>contritionem et penituit de sua disputatione perversa, quam > fecerat contra Conceptionem Virginis gloriosae, promittens, si >mater misericordiae Maria usum loquendi ei donaret, quod om»nibus diebus vitae suae festum in Conceptione virginis Mariae >faceret et omnibus, quibus posset, praedicaret, esse festum Con>ceptionis solemniter celebrandum. Quid multis moro? Mater >> omnis gratiae, quae sinum misericordiae omnibus invocantibus >eam de toto corde benigne aperit, non vindictam longiorem pro »>contemptu fecit; sed in momento, sicut obmutuit, ita usum > loquelae recepit et palam, quid sibi acciderat, praedicavit. De » quo signo festum Conceptionis tunc in majori reverentia cepit >>haberi; donec hic decanus, cum talia et consimilia Parisiis > audivisset et etiam ibidem totum officium de Conceptione inve>nisset, in reditu suo secum attulit, prout ibi invenit, et in decanatu >>suo per licentiam officialis domini episcopi per villas fecit primo >> annuatim celebrari." In het dekenaat van Farmsum met 33 kerspelen, bewesten en bezuiden den Dollart gelegen, zag ons vaderland alzoo het feest van O. L. Vr. Ontvangenis invoeren tijdens of kort na de tachtiger jaren van de dertiende eeuw. Allicht zullen toen de andere dekenaten van Groningens Ommelanden het goede voorbeeld wel spoedig zijn gevolgd. Maar of dit toen ook in den verderen omtrek over het vaderland heen is geschied, blijft de vraag. Bedenk wel, dat des bisdoms grenzen er scheidend tusschen doorliepen: Groningerland was Munstersch; de stad met Drenthe en Friesland behoorden tot Utrecht. Zelfs duiken er bewijzen op voor het tegendeel. Den gsten December 1325 kende of erkende Hollands graaf nog geen feest van O. L. Vr. Ontvangenis, wijl hij op dien dag twee oorkonden uitgaf, beide gemerkt met: ,,des Sonnendaechs na Sente Nyclays-dach." Evenzoo moest in Holland een der dagen uit het gevolg van Sint Niclaas ons den 8sten December van de jaren 1339 en 1340 aanwijzen. Eene vermelding van het feest der Ontvangenis van O. L. Vrouw op Hollandsch gebied geschiedde, zoover we konden nagaan, eerst op 12 December 1351:,,'s Manendaechs nae ConceptioMarie." 1) Ook op de cancellerie des graven van Gelre was het feest der Ontvangenis van O. L. Vrouw ten jare 1327 nog niet in zwang: want de 8te December werd toen in drie oorkonden er aangeduid als „des Dinsdaghes na Sinte Nicolaus-daghe." Doch Reinoud hertog van Gelre gebruikte den 8sten December 1346 de dagteekening: op Onser Vrouwen dach Conceptio." 2) Negen jaren vroeger wordt het feest ons reeds in Deventer vermeld. De eerste Cameraars-rekening dier stad, loopend over het jaar 1337, gebruikt het als dagteekening voor een post, die valt tusschen St Marten. en Sint Thomas: „Reynero Reyneri die Conceptionis Marie XII lib. (I bl. 24.) Maar de cancellerie van Utrechts bisschop won de voorhand, toen zij op 9 December 1327 neerschreef: ,,In crastino Conceptionis beate Marie Virginis. 3) Toen werd het feest van Maria's Ontvangenis voorzeker ook in den Dom van Utrecht gevierd. Doch gelijk het voorheen was gegaan met het feest van O. L. Vr. Geboorte, dat, al was het sinds lang in viering, eerst onder paus Innocentius IV den luister van een octaaf ontving, zoo ging het, althans in het bisdom Utrecht, ook met het feest van O. L. Vr. Ontvangenis. Na een wijle hier te zijn gevierd, werd het, 1) v. Mieris, Charterboek der graven van Holland, II, bl. 369, 627, 644, 805. 2) Nijhoff, Gedenkwaaadigheden, I no 215, 216, 217 en II no 22. 3) Muller, Registers en Rekeningen, I no 145. te midden ongeveer der veertiende eeuw, tot hoogeren rang verheven. Getuige het oudste Necrologium dier kerk, bewaard in het rijks-archief te Utrecht. Onder F. VI Id. Decemb. vinden we daar eerst de oude beschikking, welke luidt: „Festum Conceptionis Beate Marie; ad quod dantur triginta solidi." Dan volgt de jongere verordening, welke het feest tot hoogeren rang verhief. Ze wordt in haar geheel hier medegedeeld. Item adhoc festum Conceptionis Bte Virginis et octave ejusdem festi solemniter et per octavam ipsius, sicut in festo Assumptionis ejusdem Virginis hactenus fieri consuevit in ecclesia nostra, in divinis offciis celebrabitur, sic quod thesaura:ius pro tempore in candelabris eburneis luminaria tria, que ,.stallich" et,,ballich" et alia in festo et octava predictis et infra octavam, secundum ecclesie nostre consuetudinem ministrabit; quorum occasione vigintiquatuor solidos nigrorum habebit de pecunia infrascripta. Concanonici nostri in eisdem festo et octava officium peragent, prout in summis festivitatibus est consuetum; et ad singulas horas festi et octavarum predictarum, videlicet primas vesperas, completorium, matutinas, primam, tertiam, Missam, sextam, nonam, secundas vesperas et completorium, preter iliud quod hactenus dari consuevit, dantur in choro presentibus prelatis, canonicis et dormitorii, imperii prebendariis, octo solidi et chorisociis dao solidi dicte monete, ebdomadario, presbytero canonico et choro providentibus in primis vesperis cuilibet duodecim denarii, necnon eisdem in matutinis, Missis et secundis vesperis tautum, canonicis Epistolam et Ewangelium legentibus taatam, subcustodi ecclesiam ad hoc festum debite o nanti, campanario debite majora cymbala ecclesie moventi et rectori scolarium scolares ad chorum exhibenti, cuillibet predictorum duodecim denarii. Presentes tantum hic reputaatur dumtaxat, qui divinis horis predictis interfuerint in principio, medio et in fine et corporaliter, sicut in matutinali pecunia est statutum: et que hora pretermittatur, pro illa nichil dabitur. Item infra octavas dicti festi singulis diebus, canonicis, chorisociis, dumtaxat presentibus, ut predictum est, ad primam, Missam, nonara, qualibet hora predicta canicicis tres solidi et sociis sedecim, ebdomadario, presbytero sex denarii et cuilibet ministrorum altaris duo denarii dabuntur, si Missam in choro celebraverint et non aliter, sic quod ille cui raʻone officii assignatum est nihil de hoc assignato capiet, nisi per se vel alium idoneum ministraverit, et si ministraverit, assignatum capiet et nichilominus suam portionem de communi. Et iste presentie recipiende sunt, sicut prescriptum est de festo et de octava. Et si hoc festum dominica secunda Adventus venerit omelia dominice sequenti nocte legetur. Summa decemseptem librarum duodecim denariorum nig.orum de hoc festo facit duodecim libras, quindecim solidos et novem denarios bonorum. Voor 1387 moet deze verordening daar geboekt zijn. Het handschrift zelf getuigt dit. De waarheid straalt in het oog, als men op C. Calend. August. de doodsvermelding van bisschop Folker vergelijkt met die van Gijsbert v. Walenborch op E. 2 Kalend. Septemb. (Zie Bijlage). Doch meerdere kleine gegevens wekken het vermoeden, dat reeds onder den kloeken bisschop Jan van Arkel, omstreeks het midden der 14° eeuw, het feest Ivan Maria's Ontvangenis te Utrecht tot zijn hoogen. rang opklom. 3 Juni 1901. J. H. HOFMAN. BIJLAGE. Het oudste doodenboek uit Utrechts Domkerk, dat voor ons behouden bleef, behoort gewis tot de zeer merkwaardige handschriften. In eersten aanleg gelijkt het een kalender met zijn gewone feesten, doch is nader ingericht, om op de betrokken dagen het overlijden der onderscheiden weldoeners van de Domkerk en hunne stichtingen in het kort te vermelden. Het brengt ons in het midden van het volle leven der hoogere geestelijkheid van het bisdom: het doet Utrechts kerk voor ons herleven, zooals zij te dien tijde in den Dom zich vertoonde. We mogen er putten aan de zuivere bron, die daar welt, gelijk ze placht te doen in de tweede helft der 14° eeuw. Mag u het boek, dat in het rijks-archief op de Drift wordt bewaard, zelf opslaan, dan vindt u voorin op het schutblad bemerkt: „Uit het eind der 14° eeuw en vervolgens bijgeschreven tot in den loop der 15o." Zoo is het inderdaad. We meenen dat het de moeite loont, dit nader aan te toonen. Dit boek, schoon het oudste der nog overlevenden, is echter niet de eerstgeborene. Blijkbaar bestond er eens een oudere broeder, die, toen hij ter ruste ging, aan den jongere zijne dingen overdeed, onder verwij dering van hetgeen had uitgediend. Zulks moet geschied zijn in of voor 1386. Want tot dit jaar loopt de eerste hand door, die, door haar staande letter en zorgvuldig schrift kenbaar onderscheiden, het boek in zijn geheel aangelegde en bij elken dag genoegzame ruimte open liet voor latere aanvulsels. Deze aanvulsels nu, door het schrift zelf kennelijk in 't oog vallend, vangen aan in 1387. Vóór dit jaar alzoo bezat dat boek zijn zelfstandig leven. De bewijzen zijn, meen ik, afdoende. 'k Sla het werk op eerst bij C. Kalend. August.. Daar vindt u: „Anno Domini MCCCLXXXVI obiit reverendus pater dominus Folkerus episcopus Gybeletensis"... Dit is blijkbaar nog schrift van de eerste, oorspronkelijke hand, die dus reikte tot in de tweede helft van 1386, ofschoon niet veel verder. Want als u opslaat bij E. 2 Kalend. Septemb, dan leest u daar: ,,Obiit anno Domini MCCCLXXX septimo Gisebertus de Walenborch scolasticus et concanonicus noster"... |