Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[blocks in formation]

300/1150, 1152, 1153, 1156, 1162, 1163, 1167, 1170 1). Chineesche geneesmiddelen, waarvan de navolgende namen zijn aangegeven:

1150. beh teh wing.

1152. tan tik giok. 1153. tjoa tji hang. 1156. kok tjen tjauw. 1162. hiap heh hang. 1163. djen dji tjauw. 1167. eh boh tjaim. 1170. truip (?) a hang.

1) Cat. Parijs, 164, no. 530.

[Oebi-stamper, Klapperrasp, Bordenhanger, Kookpotje]

199

AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN 1).

Blz. 1 onder 1002/204:

1629/112). Oebi-stamper (tsjoetjoe gōwi3), van bruin hout, rond, naar het midden dunner wordend, het eene einde met ronden knop. Bawě Ganuwě1). Z. N.

L. 50, dm. 4,5-6,5 CM.

1629/1. Klapperrasp) (fōgaō baniō ®); in den vorm van een bankje; schraapijzer flauw gebogen, het uiteinde waaiervormig en getand; bankje van zwartbruin hout, langwerpig, voor- en achtereinde met een dikken, afgeronden poot; boven het eerste een omhoog gericht, rond, naar boven dunner toeloopend uitsteeksel; om het einde daarvan een ijzeren ring, waarin het schraapijzer steekt. Bawě Ganuwě. Z. N. L. 55, h. 19 cM.

ad 1002/102: SUNDERMANN, Wb.: niroe Reiswanne.

Blz. 1 onder 1002/53:

1629/11. Bordenhanger) (sa-ēra wīga), van lusvormig ") gevlochten paren, gespleten rotanreepen in den vorm van twee, op elkaar liggende, gedeeltelijk door elkaar gevlochten schotels. Bawě Ganuwě. Z. N.

Dm. 28 CM.

1629/2 & 3. Kookpotje (bowõà 10) met deksel (lāgě lāgě 11), van gebakken aarde; het potje rond, buikig met ronden bodem; op den bovenrand diametraal vier strepen en daaronder op den buik een ingekrast, A-vormig figuur. Deksel rond, van onderen plat, van boven eenigszins puntig toeloopend en met ronden, van boven platten knop. Bawě Ganuwě. Z. N.

Potje: gr. dm. 1o, dm. boven 8,5, h. 5; deksel: dm. 8,8, h. 3,5 CM.

1) Zie hierover ook de inleiding.

2) Serie 1629. Geschenk E. E. W. G. Schröder, Sept. 1907.

3) Volgens den inzender; SUNDERMANN, Wb. geeft: mantoetoe = stampfen; gowi = Batate, süsse

ind. Kartoffel.

4) Verg. MODIGLIANI, N., kaart: Bawo Ganôvo.

5) Fox, Schemelartige Kokosnussschaber (Mitth. der Anthrop. Gesellschaft in Wien Bd. XXXIV [1904] Fig. 13, no. 3). VAN HASSELT, Atlas, pl. CXIV, fig. 14.

=

6) Volgens opgave van den inzender. SUNDERMANN, Wb. geeft: chao reiben (Kokosnüsse);

banio = Kokosnuss.

[blocks in formation]

200

[Kookpot, Deel van een treeft, Sirihtaschjes]

1629/4. Kookpot (bōwōà), zonder deksel, op 2 gelijkende, maar grooter en zonder versieringen. Zeer vuil en eenigszins beschadigd. Bawě Ganuwě. Z. N.

[blocks in formation]

1629/14. Deel van een treeft (tsjochi tsjoehi bowōà 1); afgeknot kegelvormig stuk gebakken aarde, van boven rond, van onderen uitgehold. Dient met twee dergelijke om daarop een pot (bōwōà) te zetten. Bawě Ganuwě. Z. N.

L. 15,5, dm. 4-5,5 cm.

Ad 1002/49: SUNDERMANN, Wb. geeft: bola = Beutel, Sirihsäckchen; lache (im Flechtwerk).

Blz. 2 onder 1002/49:

[blocks in formation]

1629/9. Sirihtaschje, trapeziumvormig, dubbele laag diagonaal vlechtwerk van Pandanus-reepen, de binnenste van breede, ongekleurde, de buitenste van smallere, gekleurde. Patroon: roode grond waarop witte, getande strepen, rijen driehoeken, vierkanten en stervormige figuren en vijf breede, schuine, zwarte strepen. Draagband van wit katoen.

Br. 19-22, h. 19 cM.

1629/8. Als voren, trapeziumvormig; dubbele laag vlechtwerk van Pandanus-reepen, de binnenste rechthoekig 2) van breede reepen, de buitenste gedeeltelijk rechthoekig, gedeeltelijk zigzagvormig 3) van smallere; door het rechthoekig gevlochten gedeelte zijn twee rijen, elk van vier roode, gele en blauwe katoenen banden geregen. De opening omzoomd met strooken rood, geel, wit en zwart katoen, langs de andere randen strooken rood en blauw katoen, ieder met eene rij kettingsteken van wit garen bestikt. In de benedenhoeken veelkleurige kwastjes van flanel en katoen. Aan den bovenrand een draagband van wit katoen, met rood flanel benaaid. In dit taschje wordt sirih aangeboden, waarop het, met tabak gevuld, wordt teruggeven. Idaně Gàwoe. N. N. Br. 20-22,5, h. 24 CM.

Blz. 2 onder 1002/84:

1629/5. Als voren (bola bōla), trapeziumvormig; eene laag diagonaal vlechtwerk van Pandanus-reepen, aan de buitenzijde bekleed; patroon: langs alle randen, behalve beneden eene breede strook rood flanel, met twee gele, getande van dezelfde stof, gevolgd door eene strook blauw katoen of zwartwollen stof. Binnen die randen een stuk geel gebloemd katoen. In de benedenhoeken eene strook rood flanel, aan weerszijden door een reep geel flanel en zwartwollen stof begrensd. Aan den bovenrand een oogje van wit garen. Het taschje bevat verdroogde sirihbladeren en pinangnoten. Bawě Ganuwě. Z. N.

Br. 26-27,5, h. 20 cM.

1629/6. Als voren, op 5 gelijkende, maar van breedere reepen; buitenzijde bekleed met rood flanel en aan alle randen met geel flanel omzoomd; op elk der zijden een staand vierkant van geel flanel, met groene stukjes op de hoeken; daarbinnen een kruis van geel, groen en zwart flanel en wit garen; daarbuiten nog vier zandloopervormige figuren van geel flanel. Aan den bovenrand een oogje van rood katoen. Bevat eenige verdroogde sirihbladeren.

[blocks in formation]

[Sirihtasschen, Voorhoofdsbanden]

201

1620/11). Sirihtaschje (naha nafo 2), met 1002/84 overeenkomende, doch grooter en van breedere reepen gevlochten. Buitenzijde belegd met lappen en reepen rood, geel en groen flanel en zwart katoen en met wit garen bestikt, waardoor een patroon van rechte en getande, loodrechte en dwarse strepen en eene rij staande kruisen wordt gevormd. Bovenrand omboord met wit katoen, in de benedenhoeken een stukje zwart katoen, door witte steken begrensd en op eenigen afstand gevolgd door eene smalle strook geel flanel, eene zigzaglijn van wit garen en eene strook zwart katoen. Aan de binnenzijde boven een wit katoenen lusje. Z. N.

Br. 23,5-27,5, h. 18,5 cM.

1629/7. Als boven 3) (bōla bōla), veel gelijkende op 1620/1, maar voornamelijk met geel flanel bekleed en een der onderhoeken beschadigd; in plaats van eene rij kruisen, nabij den bovenrand eene rij stervormige figuren van rood, zwart en geel flanel en zwart garen. Oogje van gebloemd katoen. Bevat een klein, rechthoekig, gevlochten taschje van Pandanus-reepen, sigaretten en verdroogde sirihingrediënten 4). Bawě Ganuwě. Z. N.

Br. 22-23, h. 18 cM.

Ad 1002/86: SUNDERMANN, Wb. geeft: sirahi eine Grasart.

Blz. 3 onder 1002/23:

=

1629/10. Sirihtasch (bōla bōla), trapeziumvormig; diagonaal vlechtwerk van ongekleurde Pandanus-reepen; buitenzijde belegd met blauw katoen; de opening omzoomd met eene strook wit katoen en daarnaast een breede reep rood flanel en een smalle van blauw katoen; de benedenhoeken benaaid met een breeden reep rood flanel, aan beide zijden door een smalleren van blauw katoen gevolgd, onderaan bovendien door eene rij steken van wit garen begrensd. De zijden belegd met à jour gewerkt vlechtwerk van smalle Pandanus-reepen. Patroon: aan elkaar gesloten zeshoeken met getande zijden. Aan de opening een oog van rood, aan eene zijde twee aangenaaide draagbanden van oranje katoen. Bawě Ganuwě. Z. N.

Br. 32-36, h. 26 CM.

=

Blz. 5 ad 370/3062: SUNDERMANN, Wb. geeft: kabekabe Beutelchen, talachoi = Rand, Besatz. 1002/33: kamboekamboe geflochtenes Körbchen,Schachtel; salafa (Mal.: selapa) = Tabacksdose.

"

n

[ocr errors]

"

Ad 1002/38: SUNDERMANN, Wb. geeft: gado = Kalkdose.

=

Blz. 6 ad 370/3046: SUNDERMANN, Wb. geeft: balahōgō = Kopfband (bei Frauen); niasa = (geflochtener) Ring.

Blz. 6 onder 370/3046:

1620/3. Voorhoofdsband)?, ring van korte, afwisselend zwarte en bruine, vischgraatvormig gevlochten stukjes boombast, waarvan de uiteinden aan de buitenzijde uitsteken; aan de achterzijde twee platte strooken, op dezelfde wijze bewerkt.

Dm. 16 CM.

Ad 370/3053: SUNDERMANN, Wb. geeft: fola = eine kleine rote Glasperle.

aan

Blz. 6 onder 370/3053:

1620/2. Voorhoofdsband (balě huge®), ring van boombast, vóór hooger dan achter, een rand omzoomd met blauw, aan den andere met roodgebloemd katoen; buitenzijde bijna geheel belegd met rijen kralen, en wel gele, zwarte, roode en enkele, uit groepen van roode, zwarte en witte bestaande. Voor vrouwen.

Dm. 15, h. 7-8,5 CM.

1) Serie 1620 don. E. E. W. G. SCHRÖDER, Aug. 1907.

2) Volgens SUNDERMANN, Wb. naha = Ort, Platz, Wohnung, Gefäss, Behälter; afo = Sirih. 3) MODIGLIANI, N., fig. 18.

4) Volgens den inzender: àfò (pinang), tāwoeò (sirih) en bakò.

[merged small][ocr errors][merged small]

5) Verg. MODIGLIANI, N., pl. XVIII, de meest rechtsstaande persoon. 6) Volgens den inzender.

Zie boven bij 370/3046 balahōgō.

Kat. Reichs-Ethn. Museum, Bd. IV.

26

202

[Hoofddeksel, Oorsieraden, Halsringen]

Ad 370/3054: SUNDERMANN, Wb. geeft: rate (Mal.: rantei) = Kette.

Ad 1002/50:

Blz. 7 ad 1002/51:

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

1002/64:

[ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

saemboe oti eine besondere Art Kopftuch.

tambajo eine besondere Art Kopftuch.

[ocr errors]

=

mohië aufhängen; boe Haar, Borste, Feder. r. 3 v. o. i. pl. v. „Moetisalah's" te lezen: Waar kwamen de raadselachtige moetisalah's (Aggrikralen) in de Timorgroep oorspronkelijk vandaan?

Blz. 8 ad 1002/105: SUNDERMANN, Wb. geeft: rai ein Kopfschmuck (Holzstäbchen mit Goldblättchen, in Palmenform); wõliwõli = ein Farnkraut.

Blz. 8 onder 1002/167:

1620/4. Hoofddeksel van rotanreepen; het onderste gedeelte bestaat uit een ring, zigzagvormig 1) gevlochten van groepen van twee of drie, afwisselend donkerbruine en ongekleurde reepen; daarboven een ronde, schuin oploopende bol, op dezelfde wijze bewerkt, maar van breedere en ongekleurde reepen. Door den bol steken op drie plaatsen, op rotanstokjes gebonden kwastjes van verschillend gekleurde woldraden. Volgens den inzender „,fantaisie." N. N.

Dm. 18, h. 13,5 CM.

Blz. 8 ad 1002/196: SUNDERMANN, Wb. geeft: soechoe eoe = ein Kamm von Holz.

[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]

1629/18. Oorsieraad (saroeng talinga 2), gelijkende op 370/3058, maar van goud en veel grooter; door het middelste gedeelte is een staafje gestoken, dat aan weerszijden een getand (tinnen ?) schijfje draagt. Bawaoeloe Djihăne. N. N.

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

10 ad 273/8: SUNDERMANN, Wb. geeft: walewale ein Ohrring (bei Frauen).

Blz. 10 onder 273/8:

1552/9. Oorsieraad van palmhout, in den vorm van twee afgeknotte kegels, met eenigszins bolle basis en gekartelde randen; de toppen der kegels in elkaar sluitend, de een met eene uitholling, de andere met een tap 3). Op de ronde buitenvlakken een onregelmatige, stervormige figuur, uit uitgestoken driehoekjes samengesteld. Geheel zwart geverfd, de ingesneden figuren bruin. Mazině. Z. O. kust van N.

Dm. 3,7, h. 3,8 CM.

1620/5 en 1629/16 & 17. Oorschijven (bālò wisò ), van geel of bruin palmhout; schijf met concave randen, het voorvlak iets grooter dan het achtervlak; op het eerste langs de randen, halfcirkelvormige (5) of driehoekige (17) en op het midden bij beide een stervormig figuur uitgestoken en met hars (?) gevuld. Op het voorvlak van 16 alleen een ingekrast stervormig figuur in een cirkel. 5: Z. N.; 16 en 17: Hili Samaitāně). Z. N. 5: Dm. 4—4,4, d. 1; 16: dm. 3,5—4,2, d. 1,1; 17: dm. 5,4—6, d. 1,3 cM.

Blz. 10 ad 1002/162: SUNDERMANN, Wb. geeft: bagi = Hals.

Blz. 10 onder 1002/162:

1620/8, 1629/19 & 20. Halsringen (19 twee, 20 drie exempl.), op 1002/162 gelijkende. Ingegrifte versieringen op de buitenzijde:

8: rechthoekige vakken, waarin afwisselend elkaar kruisende of evenwijdige lijnen, de vakken door effen dwarsbanden, waarop drie puntjes, gescheiden;

19: rechthoeken, waarin bij een exemplaar stralende zonnen, met streepjes of punten versierde driehoeken of evenwijdige lijnen, bij het andere driehoeken met of

1) Verg. LEHMANN, pl. I, fig. 3.

2) Volgens een bijgevoegd etiket, niet van de hand van den inzender.

3) In vorm overeenkomende met oorsieraden van Borneo.

4) Verg. SUNDERMANN, Wb. i. v. balõ en fiso.

5) Zie MODIGLIANI, N., kaart: H. Simaetáno.

« AnteriorContinuar »