Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Dit schrijft is blijkbaar van de hand eens vervolgers, die dus zijn werk begon in 1387.

Ten slotte nog deze bemerking. 't Is mogelijk, dat de eerste hand, die het boek in zijn geheel aanlegde, nog vele jaren daarna ook de aanvulsels bijschreef en in de soort van schrift zich goed gelijk bleef. Is dit laatste aannemelijk, dan wordt het eerste zelfs waarschijnlijk: want een dergelijk werk wordt gemeenlijk eerst ondernomen, als een jonge man de sterke borst ervoor kan zetten. Zoo zou het aanvangsjaar allicht kunnen opklimmen tot dicht bij het midden der 14° eeuw. Maar eigenlijke bewijzen hiervoor ontbreken.

J. H. H.

Bisschop FREDERIK VAN BLANCKENHIEM.

Wie in Arends Algem. Geschied. des Vaderl., II. II bl. 538 heeft gelezen 't geen de schrijver daar geeft als de slotsom der levensschets van den in 't hoofd hier genoemden kerkvorst, doet voorzeker wijs, als hij ook kennis neemt van het volgend getuigenis, dat de stad Utrecht van dienzelfden bisschop gaf:

Des Manendages nae Victoris (= 11 Octob.) 1423. (Die) onse genedige lieve here van Utrecht was, here Vrederic van Blanckenhem, is gestorven; des ziele Got ontfermen wil: want hij ons een eerber, wijs ende vroom heer geweest heeft in sinen tijden. Daerom sel men hier enen nywen bisscop ende heer tot sinen tijden kiesen na der ouder gewoenten; daer vaste voel bede(n) van groten heren ende versueks omme geschien ende te wezen plegen. Hieromme.... (niet verder ingevuld).

(Buerspraeckboek der stad Utrecht, bl. 201.)

J. H. H.

ZUTPHEN.

Geschiedenis der R. K. Gemeente na de Reformatie.

Veelvuldig, talloos, zouden we haast zeggen, zijn thans nog (1887) de bewijzen, welke ons overtuigend aantoonen, dat Zutphen, vóór de Reformatie, eene zeer bloeiende kath. gemeente geweest is. De grootste en schoonste monumenten der stad getuigen van den godsdienstzin en van de naastenliefde welke ons voorgeslacht bezielde. De St. Walburgiskerk, de Broederenen St. Janskerk, Bornhof, het Oude en Nieuwe Gasthuis, het Burgerweeshuis, de St. Antonie groote en kleine broederschappen enz., brengen ons dat roemrijk verleden voor den geest. De bouwvallen en de nog gespaarde deelen der vele kloosters, welke Zutphen bezat, en de namen van nog meerdere, die spoorloos zijn verdwenen, leveren daarvan mede bewijs.

Hoe zeer de Hervorming in Zutphen ingang vond en hoe zij hier haren troon vestigde, zullen wij niet nagaan, maar meenen wij alleen hieruit reeds te mogen opmaken, dat in 1600 slechts eene kleine kudde, zonder herder en schaapsstal, overbleef.

Eenig denkbeeld van den toestand, waarin de Katholieken destijds in Zutphen verkeerden, geven ons de volgende uittreksels uit het Resolutiënboek van het stadsbestuur.

Resolutie van 22 Juli 1591. Den kerkmeesters aangezegd de

altaren met ordre af te breken.

Resolutie van 26 Juli 1591. De misboeken in de groote kerk en in de kloosters zijnde, in de raadkamer te brengen ten fine van verkooping.

Resol. van 3 Maart 1606. Condemnatie van Hendrik van Vorden, om, wegens het doen van missen, doop, trouw enz., binnen 24 uren, ingevolge ordre van den Hove, de stad en 't schependom en voorts de geheele provincie te ruimen. (De balling werd later deken van Oldenzaal een ijverig priester.)

Resol. van 7 Oct. 1607. Bij publicatie te verbieden alle heimelijke bijeenkomsten, 't doen en hooren der Misse, 't doopen door mispapen en trouwen door dezelve eer en alvorens zulks in de kerk zal geschied ziju, bij poene van 50 goudguldens.

Resol. van 22 Juni 1608. Door de predikanten ter kennis van den raad gebracht, dat zekere Wolbertz, zonder proclamatie getrouwd, zijn kind door een mispaap zou hebben laten doopen.

Resol. van 4 en 5 Mei 1610. Klagte wegens het zegenen bannen, doopen en Misse doen,,doer de Pape" 't zelve hem serieus verboden.

Ofschoon het zeker is dat de weinige verstrooide Katholieken, ondanks de steeds voortdurende strenge vervolging, niet van alle geestelijke hulp en troost verstoken bleven en ten minste van tijd tot tijd door wereldsche geestelijken en door de paters der Sociëteit van Jesus, aan wie de missie ook in deze streken mede was toevertrouwd, werden bezocht, bemoedigd, onderwezen en van de H.H. Sacramenten voorzien, kan toch ook als zeker worden aangenomen, dat eerst in 1617 door deze laatsten hier wederom eene vaste statie werd opgericht. Van dien tijd af doen wij dus de herstelling der katholieke gemeente dagteekenen.

Volgens de nauwkeurige lijst der priesters, die in Zutphen werkzaam waren (Archief van 't Aartsb. D III blz. 284 enz.) van den Z.Ew. Z.gel. heer A. van Lommel, welke wij ook in 't vervolg tot leiddraad nemen, was de eerste alhier inwonende priester S. J.

ARCHIEF XXVIII.

23

THEODORUS DE WEESE 1617-1623.

Geb. te Nijmegen 6 Juni 1587; Jes. gew. 4 Jan. 1609 te Doornik, pr. gew, in 1615 te Zutphen 1617–1623; voorts te Utrecht alwaar † 7 Aug. 1629.

Arch. D 4 blz. 282 wordt onder de plaatsen waar Regulares et Patres S. J. werkzaam zijn genoemd: ,,anno 1623 Zutphaniae: unus Pater Societatis cum socio, etsi recesserit propter persecutionem,"

Vgl. Arch. D 17 blz. 470.,,Habent nihilominus Sutphanienses senem quemdam sacerdotem, qui in necessitate ipsis servit et alium quemdam Juniorem. (Descriptio status enz. van Rovenius).

Onder de strenge vervolging, welke destijds vooral in Zutphen heerschte, heeft deze jeugdige missionaris. niet zonder gevaar en vooral niet zonder veel moeite en inspanning de grondslagen der nieuwe gemeente gelegd, Evenals zijne opvolgers vond hij beurtelings bij eenige der voornaamste families verblijf en schonk daar, aan degenen, die men in stilte kon bijeenbrengen, de troostmiddelen van onzen H. Godsdienst. Th. Wesius en Th. Tackius bezochten en bedienden ook dikwerf de geloovigen van Doesburg, totdat omstreeks 1628 zich daar een missionaris vestigde. (Arch. D III blz. 104).

Opvolger van Th. de Weese was:

THEODORUS TACK 1624-1628.

Geb. te Oosterhout bij Breda in Sept. 1571; Jes. gew. te Doornik 23 Sept. 1595; pr. 16 Jun. 1601, van 1624-1628 te Zutphen. Hij stierf te Doesburg, aan eene ziekte, welke hem op weg overviel, ten huize van den heer Wilh. Baerken den 22 Nov. 1629.

P. A. v. Lommel schrijft van hem (Arch. D. VÍ,

blz. 233.

Voor zijne intrede in de societeit, had hij in zijne geboorteplaats de lagere studiën aangevangen, te Delft voortgezet en voltooid te Leiden; in laatstgenoemde stad bestudeerde hij ook eenigen tijd de rechten en later ook te 's Hage gedurende twee jaren. Van 's Hage begaf hij zich naar Douay, alwaar hij zich bijna drie en een half jaar op de theologie heeft toegelegd. Door Georgius Duras werd hij te Douay in de Orde opgenomen en als nieuweling naar Doornik op bovenvermelden datum gezonden. Voor zijne komst in de Holl. missie. leerde hij onder andere vakken zeven jaren lang de Grieksche taal en was hij twee jaren de tweede persoon of minister in 't collegie van Maastricht.

Als missionaris Ao. 1608 naar Holland gezonden stichtte hij in genoemd jaar eene statie te 's Hage, die na vele jaren kerkgebouw en pastorie bekwam, tusschen de Juffrouw-Idastraat en de Nobelstraat, alwaar thans het venduhuis der notarissen is. Betrapt op uitoefening van priesterlijke bediening, werd hij in Aug. van 1623 te 's Hage gevangen, gekerkerd en niet ontslagen voor Juni van 1624. Alstoen gebannen, begaf hij zich Utrecht, alwaar hij echter zeer kort werkzaam was; dewijl hij nog in 1624 als opvolger van Th. de Weese te Zutphen is opgetreden. Te Zutphen en in de omstreken is hij als missionaris blijven arbeiden, totdat hem bij gelegenheid van een uitstapje te Doesburg de dood is overvallen. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het priestergraf der kerk van het Franciscanessen of S. Elisabeths-klooster te Huissen bij Nijmegen....."

Van dezen missionaris schrijft de visitator Guilielmus Bauters in zijn verslag van de visitatie der missie S. J. in Holland in Aug. 1628 den nuntius te Brussel aangeboden: (Arch. D. VI, blz. 245):

,,Hic unus, isque solus de societate est sacerdos, qui et antiquissimus est in Hollandia operarius, et saepe periculis objectus, non semel etiam captus pro fide, magna sanctitatis opinione, ducentos circiter in civitate format; et vicinis pagis, Daventriam usque, subinde quantum pericula permittunt, operam suam dispendat."

Deze alleen en ook de eenige priester van de societeit, daarenboven de oudste arbeider in Holland, dikwerf aan gevaren bloot

« AnteriorContinuar »