Imágenes de páginas
PDF
EPUB

[Accessoires, Toiletgereedschap]

23

1002/145. Wandelstok 1), van palmhout, cylindrisch met smeedijzeren punt, als boven. Om het boveneinde een uitgeschulpte looden ring; langs den stok ringen van bladlood op verschillende wijzen uitgesneden, zoodat achtereenvolgens gevormd worden: ruiten, een met varenbladvormig geplaatste strepen opgevulde ring, een ring met schuine strepen opgevuld, twee smalle ringetjes waarbinnen gestileerde dansende menschenfiguren en afbeeldingen van dieren (honden?), een ring met bekervormige uitsnijdingen en een getande ring. Zie nevenstaande figuur.

L. 95,5, dm. 2 CM.

V. ZAKKEN, TASSCHEN, enz.

1002/41-432). Zakje 3), van zeer stevig Gnetum *)-weefsel met ronden bodem; binnen 42 is nog een schotelvormig stuk van dezelfde stof aangenaaid. 41 donkerbruin, 42 lichtbruin, 43 grijs van kleur. 41 en 43 hebben aan den bovenrand ringen van vezelstof, waardoor een snoer van hetzelfde weefsel, bij 42 is een dergelijke snoer op een punt van den bovenrand vastgenaaid.

In 41 worden aangetroffen een toetssteentje, een als een Conus-schelp gesneden stukje palmhout, beide van een gaatje voorzien, een uit een noot gesneden kokertje voor stofgoud, en verschillende in papier gepakte messingkralen, steentjes, zaden en stukjes metaal, welke als goudgewichten dienen 5). N.N. 41: H. 15, dm. bodem 7; 42: h. 6,5, dm. bodem 5; 43: h. 6, dm. bodem 2,5 CM.

[ocr errors]

40000800

0000000

ADDDDDD

[ocr errors]

No. 1002/45. Versiering

van een wandelstok.

1002/67, 68 & 201. Vierkante zakken 6), van plantenvezels rechthoekig gevlochten; 67 bruin met gele en groepen van gele, witte en zwarte strepen; 68 donkerbruin met gele en groepen van gele en zwarte strepen; 201 ongekleurd met bruin-geel-bruine strepen. De boven opening van 67 en 68 omnaaid met garen van plantenvezels; 67 heeft aan den bovenrand een lusje en aan eene zijde twee aangenaaide draagbanden van wit katoen; 201 met twee geverfde zwarte ringen. Z. N. 67: H. 27, br. 30,5; 68: h. 32, br. 34; 201: h. 30, br. 32 cM.

VI. TOILETGEREEDSCHAP.

1002/197. Fijne kam") (soechoe sese 8), van bruine, veerkrachtige rieten tanden. aan weerskanten besloten tusschen stukjes palmhout. Als handvat dienen vier naar boven breeder wordende, boven elkaar geplaatste stukjes riet, zoodanig afgesneden, dat het geheel zich voordoet als een trapezium met concave opstaande zijden. N. N. Br. boven 7,2, onder 3,6, h. 3,7 CM.

1) FISCHER, Nias, Abb. 1.

2) 42 en 43. Zie MODIGLIANI, N. fig. 9, de middelste en rechtsche afbeelding.

3) Als inlandsche naam wordt opgegeven, voor 41: naha zaga. THOMAS, Wbk. naha = bewaarplaats, saga = gewichtje om goud te wegen (eigenlijk zaden van Abrus praecatorius FILET no. 53); voor 42: tokosa. Zie MODIGLIANI, N., s. v. borsa di ora; voor 43: Falita.

4) MODIGLIANI, N., 153. Gnetum Gnemon L. FILET, no. 820.

5) MODIGLIANI, N., 152.

6) Inl. naam, 67: towa loe'i loe'i.

--

THOMAS, Wbk., ide' ide =

THOMAS, Wbk. tōwa = zakje, loe'i loe'i? 68 en 201: tōwa klein.

side ide.
7) MODIGLIANI, N., fig. 82, de linksche figuur.

8) THOMAS, Wbk., een fijne, nauwe kam. Mal. sisir haloes.

24

[Toiletgereedschap, Modellen van huizen]

1552/6. Kam als 1002/197, maar kleiner; als handvat dient een enkel, ruw besneden stukje riet, aan weerszijden waarvan de tanden en stukjes palmhout uitsteken. Br. 4,5, h. 4 cM.

370/30521). Toiletgereedschap, van messing, als beschreven bij 370/3062 onder Groep I b; het aantal kettingen, die alle even dik zijn, bedraagt vijf; één zonder aanhangsel, twee hebben belletjes, één een in doorsnede vierkant oorlepeltje, waarvan de steel door driehoekige uitsnijdingen in smalle en breede banden is verdeeld, één een haartangetje waarop groepen van twee en drie ingegroefde strepen.

L. oorlepeltje 8, 1. der haartang 7 CM.

Voorstellingen van kleederdrachten zie Groep X.

GROEP III.

Bouwkunde en huisraad 2).

1. Modellen van huizen.

872/13). Model van een woonhuis, naar het voorbeeld van het huis van den Radja van Ombalātā 1); de platte grond vertoont twee rechte zijkanten verbonden door halve cirkelbogen.

Afb. a

Afb. b

1) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9e kl. n°. 102, c 8, waar als omschrijving wordt vermeld: Versiering voor mannen, die aan een doek om de heupen bevestigd worden (roewe-roewe kôlô).”

2) Voor woningen en huisraad, zie MODIGLIANI, N., 177 vlgg., 570 vlgg., fig. 11, 12, 150 en 151, Taf. N. 872/I VII, X, XII en XIII. VON ROSENBERG, Nias, 31-34 en 37. VON ROSENBERG, Arch., 149 vlgg. en SUNDERMANN, Nias, 1884, 354, Notulen Bat. Gen. K. & W. 1882, 4—6. Das Ausland, 1880, 748 vlgg. Voor de houtsoorten bij huizenbouw gebruikt zie von ROSENBERG, Nias, 16 vlgg.

3) Geschenk van den Heer J. D. PASTEUR. Bij de aanbieding deelde schenker o. m. het navolgende mede: „Door een bekwaam Niasch timmerman, goed vervaardigd model van het huis van den Radja van Ombalātā, bij wien ik een bezoek had afgelegd.

De schaal is zoodanig gekozen, dat de proporties van alle onderdeelen nauwkeurig konden worden behouden en dat de details alle behoorlijk tot hun recht komen.

De vervaardiger (van een Niasch standpunt beschouwd een handig kunstenaar) heeft aan de gebruikte materialen het uiterlijk weten te geven van die in het origineel, waardoor het model, hoewel tot in bijzonderheden goed afgewerkt, niet vervalt in de fout van door te groote geacheveerdheid een geïdealiseerd beeld van het oorspronkelijke te geven.

"Wanneer men de keurig versierde elegant gevormde huizen der Padangsche bovenlanden met deze soort woningen vergelijkt, dan geloof ik dat op de geheele aarde wel geen voorbeeld te vinden is van een zoo groot verschil in huisbouw bij twee inlandsche stammen op zoo korten afstand van elkaar.

„De min of meer ovale vorm der eigenlijke woning en de vele en enorme schuine stutten daaronder*) geven aan deze huizen een bijzonder solied aanzien en naar mijne meening staan dan ook de Niassers wat huisbouw aanbelangt ver boven verschillende volken van den Ind. Archipel die hen overigens in beschaving voorbij gestreefd zijn.

*) Het aanwenden van diagonaal verband" is eene zeldzaamheid bij inlandschen huisbouw." Aangaande de soliditeit van de Niassche huizen zij nog verwezen naar VON ROSENBERG, Nias, 47: Uit de konstruktie der huizen, zonder eenig ijzerwerk te zamen gevoegd, en die niet verwrikken bij den dans der mannen, bestaande uit een getrappel van 150 tot 200 personen tegelijk, blijkt de geschiktheid van de Niassers voor timmerwerk."

4) Op de kaart behoorende bij VON ROSENBERG, Nias, en ook op die van MODIGLIANI komen op N. N. tal van plaatsen voor die Ombalātā heeten. Vermoedelijk is hier bedoeld de plaats van die naam ten Z. van Goenoeng Sitoli.

[blocks in formation]

De onderbouw bestaat uit vijf rijen van zes palen 1), waarnaast aan ééne zijde eene rij van vier, aan de andere zijde eene rij van vijf en een van vier palen; over de paalrijen dwarsliggers en daarover langsliggers tot ondersteuning van den vloer, die aan de rechte zijden van het gebouw nog door overstekende dwarsliggers wordt gesteund. Tegen de dwars- en langsliggers zijn in verschillende richtingen, elkaar kruisende schoren aangebracht, waarvan het ondereinde in den grond is ingegraven; op de kruispunten der schoren is voor de meerdere stevigheid onder het midden van het gebouw in de lengterichting een balk gelegd.

Acht stijlen van den onderbouw (zie ook de afbeelding van den platten grond van den vloer, Pl. III, fig. 1), loopen door den vloer heen en dragen bintbalken, bij de middelste paren stijlen overstekende en daar, dus over het rechte middengedeelte, muurplaten steunende; boven de hoofdstijlen zijn de bintbalken door langsliggers verbonden. Het kapwerk van het rechte middengedeelte bestaat verder uit verschillende, met behulp van rijen verticale stijlen op elkander en op de bintbalken, dan wel op laatstgenoemde langsliggers steunende hanebalken, door uitstekende langsliggers verbonden; de nok, die even lang is als het rechte gedeelte van de woning, wordt gedragen door twee op den vloer rustende lange stijlen (b). Alleen in het midden van het gebouw een over de hanebalken doorloopende, aan de onderzijde doorboorde makelaar.

Langs den geheelen omtrek van den vloer ligt een onderregel, waarop rusten de min of meer uitgesneden tusschenstijlen van den buitenwand, welke op hun beurt over de rechte gedeelten zware, over de ronde gedeelten lichte bovenregels dragen. De spanribben van het dak rusten op de nok, op de muurplaten en de laatstvermelde bovenregels, en bovendien op gordingen welke rusten op de uiteinden van de vroeger genoemde hanebalken, en, voor wat betreft de ronde gedeelten, op de uiteinden der langsliggers, die de hanenbalken dan wel de bintbalken verbinden. Het dak is over het bovenste gedeelte veel steiler dan over het onderste.

Over de onderkanten der spanribben ligt een verbindingsrib, en een dergelijke rib boven de nok. De dakbedekking is niet aangegeven. In den vloer is een openslaand luik, dat met behulp van de daaronder geplaatste ladder toegang tot het gebouw verleent. De omwanding bestaat uit houten beschotten tusschen naar buiten hellende tusschenstijlen; die omwanding gaat over 2/3 van de hoogte der zijwanden door, behalve over een gedeelte, waar het bovenste deel vervangen is door latwerk, dat tevens als ruggesteun kan dienen voor personen, zittende op de bank die ter plaatste langs de omwanding is aangebracht.

Tusschen, op den vloer gelegde, en andere, aan de bintbalken en muurplaten bevestigde regels zijn in sponningen verschillende tusschenwanden aangebracht (zie platte grond), waardoor het gebouw verdeeld wordt in een algemeen- en een klein vertrek en eene keuken; de gemeenschap heeft plaats door deuren, welke draaien tusschen en tegen onder- en bovendorpels en waarvan er een met een houten schuif sluitbaar is. In de zijwanden zijn bij g (zie platte grond) cirkelvormige, van latten voorziene kijkgaten. In de keuken ter zijde van de stookplaats, en in het algemeen vertrek 2) is een eenigszins uitgebouwd privaat, (boven den varkenstal gelegen 3).

Als licht- en luchtopeningen dienen vijf naar boven openslaande kleppen in het onderste, flauw hellende gedeelte van het dak, op verschillende plaatsen van den omtrek. De klep, welke op het midden van elk der rechte gedeelten ligt, draait in een houten raam, de andere om een houten as die met klossen aan een paar spanribben is bevestigd. In het algemeene vertrek en in de keuken zijn door stijlen en dwarslatten eenvoudige rakken samengesteld. In de keuken twee losse, liggende ramen tot het vormen van een haard.

1) Op Nias worden de palen in, of op steenen op den grond gezet (VON ROSENBERG, Nias, 31). Door SUNDERMann (Nias, 1884, 354) wordt vermeld, dat de palen niet worden ingegraven, maar alleen op steenen staan.

2) Dit privaat is op het model onbereikbaar door een daarvoor, waarschijnlijk bij vergissing gesteld beschot.

3) De varkensstal niet aangegeven. Zie VON ROSENberg, Nias, 34.- VON ROSENBERG, Arch., 152. Cat. Rijks-Ethn. Museum Dl. IV

4

[blocks in formation]

Midden tusschen de stijlen ag en a staat eene ronde, met rondgaande bladornamenten versierde zuil, welke een dwarsbalk draagt, die aan eene zijde met behulp aan aangevoegde stukken hout bewerkt is tot een dierenfiguur (voorste helft krokodil, vogel of hond?') (zie afb.a,blz. 24) en aan welks andere einde een gestyleerde phallus 2) (?)(zie afb. b) hangt. Laatste vermelde versiering hangt ook aan een overstekend einde van de naastbijgelegen bintbalken (naast de stijlen a, en a).

Naast de stijl a, en hangende aan een muurplaat en aan een bovenregel van den buitenwand, het beeld van een krokodil, welks kop buiten het gebouw uitsteekt.

Aan den makelaar in het midden van het gebouw hangt een ruw bewerkte vogel. Rustende op den vloer en gebonden tegen stijl a staat een groot afgodsbeeld 3) siraha nadoe salacha?), terwijl op eenigen afstand van den vloer aan stijl a, een huisidool) is bevestigd.

Aan de verticale stijltjes in het dakwerk boven laatstgemelde stijl hangen aan een horizontalen stok gebonden, drie beelden van voorouders) (adoe zatoea) en boven in het dak aan eene gording in een raamwerk twee rijen priestergoden 6) (adoe gere), waaraan eenige, niet duidelijk herkenbare offers zijn opgehangen. N. N.

Lengte van den vloer 92, breedte idem 56, hoogte totaal 62 CM.

Zie plaat III.

370/30637). Als boven, maar veel slechter, in sommige opzichten constructief onuitvoerbaar voorgesteld. In hoofdzaak met bovenstaand model overeenstemmend; de platte grond vertoont een rechthoek met flauw gebogen zijden. De palen van den onderbouw zijn minder in geregelde rijen gegroepeerd; aan eene zijde van de woning zijn varkensstallen ) samengesteld uit rijen, al dan niet onderling verbonden palen. Slechts vier palen van den onderbouw loopen door den vloer heen door (zie afb.); tusschen de bintbalken en den bovenregel van den buitenwand zijn verschillende verbindingsstukken aangebracht. De tusschenwanden en de daardoor gevormde kamers zijn op den plattengrond aangegeven 9). Er zijn geen uitgebouwde privaten; in plaats daarvan een gat in den vloer van het algemeen vertrek.

In het geheel zijn voor verlichting slechts drie luiken aanwezig n. 1. in het algemeen vertrek, in de kamer naast de ladder en in de groote kamer.

Aan den balk welke op de geornamenteerde zuil ligt, ontbreekt de dierenfiguur, evenzoo de opgehangen vogel. De siraha's 10) die aan de palen a, en a, zijn opgehangen zijn

1) FISCHER, Nias, afb. 7.- VON ROSENBERG, Nias, 34, vermeldt alleen bij de woningen van Z. N. het voorkomen van afbeeldingen van vogels, krokodillen en van den als rozet vermomden phallus. Dit berust blijkbaar op eene vergissing, zie noot 3 blz. 24. Zie ook Dr. G. A. WILKEN, De hagedis in het volksgeloof der Malayo-Polynesiers (Bijdr. Kon. Inst., 5e volgreeks, Dl. VI, 463) en van denzelfde, Het Animisme, 48 vlgg., en Over de beteekenis der ithyphallische beelden (Bijdr. Kon. Inst., 5e volgreeks, dl. I). 2) FISCHER, Nias, afb. 5. Betreffende phallisme in het algemeen zie J. A. DULAURE: Des Divinités génératrices, Paris, 1505; en L. SERRURIER: De Wajang poerwå, Leiden, 1896, 291 sq. 3) Zie onder groep XII, No. 1002/86 en MODIGLIANI, N., 638. Omtrent Godsdienst en Bijgeloof zie verder de bronnen bij die groep vermeld.

4) Zie onder groep XII, No. 1002/175.

5) Verg. MODIGLIANI, N., fig. 193. RAAP, Nias, fig. 2.

6) Verg. MODIGLIANI, N., fig. 191 en 192 en RAAP, Nias, fig. 4 en 5.

7) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9e kl. no. 24/c. Het bijbehoorende inventaris stuk is eene nagenoeg woordelijke vertaling van een deel der beschrijving het model eener Niassche woning, voorkomende in de Notulen van het Bat. Gen. vvn K. en W. 1882, blz. 4—6, waar ook vermeld zijn verschillende gebruiken bij den huizenbouw in acht genomen.

8) Inl. naam: ba'o mbawi.

batëe

=

=

=

9) Als inl. namen worden opgegeven: voor het algemeen vertrek: batoe taloe salo (vermoedelijk kamer), taloe Mal. tengah, salo planken vloer; voor groote kamer: bateë sebua, cfr. THOMAS, Wbk., voor slaapkamer voor den heer des huizes: bateë zatoea; voor kamer naast de ladder: bateë tōoe nora (tooe beneden, ora = ladder).

=

10) Huisgoden, beschermers van de woning en de gasten; als inl. naam voor den krokodil, waaraan offers worden gebracht bij ziekten of wanneer iemand zich aan zware zonden heeft schuldig gemaakt, wordt opgegeven boaja horō, (hōro = zonde, misdaad. THOMAS, Wbk. Zie verder noot 3) hierboven en KRUYT, Het Animisme in den Indischen Archipel, 416.

[Deursluiting, Matten, Slaapplaats en toebehooren]

27

met lapjes gekleurd katoen versierd, aan de adoe zatora zijn enkele arenbladeren, aan de adoe gere bovendien een paar kippenveeren gehêcht '). In het algemeen vertrek hangt een drooglijn met enkele kleederen en staat bovendien een rijstblok met stamper.

Op den grond en ter zijde van het huis staan een viertal steenen voor hoofden gowe salawa 2) als teekenen van macht en rijkdom (?) 3). N. N.

Lengte van den vloer 98, br. idem 81, totale hoogte 92 cM.

Zie plaat IV.

2. Deursluiting.

1239/316. Deursluiting, zijnde een messingen ring, geheel overeenkomende met armring 1002/149 (Groep II, I, d), doch gesloten. -,,Deze ring heeft gediend tot sluiting van de slaapkamer in het huis van den hoogsten radja van Orahili (Expeditie 1863)." Z. N.

Dm. 7-8 cM., dikte van het messingdraad 0,8 CM.

3. Matten tot bedekking van den vloer, enz.

1002/24, 135. Matten 5) van ongekleurd diagonaal vlechtwerk, 24: van pandanus, 135:

van biezen. N. N.

24: L. 174, br. 81; 135: 1. 200, br. 98 cM.

1002/108 en 208. Matten (naoma-naoma) van rechthoekig vlechtwerk van bladreepen ; de ketting bestaat uit gele, grijze, roode en bruine, tot strepen en banen gegroepeerde vezels, de inslag uit smallere donkergrijze. Z. N.

108: L. 150, br. 55; 208: 1. 150, br. 53 cM.

1002/111, als boven 6), de ketting bestaat uit bruine en grijze tot langsstrepen en banen gegroepeerde vezels. Z. N.

L. 153, br. 98 cM. (in twee stukken, volgens de lengte aan elkaar genaaid).

402/21 7). Als boven ), eene dubbele laag vlechtwerk van biezen, de onderste diagonaal van breede reepen en ongekleurd, de bovenste van fijnere, deels diagonaal, deels zigzagvormig gevlochten, voor een deel ongekleurd, voor een ander deel wijnrood, zoo dat ontstaan is een patroon, van concentrische ruiten, die rijen van driehoeken en andere, met ruiten en kruisvormige figuren opgevulde ruiten, omsluiten. Dient tot het bedekken van stoelen. Goenoeng Sitoli. N. N.

L. 48, br. 45 CM.

4. Slaapplaats en toebehooren.

1002/63, 64. Slaapmatten (oefo), dubbele laag diagonaal vlechtwerk, de onderste van. grove ongekleurde biezen, de bovenste: bij 63 van smalle witte en zwarte, die een patroon vertoonen van elkaar kruisende lijnen, die concentrische rechtboeken omsluiten; bij 64 van witte biezen en zwarte plantenvezels, zoodat gevormd worden witte langsstrepen waartusschen met korte dwarsstrepen, hoekvormige en stervormige figuren opgevulde banen. De rand is met rood katoen omboord. Z. N.

63, 1. 156, br. 62; 64, 1. 171, br. 68 cM.

1) Waarschijnlijk een overblijfsel van het zeer verbreide en ook in Indonesien nog gebruikelijke hoenderoffer, dat zelfs in onze dagen in Europa nog bestaat. (Zie Archiv für Religionswissenschaft II, 27).

2) gowe = steen, salawa = hoofd. THOMAS, Wbk.

3) Zie hieromtrent: MODIGLIANI, N., 307, v. ROSENBERG, Arch., 150, KRUYT, Animisme, 423 en 440. 4) Naar opgave van den vroegeren eigenaar van Serie 1239, wijlen Dr. H. C. A. E. C. HELMKAMPF, Off. van Gez. van het N. I. Leger.

5) Als inl. naam wordt door den inzender opgegeven voor 24: tifoe sinasa (= mat van pandan. THOMAS, Wbk.) voor 135: ngaoma-ngaoma.

6) Door den schenker wordt als inl. naam opgegeven: tete wanoene.

7) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883. 10e klasse n°. 315.

Serie 402. Geschenk van den

Heer D. E. E. WOLTERBEEK MULLER. Ned. St. Crt. do. 11 September 1884, no. 214.

8) MODIGLIANI. N. fig. 168.

« AnteriorContinuar »