierung verfertigten, Industrieerzeugnisse studirt werden, sowie das nach der Occupation geschaffene und rasch aufblühende Landesmuseum; beim Besuch der Hochfläche von Glasinac konnte man die Landestrachten kennen lernen, sowie einem dort veranstalteten Volksfest beiwohnen, wozu auch wiederum in Jezero sich die Gelegenheit bot. Für genauere Daten verweisen wir unsere Leser auf jenen Bericht.

XI. The meeting of the British Association for the Advancement of Science took place last year at Ipswich in September. The anthropological section has been better attended than any of the other sections. The president, Prof. W. M. FLINDERS PETRIE, delivered an interesting openingadress to the section, speaking of the treatment of anthropological science, its meaning and of the most striking, but not yet solved problems in the history of mankind. Sir WM. FLOWER gave a description of the precolumbian inhabitants of Jamaica, based on skeletons and remains which have been found, some time ago, in a cavern on that island. Prof. PETRIE has read a paper on his recent excavations and discoveries in Egypt. Amongst the many other papers etc., a discussion „On the contact of European and native civilisations" also opened by Prof.

PETRIE, and in which several members took part, is of special interest, because it throws light on the treatment of the natives in the colonies by the different colonizing European nations and its effect upon them. Dr. FORBES, who took part in the discussion, spoke with great praise about the treatment of the native populations by the Dutch in their colonies, which he finds better than the British system of dealing with subject races, while the British was superior to the German system of colonization.

XII. A telegram from Capt. ROBOROVSKI, dated 4 Dec. 1895, announces that the Russian Tibetexpedition has finally returned to the Russian dominions at Zaisan, after having crossed Dzungaria by two different routes on their way from the Lyukchun depression.

XIII. Prof. Adolf Bastian, der am 26 Juni d. J. seinen siebenzigsten Geburtstag feierte, hat kurz vorher noch wiederum eine Forschungsreise nach Asien angetreten und soll zumal beabsichtigen die Miaotse in China zu besuchen.

XIV. M. le docteur HERMANN MEYER, de Leipsic, qui se trouve dans un voyage d'exploration ethnographique en Brésil, et qui est assisté par M. le docteur RANKE de Munich, est arrivé à Desterro. Les voyageurs ont visité la chaîne de montagne du Serra Geral pour étudier les tribus des Indiens Bugres, mais ils n'ont pas réussi, en conséquence de la disposition hostile des indigènes par lesquels l'expédition fut subitement attaquée pendant la nuit et forcée de retourner. En ce moment les voyageurs vraisemblablement ont déja gagné le Matto Grosso, le but spécial de l'expédition.

XV. M. le docteur A. E. J. HOLWERDA est nommé professeur pour la chaire nouvellement créée à l'Université de Leide pour l'enseignement de l'archéologie classique.

XVI. M. le baron B. W. F. VAN RIEMSDIJK, SOUSdirecteur du Musée historique et artistique des PaysBas à Amsterdam, vient d'en être nommé directeur. XVII. Notre collaborateur M. le docteur H. TEN KATE est retourné, le mois de décembre dernier, à son poste à La Plata, après un séjour d'environ deux ans en Europe. J. D. E. SCHMELTZ.

XVIII. Sir WOLLASTON FRANKS K. C. B. retired on the 21 March as an officer of the British-Museum but is since elected a member of the Trustees standing Committee (i. e. member of the Commission that governs the Museum).

C. H. READ Esq. succeeded Sir WOLLASTON FRANKS

on 26 March as Keeper of the Department of British and Mediaeval Antiquities and Ethnography.

C. M. PLEYTE. XIX. Die 100ste Wiederkehr des Geburtstages von PH. F. VON SIEBOLD ist auch in Japan durch Errichtung eines Denkmals im Park von Nagasaki in Form eines grossen Felsblockes, auf welchem eine Inschrift von den Verdiensten des Forschers um Japan zeugt, seitens der Regierung gefeiert. Die Gelehrtenwelt jenes Reiches nahm ebenfalls an den, den Manen des berühmten Todten gebrachten Ovationen regen Antheil und eine, seitens eines bekannten Arztes. Dr. S. KURE in Tokio verfasste Brochüre in Japanischer Sprache schildert das Leben und Wirken des Verstorbenen, und giebt Zeugnis von dem was derselbe für die Erforschung und Entwicklung Japans gethan. Ein sehr gut geschriebener Lebensbericht findet sich im Ostas. Lloyd van 21 Febr. 1896.

XX. M. le prof. KARL WEINHOLD, président du „Verein für Volkskunde" à Berlin, a célébré le 13 janvier 1896, le 50e anniveraire de sa promotion comme docteur ès sciences.

XXI. Sa Majesté la Reine Régente des Pays-Bas a décerné la médaille d'argent pour le mérite à M. le capitaine de vaisseau, lieutenant de marine R. C. A. L. JANSSEN VAN AFFERDEN en reconnaissance pour la collection intéressante d'objets ethnographiques de la côte sud de la Nouvelle Guinée, donnée par lui au Musée national d'Ethnographie à Leyde (Voir Vol. VIII pg. 154).

XXII. C'est avec grand plaisir que nous communiquons à nos lecteurs les distinctions éminentes, decernées à trois des professeurs de l'Université de Leyde, bien connus pour leur précieux ouvrages: M. le prof. M. J. DE GOEJE a été promu au grade d'officier et M. le prof. H. KERN a été nommé commandeur de la Légion d'honneur, tandis que S. M. la Reine Régente des Pays-Bas à décerné l'ordre de Chevalier du Lion Néerlandais à M. le prof. G. SCHLEGEL.

XXIII. M. le prof. H. KERN est nommé membre honoraire de la „Deutsche Morgenländische Gesellschaft" et de la „Société des amis d'histoire naturelle, d'anthropologie et d'ethnographie" à l'Université impériale de Moscou.

XXIV. † ERNST BAUMANN, l'excellent explorateur du Togo, la colonie allemande sur la côte occidentale de l'Afrique, est soudainement décédé à Cologne dans la première semaine du mois de septembre dernier.

XXV. L'exploration du continent noir a subie une grande perte par la mort du voyageur OSCAR BORCHERT, un des membres de l'expédition pour secourir EMIN PACHA, qui est décédé en novembre dernier à Ludwigslust et l'explorateur anglais JOSEPH THOMSON, connu par son voyage à Kilimandjaro et

au Pays des Massais, qui est décédé en septembre 1895. On a l'intention d'ériger un monument en honneur de M. THOMSON sur sa tombe à Thornhill.

XXVI. † M. GUST. NORDENSKIÖLD, le fils du voyageur bien connu, est décédé à l'âge de 27 ans. Il a publié un ouvrage sur les pueblos d'Arizona, qui ont été explorés par lui.

XXVII. † Nous regrettons beaucoup d'avoir le triste devoir d'annoncer la mort de M. le prof. A. BOGDANOF à Moscou, qui a été l'âme des études anthropologiques en Russie depuis beaucoup d'années, et qui est décédé dans le cours du printemps 1896.

XXVIII. JAMES OWEN DORSEY, well known for his numerous and exquisite works on the ethnography of the Dakota Indians died on the 4 Febr. 1895, 47 years old.

XXIX. † OTTO EHLERS, der bekannte energische Reisende, hatte neuerdings eine Durchquerung NeuGuineas sich zur Aufgabe gestellt, die er, wie wir den Nachrichten für Kaiser Wilhelmsland (1895) pg. 53 entnehmen am 14 August 1895 in Begleitung des Polizeiunterofficiers PIERING und 43 eingeborner Träger von der Mündung des Franziska-Flusses im Huongolf, Kaiser-Wilhelmsland, begann. EHLERS hatte den Plan seinen Weg flussaufwärts zu nehmen, um so den, auf englischem Gebiete liegenden Heath-Fluss zu erreichen und in dessen Thale zur Küste des Papua-Golfes zu gelangen. Leider hat die Expedition einen beklagenswerthen Ausgang genommen; wie 20 der nach Port Moresby an der Südküste gelangten Träger berichten, sind EHLERS und PIERING ertrunken und die Sammlungen und Tagebücher verloren gegangen. Der Verstorbene war 1855 in Hamburg geboren, ein gutes Bildnis desselben enthält die Illustrirte Zeitung (Leipzig) vom 14 Dec. 1895.

XXX. † M. K. F. HOLLE, conseiller honoraire du Gouvernement des Indes néerlandaises pour les affaires indigènes, bien connu pour ses travaux sur le Sundanais et les alphabets de l'archipel indien, est décédé à Buitenzorg, Java.

XXXI. † Nous avons à annoncer le mort de M. DAVID VAN DER KELLEN, Directeur du Musée historique et artistique des Pays-Bas à Amsterdam.

XXXII. † We have to report the death of Dr. REINHOLD ROST, one of the most distinguished orientalists and formerly librarian of the India Office, London. He was born on the 2 Febr. 1822 at Eisenburg, Saxe Altenburg, and expired at Canterbury on Feb. 7 th of this year. We are sorry to hear that he has left his family under unfavorable circumstances and that the English Government has refused to grant a rent upon his widow.

J. D. E. SCHMELTZ.