Daar de vorige Directeur van 's R. E. M. het voornemen had aan de deelen III en IV van dezen Catalogus eene inleiding toe te voegen is de pagineering dezer deelen met IX begonnen. Aan dat voornemen is door het plotseling overlijden van Dr. J. D. E. SCHMELTZ geen gevolg gegeven kunnen worden, reden waarom de pagina's V-VIII in deze deelen ontbreken. INLEIDING. De vereeniging van alle eilanden om Sumatra in één deel van een ethnographischen catalogus is ethnographisch zeker niet wel verdedigbaar; dat zij hier toch plaats vond heeft dan ook zijn oorzaak in de dringende noodzakelijkheid om de ontzachelijke verzamelingen, in 's Rijks Ethnographisch Museum bijeengebracht, ten behoeve der catalogiseering in niet al te kleine onderdeelen te splitsen. Het is intusschen niet zonder belang al dadelijk op te merken, dat door eene vereeniging, zooals die in dit werk heeft plaats gehad, de mogelijkheid ontstaat, om de groote verschillen te doen uitkomen, die zich op volkenkundig gebied voordoen in de eerste plaats tusschen de westelijke- en de oostelijke eilandengroepen en in de tweede tusschen de eerstgenoemde onderling. Het ligt uit den aard der zaak geenszins in de bedoeling van deze inleiding om eene opsomming of zelfs maar een overzicht te geven van wat van de hier in behandeling komende eilanden op ethnographisch gebied bekend is; hier zal alleen worden gewezen op enkele bijzonderheden, voor eene grondiger studie kan -- naar gemeend wordt het bijgevoegde litteratuuroverzicht diensten bewijzen. Wat van de eilanden bekend is": het valt niet weg te cijferen, dat door den arbeid van hen, die het voorrecht hadden dit deel van den Indischen Archipel met eigen oogen te aanschouwen, en ook van hen, die door anderen verstrekte gegevens in het juiste licht wisten te plaatsen, veel bekend werd, wat vroeger verborgen bleef, maar wat voN ROSENBERG, MODIGLIANI, SUNDERMANN, THOMAS, ALFR. MAASS, MORRIS, HELFRICH, OUDEMANS, ZONDERVAN, TEYSMANN, VAN DIEST, CORN. DE GROOT, VAN HASSELT, DE BRUYN KOPS, SCHRÖDER en anderen deden, heeft nog bij lange niet alle vraagteekens uitgewischt, die zich bij de bestudeering van de land- en volkenkunde. dezer eilanden en eilandengroepen voordoen. Zoo is de bron van onzen kennis omtrent Nias voornamelijk Noord-Nias nog bij lange niet uitgeput, omtrent de Mentaweieilanden verkeeren wij nog in tal van opzichten in het duister, van het Engganeesch hebben wij niet meer dan woordenlijsten, en ook de gegevens omtrent de Orang laoet zijn nog in vele opzichten aan te vullen. Gelukkig blijft op velerlei gebied het veld van onderzoek open en het lijdt geen twijfel of bij de toenemende lust tot ethnographische onderzoekingen, zal, ook wanneer staatkundige verhoudingen daartoe medewerken, nog veel worden opgehelderd. Immers, daar, waar de beteekenis van het Nederlandsche gezag in vele opzichten nog gering is b. v. op een deel van Nias en de Mentawei-groep brengt een ethnographisch onderzoek zijne bijzondere moeilijkheden mede en al mogen deze voor den energieken Cat. Rijks-Ethn. Museum. Deel IV. 365730 vorscher, die hier metterdaad ontdekkingsreiziger wordt, hare eigenaardige aantrekkelijkheden hebben, het valt niet te ontkennen, dat een meer geordende toestand, op velerlei gebied een grondig onderzoek bevordert. Aan den anderen kant moet betreurd worden, dat het „te laat" ook hier reeds in vele opzichten juist is. Reeds hebben tal van Niassers den schaamgordel verwisseld voor een pantalon, op Enggano, dat, als gevolg van invloeden van buiten den karakteristieken naam van poelau orang telandjang niet meer verdient, sterft de bevolking uit en behoort thans reeds de bijenkorfvormige woning tot het verleden, - de orang laoet zijn ten deele van gevreesde zeeroovers gezeten burgers geworden, van de oorspronkelijke bewoners van een deel van den Riouw-archipel is bijna geen spoor meer te vinden, en zoo staat het inderdaad te vreezen, dat hier een gedeelte „Urgeschichte" voorbijtrekt, zonder de aandacht te ontvangen, die het inderdaad verdient. Er zij hier ook nog op gewezen, dat voornamelijk economische invloeden zich hebben doen gelden bij de meerdere of mindere lust en mogelijkheid tot het verzamelen van ethnographische gegevens voor wetenschappelijke doeleinden. De eilanden in het Westen leverdenslaven van Nias uitgezonderd - weinig wat de Westerling of vreemde Oosterling begeerde, die in het Oosten met name Banka, Billiton en in mindere mate Singkep en de Karimon-groep, herbergden minerale schatten, wier exploitatie den invoer van Chineezen en overheersching van Europeanen tengevolge had; eindelijk de RiouwArchipel, overblijfsel van een eenmaal machtig Maleisch rijk en vroeger zelf een centrum van handel, thans als gevolg van de nabijheid van Singapore een geliefde, zij het ook tijdelijke verblijfplaats voor Chineezen, die landbouw en handel in handen hebben genomen en naast wie de oorspronkelijke Maleische bevolking slechts een zeer bescheiden rol vervult. Een gevolg van een en ander was, dat wij onze kennis der ethnographie van de Westelijke eilanden grootendeels ontleenen aan opzettelijk daartoe ingestelde onderzoekingen, terwijl die van de Oostelijke gaandeweg werd verkregen, naarmate de oeconomische toestanden daartoe gelegenheid boden. Wanneer thans wordt overgegaan tot het wijzen op enkele ethographische bijzonderheden, waartoe dit werk aanleiding geeft, zij vooreerst opgemerkt, dat de Oostelijke eilandengroepen in vele opzichten groote overeenkomst vertoonen met de nabij gelegen kustlanden; met de wetenschap, dat de bevolking in hoofdzaak bestaat uit zeevarende Maleiers, dat Banka en Billiton eeuwen lang onder Palembangsche heerschappij stonden en de Riouw-Archipel vroeger een deel vormde van het rijk van Djohor, kan die overeenkomst geene verwondering baren. Geheel anders staat het met de Westelijke eilanden; hier treft men zeden en gewoonten, zoo geheel verschillend van die der kustbewoners, dat sommigen zelfs gemeend hebben den bakermat hunner bewoners buiten den Indischen Archipel te moeten zoeken. Bij de opmerkingen, die hieronder zullen volgen zal worden in acht genomen de verdeeling in groepen, zooals die sedert SERRURIER bij de verzameling van 's Rijks Ethnogr. Museum wordt toegepast. Wat Groep I betreft (Spijzen, dranken en genotmiddele n) zij er op gewezen, dat, terwijl op de Oostelijke eilanden vooral rijst hoofdvoedsel is, die spijs op de Westelijke voor een groot deel of geheel wordt vervangen door aardvruchten en sago. Vermelding verdient de nog primitieve wijze van koken in bamboekokers op de Mentawei-eilanden in zwang, een gebruik, dat door deze verzameling helaas niet met bewijzen te staven is, en het bijna geheel ontbreken van zout op Enggano. Gebruik van dierlijk voedsel varkensvleesch op Nias en Enggano en wat visch op alle eilanden is niet groot. Geophagie valt op Nias en in den Riouw-Archipel te constateeren. Sirih en tabak zijn op Enggano onbekend, tabak op de Mentawei-groep alleen als rookmateriaal; op de andere eilanden is het gebruik van deze stimulantia als elders in den Archipel. Eene meer uitgebreide bespreking zou zeker verdienen groep II (Sieraden en Kleeding); ons bestek noodzaakt ons tot korte aanteekeningen. Wat dan vooreerst betreft de sieraden: op de Mentawei-groep wordt, afgezien van lichaamsversiering door min of meer uitvoerige tatoueering, slechts datgene gebruikt wat de natuur zelf voortbrengt; veeren, bladeren en bloemen, vereenigd met kralen, vormen den grondstof voor wat ethnologisch aan kleeding voorafgaat; ook op Enggano komen bladeren en veeren voor dat doel in aanmerking, maar spelen glaskralen, kunstig gegroepeerd tot uitvoerige versierselen een hoofdrol; daarbij komen voor dit eiland, eigenaardig gesneden schelpplaatjes en een typisch vrouwenhoofdsieraad. Nias is nog beter voorzien, want voor den zeer tot opschik geneigden inboorling moeten edele en niet-edele metalen tot inderdaad voor dit eiland kenschetsende sieraden worden verwerkt, en schelpen, kralen van metaal, steen of glas worden daaraan in ruime mate toegevoegd. Op de Oostelijke eilanden treffen wij alleen bij den bruiloftstooi een zeer uitgebreid gebruik van sieraden van goud en zilver aan, overigens is de aanwending dier artikelen van weinig beteekenis en sluit zich bij Sumatra aan. De beschouwing van de kleeding geeft bij eene vergelijking der verschillende eilandengroepen gelegenheid tot het constateeren van eene geregelde, zeer natuurlijke ontwikkeling; op Enggano (tot voor korten tijd!) en de Mentawei-groep, uiterst primitieve bedekkingen van aaneengeregen bladeren, die nauwelijks den naam van kleeding verdienen, op Nias, in een hooger stadium een ruim gebruik van geklopten boombast en eigen geweven ruwe stoffen, op de Oostelijke eilanden bijna alleen ingevoerde lijnwaden; daarnaast zijn slechts in den Riouw-Archipel, als eigen werk, vooral kostbare zijden stoffen behouden. Naar aanleiding van groep III (Woningen en Huisraad) zij hier alleen de aandacht gevestigd op den degelijken zij het al niet smaakvollenhuizenbouw der Niassers en op het vroeger reeds vermelde feit van het verdwijnen der eigenaardige Engganeesche woningen; de verzameling van ons museum bezit gelukkig meerdere en goede modellen van deze huizen, die als zoovele andere voorwerpen van dat eiland, alleen van het verledene spreken. Van groep IV, Jacht en Vischvangst is de laatste voor de bewoners van alle in dit deel vermelde eilanden en eilandengroepen in zekeren zin eene bestaansvoorwaarde, daar zij daaraan allen, in meerdere of mindere mate een deel van hun voedingsmiddelen ontleenen. Toch is de wijze waarop de visscherij wordt beoefend niet alleen zeer verschillend, maar valt gemakkelijk in deze eene hoogere graad van ontwikkeling bij de bewoners der Oostelijke eilanden te constateeren, waarschijnlijk wel als gevolg van het feit, dat zeeproducten hier niet alleen voedingsmiddel maar handels-, ja uitvoerartikelen zijn. Hier vinden wij dan ook typisch Maleische inrichtingen voor de vischvangst, toestellen voor het visschen van Holothurien (tripang) en netten van |