Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[blocks in formation]

370/30621), 718/2 2), 1002/10. Zak (kabe kabe ni'o talachoi 3), als voren, langs alle randen een strook rood flanel op eene breedere van wit katoen genaaid, bij 3062 en 10 nog een dergelijke streep aan weerszijden loodrecht over het midden; deze beide met wit katoen gevoerd. Aan den met wit garen omstikten bovenrand, koperen ringetjes, waardoor een touw dat tot sluiting aangehaald kan worden. In de vier hoeken kwastjes van kleine lapjes, bij 3062 van rood flanel, en wit en blauw katoen, bij 2 van dezelfde stoffen en geel gaas, bij 10 van zwart, wit en geel katoen en rood flanel. Het sluitingskoord van 3062 draagt een stel toiletbenoodigdheden 4) van messing, zijnde een tot twee oogen omgebogen stuk draad, aan ieder van welke oogen eene dikke en twee dunnere gevlochten kettingen hangen; deze dragen twee haartangetjes, waarvan een met een spiraalvormig gedraaiden steel, een recht oorlepeltje, en eene in een punt uitloopend, eenigszins gebogen, met een krul en op de zijvlakken ingekraste strepen en punten versierde tandenstoker, benevens twee belletjes. (De haartangen zijn lang resp. 7 en 8,5 CM., het oorlepeltje 8 en de tandenstoker 9,5 CM.). 1002/10 N. N. 781/2 volgens den schenker door vrouwen bij wijze van sieraad gedragen, bij gelegenheid van bezoeken aan nabij gelegen kampongs, ten einde daarin geschenken voor het te bezoeken hoofd mede te nemen en de terug ontvangen geschenken er in te bergen. 370/3062 br. 37, h. 46; 718/2 br. 34, h. 45; 1002/10 br. 45, h. 48 cM.

1002/33. Mandje (kamboe ni'o salafa 5), met overschuivend deksel, rechthoekig met afgeronde hoeken, van stevig rechthoekig ongekleurd vlechtwerk") van rotan over hoepels; in het midden van bodem en deksel een zwarte streep, waar omheen op het deksel, evenwijdig aan den rand, een tweede van dezelfde kleur. Om sirih, goud, enz. te bewaren. N. N.

L. II, br. 6, h. 4 cM.

1002/35. Als voren, rond, met overschuivend deksel; rechthoekig stevig vlechtwerk van bruine rotan (?) reepen; het midden van bodem en deksel zijn door een dubbel, gedraaid koord aan elkaar verbonden. Gebruik als 33. N. N.

Dm. 11-12, h. 7,5 CM.

1002/38. Kalkdoosje 7) (gado fadela ), eene kleine kalabas (Hodgsonia macrocarpa 9), met houten dekseltje, door een koperen kettinkje aan het doosje verbonden. N. N. Br. 6,5, h. 9,5, d. 4 cM.

1) Cat. Kol. Tentoonst. Amst., 1883, 9° kl. n°. 102 c, 8.

2) Ned. St. Crt. van 4 Maart 1890, no. 53.

3) THOMAS, Wbk., kabe kabe

=

Beteltascb, talachoi = reep, band, boord, oplegsel.

4) Verg. MODIGLIANI, N., 144, fig. 4 en 459, fig. 83.

=

5) THOMAS, Wbk. salafa kleine metalen sirih- of tabakdoos.

6) Voor vlechtwerk in rotan zie MODIGLIANI, N., fig. 160 en 162.

7) Verg. MODIGLIANI, N., fig. 16.

8) THOMAS, Wbk., 59, Gadō = kalkdoosje.

9) MODIGLIANI, N., 186, ontbreekt in FILET.

[blocks in formation]

Sieraden, kleederen en lijfstoebehooren en toiletbenoodigdheden 1).

I. SIERADEN.

a. Hoofdtooi.

370/30462). Voorhoofdsband3) (balahōgō niasa), zigzagvormig vlechtwerk van ongekleurde en zwarte reepen rotan. Voor mannen.

Dm. 14-16, h. 6 cM.

-

370/30535) en 1002/14. Als voren (balahōgō fola ), een reep boombast, omboord met wit katoen (14) of overtrokken en omboord met blauw katoen (3053); aan de buitenzijde bedekt met aan touwtjes geregen roode, zwarte en witte kralen, gegroepeerd in rechthoekige roode vakken, aan alle zijden door banden van kralen in verschillende kleuren begrensd. 14 aan de voorzijde hooger dan aan de achterzijde. — Bestemd voor vrouwen 7). N. N.

L. 25, 3053: h. 8; 14: 5-9 cM.

370/3054) en 1002/16. Als voren (balahōgō raté 9), van pandanusreepen gevlochten en omnaaid met gekleurd (16) of wit (3054) katoen. Aan de buitenzijde belegd met to kettingen en een spiraal (3054) of met 12 kettingen en spiralen, afgewisseld door cylindertjes (16) alles van messing. De spiralen resp. cylindertjes zijn geregen op draden van arenvezels 1o), die over een deel van den omtrek bloot liggen en daar gedeeltelijk omwonden zijn met fijne messingspiralen zoodat deze en de niet omwoelde vezels, afwisselend driehoekige figuren vormen. Bestemd voor vrouwen. N. N.

3054: 1. 23, 16: 1. 25, br. 5-7 CM.

300/1775. Als voren, bijna als 1002/16, de band smaller en van boomschors met rood katoen omnaaid; aantal der kettingen, die niet geheel rond gaan: zes, de omwinding der blootliggende draden is vervangen door opgeschoven messingen cilindertjes. Bestemd voor vrouwen. N. N.

L. 24, br. 3,5-4 CM.

1002/15. Als voren (balahōgō rate), als 300/1775 maar fijner bewerkt: de band van donkerbruin laken, het aantal kettingen zeven; verder alleen cilinders aan draden geregen. Voor vrouwen. N. N.

L. 24, br. 3-3,5 CM.

1002/50. Als voren (saemboe oti 1), Ring van zigzagvormig vlechtwerk van rotan, waaromheen, een in elkaar gedraaide katoenen doek, welks uiteinden versierd zijn met eene afhangende kwast van rood en geel flanel, het eerste benaaid met een getanden strook wit katoen. Voor mannen. N. N.

Dm. van den rotanband 15-19, br. idem 4 cM.

1) Over Niassche kleeding en sieraden in het algemeen zie: G. A. Wilken, Handl., 37 vlg. MODIGLIANI, O. c. hfdst. XVII. — J. T. NIEUWENHUISEN en H. C. B. VON ROSENBERG: Verslag omtrent het eiland Nias en deszelfs bewoners (Verh. Bat. Gen. van K. en W. dl. XXX, 29) H. C. B. VON ROSENBERG: Der Malayische Archipel, 123 vlgg. SUNDERMANN, Nias, 1884, 350 vlgg. 2) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9e kl. n°. 102 c, I.

3) MODIGLIANI, N., fig. 109.

4) MODIGLIANI, N., 510.

[blocks in formation]

balahōgō = hoofdsieraad.

= kleine Parel.

5) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9o kl. no. 102 d, I, zie ook MODIGLIANI, N., fig. 114. 6) MODIGLIANI, N., 512. THOMAS, Wbk., 57, fola 7) VON ROSENBERG, Arch., 147.

=

hoofd, raté

=

8) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9e kl. n°. 102 d, 2, zie ook MODIGLIANI, N., fig. 112. 9) MODIGLIANI, N., 511, hōgō ketting. Zie ook THOMAS, Wbk. 10) Uit de bladscheden van de Arenga saccharifera LAB. FILET, no. 434. 11) THOMAS, Wbk., 158: saemboe = hoofddoek, 152: oti= zekere hoofddoek.

[blocks in formation]

370/3047 1). Als voren, gelijkt op 1002/50, de ring regelmatiger en uit fijner reepen gevlochten, de spiraalvormig in elkaar gedraaide omwinding en de kwasten van blauw en wit katoen en rood flanel; aan de voorzijde als versiering een stuk van een Conusschelp 2), waaruit de binnenste omgangen en het grootste deel van het hoofd verwijderd zijn, en die op de blauwe strook geschoven is. In twee rotan oogjes welke aan den rotanband verbonden zijn, steekt als pluim, een stokje van rotan, aan de bovenzijde in drieën gespleten, daar ter plaatse omwonden met rood flanel, wit en blauw katoen en bij wijze van afhangende vlaggetjes met lapjes van dezelfde materialen versierd. Wordt bij feesten door mannen gedragen. N. N. 3).

Dm. van den rotanband 14,5-16,5, br. idem 6,5 CM.

1002/51. Als voren (tambajo), met 370/3047 overeenkomend; de band bestaat uit stevig netachtig gevlochten, zwartbruine vezels en is aan de buitenzijde overtrokken met rood flanel, waaraan aan de onderzijde een smalle strook wit en daaropvolgend een breedere van blauw katoen is genaaid. De schelpversiering ontbreekt; aan de kwasten lange afhangende lappen rood flanel. De pluim bestaat uit vijf rotanstokjes, met rood flanel omwonden en met afhangende lapjes van dezelfde stof versierd. N. N. Dm. 16, h. 9 cM.

1002/17. Hoofdversiersel') (balahōgō bobotora) of balahōgō sicondra 6), als voren, zonder band van stof of vlechtwerk, vier snoeren van bolvormige messingkralen in verschillende grootten en hier en daar cilindrische, van oranjekleurige steen 7) op draden geregen; kleine koperen plaatjes, waardoor de draden loopen, houden hen op zeven plaatsen op gelijken afstand. Voor vrouwen. N. N.

L. 24 (dubbel gelegd), br. 3 cM.

370/3055). Als voren (balahōgō sikondra), als 1002/17, de koperen en steenen kralen in regelmatige groepen verdeeld en afgewisseld door groepen van twee of drie tonvormige donkerroode glaskralen; het aantal afscheidende koperen plaatjes bedraagt tien. Voor vrouwen.

[ocr errors]

Dm. 26, br. 3 CM.

370/30569). Als voren (balahōgō sikondra), tien snoeren van touw, die te samen een afgeknotten kegel vormen; aan negen daarvan zijn geregen cilindervormige okerkleurige steenen kralen van verschillende grootte 10), aan de tiende onderste, tevens wijdste, groepen van twee ronde messingkralen, gescheiden door tonvormige, donkerroode kralen van glas; door aangeknoopte touwtjes worden de snoeren op verschillende plaatsen bijeen gehouden. Voor vrouwen.

-

L. over het midden gemeten 23, br. 4,5-6 CM.

1002/164. Als voren (hichië danro mboe), snoer van tot groepen vereenigde of enkele verschillend gekleurde, kleine, voornamelijk blauwe en witte glazen kralen, benevens

1) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9e kl. n°. 102 c, 2.

2) Conus litteratus.

3) Zie VON ROSENBERG, Nias, 30. Conusschelp = simanau; de voor dit doel aldus bewerkte schelp heet toro.

4) Verg. MODIGLIANI, N., fig. 113. 5) THOMAS, Wbk., 25: bobotora

6) MODIGLIANI, N., 511.

7) Van gekleurde aarde gebrand.

=

koralen, van koper vervaardigd.

8) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9 kl. n°. 102 d, 3.

9) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 9 kl. n°. 102 d, 3.

10) Deze kralen (eigenlijk van gekleurde klei gebrande) behooren tot de bekende mutisalah of mutitanah, die op vele plaatsen in den Indischen Archipel en daarbuiten worden of werden gebruikt. Die hier van Nias bedoelde kralen, maar kleiner, worden ook in het museum aange. troffen afkomstig van Koetei (Inv. No. 614/112) en Zuid Celebes (Inv. No. 905/29). Zie G. P. ROUFFAER, Moetisalah's. Bijdr. Kon. Inst. v. T. L. Vk. 1899. Prof. Dr. A. W. NIEUWENHUIS, Kunstperlen und ihre kulturelle Bedeutung. I. A. f. E. Bd. XVI, 1903. H. O. FORBES,

[ocr errors]

A naturalists wanderings in the Eastern Archipelago, 285. — Dl. II van dezen Kat., 3 vlgg.

[blocks in formation]

eenige van rond en ander model en een cilindrische koperen kraal. Als sluitknoop dient een zilveren Ned.-Ind. kwart guldenstuk, jaartal 1857.- Voor vrouwen. N. N. L. (dubbel genomen) 77 cM.

1002/105. Hoofdsieraad (rai nio woli woli'), van dun geel bladkoper in den vorm van een varen, waarvan de bladnerven door streepjes zijn aangeduid; achter het midden loopt door drie oogjes een koperen stangetje als versterking. — Voor vrouwen?2). N. N.

L. 35, br. 5,5 CM.

No. 1002/167.

1002/167. Hoofdsieraad (tanrinra), model (?) van plaattin; ronde met rood katoen omboorde breede rand, waarin evenwijdige en elkaar kruisende lijnen en met punten of met bladvormig gegroepeerde strepen ingevulde, driehoeken zijn gegrift; de bol is kegelvormig, heeft soortgelijke versieringen en draagt aan den top bladvormige reepjes metaal en een paar stukjes rood katoen; dergelijke metalen reepjes en stukjes rood, wit en blauw katoen zijn op vier houten stokjes gebonden, welke als pluimen door openingen van den bol gestoken zijn. Een aan de buitenzijde met rood katoen bekleede hoofdring van boombast is onder tegen den rand genaaid. Volgens den schenker is het origineel in goud. N. N. Zie nevenstaande figuur.

Dm. van den rand 30, h. totaal 38 CM. 1002/205. Sierkam 3), uit lichtgeel hout gesneden met tien korte tanden; de bovenkant met een diepen inham, in welks midden een dakvormig rugje, de einden van den bovenkant hoornvormig uitstekend. De zijkanten concaaf. De beide zijden versierd met een reeks tandvormige verhevenheden, waarboven twee paar dwarse groeven; aan eene zijde tusschen die groeven zigzagvormige groeven. Voor vrouwen *). Z. N.

Br. aan de onderzijde 5, boven 10, h. totaal 10,7, d. 1,2 CM.

1002/91. Als voren, de versiering aan eene zijde met drie dwarsgroeven waaronder ééne zigzaglijn, aan de andere zijde twee paar dwarse groeven, het onderste paar opgevuld met een rij ruitvormige verhevenheden, en de ruimte tusschen beide paren met kruisende groeven zoodat ruitvormige en driehoekige figuren worden gevormd; de schuine zijden van den bovenrand volgende, drie groeven met zwarte verf gevuld, en verder op de smalle zijkanten eenige elkaar kruisende groeven. Z. N.

Br. aan de onderzijde 5,8, aan de bovenzijde 9, h. totaal 10,7, d. 1,6 CM.

1002/196. Als voren (soechoe coe 5), kleiner en fijner bewerkt, met 9 ronde tanden, de uiteinden van den bovenrand naar binnen omgekruld; de versiering bestaat aan eene zijde uit eene reeks verhoogde driehoeken waarboven rijen driehoeken en ruiten

[graphic]

=

1) THOMAS, Wbk., rai hoofdsieraad (houten staafjes waaraan gouden bladeren gebonden zijn), woli woli = een geel soort varenkruid.

2) VON ROSENBERG: Nias, 86, vermeldt onder onderscheidingsteekenen voor de hoofden in Z. Ñ. o. m. een gouden veer of pluim van een voet lengte, die dwars van regt naar links in den hoofddoek wordt gestoken."

3) Verg. MODIGLIANI, N., fig. 116.

4) MODIGLIANI, N., 512.

5) THOMAS, Wbk., soechoe = haarkam, coe= hout.

[blocks in formation]

door schuine, dwarse en golvende lijnen omsloten, aan de andere zijde uit dwarsrijen driehoeken en ruiten tusschen rechte en groepen van golvende dwarslijnen en waarboven tot groepen vereenigde schuine lijnen. N. N.

Br. aan de onderzijde 5, boven 7,4, h. totaal 9, d. 1,6 CM.

b. Oorsieraden 1).

718/3). Oorhanger 3) (gela-gela ), een niet geheel gesloten ring van messingdraad, waaraan hangen een ring uit den kop van eene schelp (Conus litteratus), twee stuks van dezelfde schelpen, waarvan de helft is afgeslepen, en een groot deksel van een zeeslak (turbo). Door vrouwen gedragen. 2 stuks.

D. draad 0,6, dm. ring 6 cM.

1002/98. Als voren 5) (gela gela 6), van messing met lepelvormig blad, het uiteinde van den, deels ronden, deels half cirkelvormigen steel haakvormig omgebogen en tot eene spiraal opgewonden. Wordt gedragen door vrouwen en meisjes en heeft soms

[ocr errors]

een gewicht van 121,5 Gr. 7). 2 stuks. Z. N.; zelden N. N. 8).

L. 10,5, br. van het blad 2,5, dm. van den steel 0,4 CM.

1002/152. Oorhanger) (gela gela nra ono), van tin, in den vorm van een tang; de vooreinden der armen dik en hoedvormig bewerkt. Gewicht ca 90 Gr. Voor kinderen? 10). N. N. Zie nevenstaande Figuur.

[graphic]

L. 10, dm. steel 0,8 CM.

1002/158. Gedeelte van een oorhanger (gela gela gima 11), vervaardigd uit het deksel van eene zeeslak (turbo); bestemd voor een oorhanger. (Zie no. 718/3).

370/3050 12), 370/3058 13) en 1002/155. Oorsieraden (saroe dalinga 14), dunne reep messing, in het midden het smalst en aan de beide uiteinden eenigszins bladvormig bewerkt; gebogen in den vorm van eene acht. De buitenzijde van het sieraad bij een exemplaar van 3058 met twee, bij het andere van dat nummer, en een exemplaar van 155 met drie rugvormige verhoogingen, terwijl een exemplaar van 155 twee paren dergelijke verhoogingen vertoont. Voor aanzienlijken zijn deze sieraden van goud, anders van verguld koper 15). 3058 en 155 ieder 2 exempl. No. 3050 bestemd voor mannen? 16), 3058 voor vrouwen, 155 vermoedelijk voor vrouwen. 155: N. N.

370/3050: 1. 7, grootste br. 3,5; 370/3058: 1. 4, grootste br. 2,5; 1002/155: 1. 6,5, grootste br. 3 cM.

Oorhanger. No. 1002/152.

[ocr errors]

VON ROSENBERG, Nias, 30.

[ocr errors]

VON ROSEN

1) Literatuur: MODIGLIANI. N., 459, 484, 510 vigg. BERG, Arch., 147, zie ook noot 2) op pag. 30 van Dl. I van dezen Catalogus. 2) Serie 718 don. M. J. KLEYER, 1889. Ned. St. Crt. van 4 Maart 1890.

3) MODIGLIANI, N., fig. 119.

4) VON ROSENBERG, Nias, 66.

THOMAS Wbk., 60.

5) MODIGLIANI, N. fig. 120, zie ook HUGO RAAP, Reisen auf der Insel Nias bei Sumatra Globus, Bd. LXXXIII, no. 10, 153, Fig. 12.

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

15) De wijze van bevestiging MODIGLIANI, N., 514 en fig. 122.

16) Cat. Kol. Tentoonst. Amst. 1883, 38, zie echter MODIGLIANI, N., fig. 92, 94 en 121 en de daar aangegeven afmetingen.

Cat. Rijks-Ethn. Museum Dl. IV.

« AnteriorContinuar »