Imágenes de páginas
PDF
EPUB

dattet een uutvercaeren vat wesen solde, heeften wonderlike verloest mit enen van sinen gesellen, die namaels een monnick te Wyndesem waert. Want hastelic quam daer een ander schyp, dat sij ontfenc, doe sij uutten scheppe vielen. Ende als hij dan toe Deuenter volleert was, soe begerde hij groetlic van here Florens 1) ende sinen bruderen mit hem te wonnen, ende is alsoe 158" ten leesten na (fol. 158") vele biddens ende vele afwijsens van hem ontfangen, ende heeft hem alsoe bewesen in alle den gewonten des huyses, dat hij van Gode ende sinen bruderen gemynnet was. Ende als hij nu hem selven seer in allen duechden geoeffent hadde ende bysonder in der oetmoedicheit ende begerde een clarck te starven, soe heeftet onse lieve Here voersien, dat hem die bruders verkoeren totter priesterschap ende korts daerna tot enen procuratoer. Dat hem seer zwaer was, want hij anders niet en sochte dan mit Mariën te sitten totten voeten ons Heren. Mer onse lieve Here heeft hem voersien 2) 158" enen (fol. 158") goeden getrouwen leekenbruder 3), die

hem die uutwendige last seer afnam ende halp dragen, alsoe dat hem in (den) XXIIJ jaeren, die hij procurator was, niet van node en was argens uut te reysen. Mer hij verwaerde sinen scrijfstoel gelijc enen anderen. Ende hoewal dat hij roeste sochte ende mynde 4), hij en vergat nochtant niet dat sijnen ambochte 5) angenck ofte

1) Met robrik onderstreept.

2) voersien, voresien verschaffen, toezenden.

3) Verg. Acquoy, Het klooster te Wind., dl. I, Utr. 1875, blz. 120-124, waar gehandeld wordt over de leckebroeders in de Windesheimsche kloosters".

4),,soeken ende menen" is een term der devoten. Zie Mnl. W’bk op,,menen, Iste art."

5) ambocht, ambacht = bediening.

toehoerde. Ende daertoe was hij bereyt tot allen gemeenen ende oetmoedigen werken, ende gemeenlic was hij die irste. Hij plach enen keedel 1) an te trecken ende holt ende torf tot sijnre steeden helpen te dragen in een exempel der mynnen ende der bedien159. sticheit. Ende (fol. 159') in alle desen bewees hij hem soe mynlic, dattet den bruderen bavenmate zwaer was dat sij hem over mosten geven totten regimente der susteren. Nochtant geven sijt ten leesten aver by rade der vaders ende om veelre menschen zalicheit; want hoe die mynne gemeenre is, hoe sij godliker is. Ende als hij dan der susteren bychtvader geworden was, soe hielt hij nochtant onses huyses gewonte seer neerstelic; want hij hadde sij in sine natuer verwandelt ende hij hielt sij sonder verslappen in sijnre leester siecten. Als hij iement marcte, die hem ont159. genck 2), den vermaende (fol. 159) (hij) ernstlic. Mer sine vermaninghe was mit corten woerden ende oetmoedich ende berve 3); ende voertan 4), als die vermaninge aver was, soe satte hij sijn angesichte ende woerde, of daer niet 5) geschiet en weer. Hij was tot sinen olden dagen toe alsoe vermidende ende schemel 6), of hij noch een novicius gewest hadde. Wanneer hij quam in yements celle, soe dede hij cortlic sine baetschap ende genck voert an 7), ende en was niet curioes te besiene watter in der cellen was of wat te vragen,

1) kiel, wijd en kort overkleed.

2) hem ontgaen

zich te buiten gaan, zondigen.

3) braaf, eerlijk.

4) daarna.

5) niets.

6) schroomvallig en schaamachtig.

7) ende genck voert an en ging dan verder.

dat van genen noden en was. Hij was soe godformich 1) ende oetmoedich in sinen gelaete ende gaene, dattet scheen dat hij ganslic der werlt doet was ende (fol. 160г. 160) dat hij een mensche was van der ander werlt. Ende hij toech hem 2) na alle sinen vermoegen van den geselschap der werliker menschen, vliende die werlt als een karker, kierende hem ter cellen als totten paradise, bewijsende mitten exempel dat diegene, die Gode dienen, hem niet in en sullen steken in werliken saken. Ende dit bewes hij oec, doe hij sterven solde. Want hij begerde, dat men gene kost doen 3) en solde in die werlike lude in sine begencnisse 4), ende seechde: „Ic en hebbe gene conversacie 5) gehadt mit werliken menschen dan mit twien, die nu doet 160". sijn, welker raet ic te gebruken (fol. 160°) plach in des huyses orber; ende hierom soe beger ic, dat men dat den armen geve dat men daerom uut solde geven." Hij was den geesteliken gasten ofte devoten seer mynlic ende toesprekelic. Ende sine worde onder eten weren gemeenlic van den devoten menschen, die hij gekant hadde, ende desergelijc, ende niet vele van der Scrijftueren, soeals men leset, dat die heilige vaders in Egipten rieden; mer hij hoerde nochtant gerne die anderen daervan spreken.

161".

Terstont na den eten soe vloe hij na onses huyses gewonte ter cellen om te schuwen lichtverdige of on- (fol. 161′) nutte callinge ), daer men dan meer toe

1) godformich, godevormich (term der devoten) = aan God gelijkvormig, godgelijk.

2) hem tien zich onttrekken.

3) kost doen kosten maken, uitgaven doen.

4) uitvaart, lijkdienst.

5) conversacie (ook fol. 170) omgang.

6) onnutte callinge nutteloos gepraat, ijdel gebabbel.

geneyget is. Ende die gaste en nemen dat niet quelke of zwaerlic van hem, mer sij worden daer seer in gestichtet 1); want sij wisten, dattet sine gewonte was.

Hij was alte behuet) in sinen woerden, soedat men hem te rechte toescriven mach dat sante Iacob scrivet in sine epistele: „Soe wie niet en mysdoet in sinen woerden, dat is een volcomen man." 3) Want uut sinen monde selden of nummermeer gehoert en sijn enige buertige 4) ofte ydele woerde. Ende hij plach selven vake te allegeren 5) sante Bernarts 6) woert, dat hij scrivet tot Eugenium) den paus, sinen discijpel:,,Onnutte 161, woerde mach men in werliken men- (fol. 161) schen

hoelden voer ydele ende onnutte woerde, mer in den presteren ende geesteliken menschen sijn sij blasphemiën, die men ondertijden lijden moet in den anderen; mer men en sal sij van ons niet hoeren." Nochtans en plach dese vrent Gods uut groter oetmoedicheit sijn zwigen der duecht niet toe te scriven, mer hij screvet sijnre onwijsheit toe. Ende vake plaech hij te seggen: ,,Die lude moegen meenen, dat ic zwige uut heilicheit. ende uut stichticheit; mer daerom zwige ic, want ic niet spreken en kan." In sinen raden ende woerden 162. was hij alsoe stemmich (fol. 162) ende walgehoert, dat onder den bruderen sine woerde mit groter neersticheit gehoert worden.

Sine manier was mit corten woerden te antwoerden op datgene, dat men hem vraechde; ende hoerde hij,

1) in iet gestichtet werden (term der devoten) = door iets opgebouwd worden.

2) behoedzaam, bedachtzaam.

3) Jac. III: 2.

4) buertich, boertich schertsend

5) aanhalen.

6) Met robrik onderstreept

162v.

dat iement anders voelde 1), soe weeck hij oetmoedelic ende en beschermde sijn voelen niet. Ende daer hij raets behoefde, en schaemde hij hem niet raets te volgen, den hij oec van jongen bruderen hoerde. Tegen onsen pater here Egbert 2), die noch seer jonck was by sinen tijden, toende hij alsulke reverencie ende onderdanicheit, dat sine conciencie niet tevreden en was, wanneer hij sine woerde iet onder- (fol. 162") roepen 3) hadde mit sinen woerden, hij en moeste sine venie bidden 4) op sine knyen ende kussen die eerde, dat den pater vake zwaer was; ende dit dede hij oec in sijn leeste oeltheit, niet wegende, dat hij selven oec pater was ende rectoer. Hij was seer scroepeloes ende bavenmate in allen dingen, alsoe dat hij eyns venie badtt van den procuratoer, dat hij ter steege 5) ene aere gebraken hadde. Mer in sijnre scroepeloesheit hadde hij dese gracie, dat hij in allen twivel onsen pater raets vraechde, als dat uutwist sijn buxken, daer sine twivele van bychthoeren in ghescreven 6) sijn. 163. Ende wat hij van (fol. 163) hem hoerde, dat dede hij,

1) dat iem. anders voelde = dat iem. van een ander gevoelen was. Teuthonista (uitg. Verdam, Leid. 1896) geeft ook op: ongelijck vuelen. 2) Met robrik onderstreept. Bedoeld is Egbert ter Beek (geb. 1419), de bekende rector van Heer-Florenshuis te Deventer. 3) onderroepen = door roepen onderbreken.

4) venie bidden = vergiffenis vragen.

5) ter steege

[ocr errors]

in het dorp; verg. Teuthonista op,,stege". Maar het kan ook ziju, dat gelezen moet worden: ter Steege = te De Steeg, het dorp van dien naam bij Arnhem.

6) Behalve dit boekje heeft Rud. Dier van Muiden nog geschreven het bekende Scriptum (in Dumbar, Anal., tom. I). Ook is nog van zijne hand eene „Levensbeschrijving van zuster Lutgert van Buderick"

gest. 1453, voorkomende fol. 133-138 van het thans te Arnhem in het Depôt der Rijks-Archieven in Gelderland berustende z. g.,,Handschr. G" (zie over dit H. S. Moll, Johannes Brugman, Amst. 1854, dl. I, Voorrede, blz. VIIv).

« AnteriorContinuar »