Imágenes de páginas
PDF
EPUB

gesteld, meer dan eens zelfs voor het geloof gevangen, staande in hoogen dunk van heiligheid onderwijst in de stad omstreeks tweehonderd geloovigen, en wijdt ook nu en dan zijne zorgen voor zoover de gevaren het toelaten, aan de naburige dorpen tot

aan Deventer toe.

De opvolger van Theodorus Tak was:

GUILIELMUS DE JONGHE 1628-1644.

Geb. te 's Hage 25 Nov. 1587 Jes. gew. 1 Sept. 1607, pr. 18 Maart 1618. Nadat hij van 1619 te Zierikzee werkzaam was geweest kwam hij alhier Ao. 1628 en bleef tot † 26 Nov. 1644.

Missieverslag van Rovenius (Arch. D. XVIII blz. 40.) Sutphaniae collegiata ecclesia plane extincta est, Laborat illic unus ex Soc. Jesu, cum uno ex clero Saeculari, cui aliquando alius succurrit. Viget illic persecutio; Sunt communicantes circiter septenginti (1642).

In 1644 kreeg G. de Jonghe een opvolger in:

REMIGIUS SIJBOONS 1644-1646.

Geb. 11 Febr. 1609 te Brugge, pr. in 1635; Jes. gew. 10 Oct. 1636; alhier 1644-1646; sedert op verschillende plaatsen werkzaam en † 7 April 1672 te Alkmaar.

Onder deze beide ijverige priesters schijnt het getal der geloovigen weinig te zijn toegenomen, en dit werd ook bijna onmogelijk gemaakt door de strenge vervolging, welke steeds voortduurde. Bovengenoemde Pater Bauters zegt, dat in den Paaschtijd van het jaar waarin hij de visitatic deed, 1627, de placaten opnieuw waren afgekondigd en zoo streng werden gehandhaafd, dat hij vreesde, dat de Katholieken den moed zouden verliezen en zoo er geen verbetering kwam langzaam

zouden verminderen. Niet dat de ouderen van dagen zouden afvallen, maar omdat de jeugd in de Christelijke leer niet genoeg werd onderwezen en de scholen bezocht waarin meesters, de nieuwe leer toegedaan, gedwongen waren den ketterschen catechismus voor te lezen. Noode werden de kinderen aan die scholen onttrokken, èn om de kosten, èn om de gevaren die daaruit konden ontstaan. (Arch. D. VI, blz. 242).

Dit verklaart eenigzins den ongunstigen toestand, waarin de opvolger van R. Sijboons optrad. Deze was:

LAMBERTUS STRIJP 1646—1657.

Geb. te 's Bosch 9 April 1608, Jes. gew. 10 Maart 1631, pr. 15 Oct. 1642; alhier 1646 † 15 April 1657. In de Relatio visitationis R. P. Thomae Dekens provialis prov. Flandro-Belgicae S. J. Ao. 1656, wordt van Zutphen het volgende vermela:

P. Lambertus Strijp, plures jam annos hic durat in ardua missione in qua nec minima apparet umbra libertatis obtinendae. Sedet ergo domi assiduus per diem et sacris se studiis et oratiotibus sustentat vir religiosus. Habet pastoralia; conciones habet dominicis et festis et saepe alias; sed non conveniunt nisi 20-30 ob pericula et quia inter se dissident Catholici. Persecutiones hic maximae. Partim ex reditu partim eleemosynis accipit annue f 700. Domos habet 14, id est familias proscipuas, in quibus per vices hospitatur et sacra obit. (Arch. D. III, blz. 76.

De heer Frederiks heeft uit 't Zutphensche Burgerboek aangeteekend:

Resol. van 16 Mei. 1653: Alle Mennonisten, Papisten en andere gezinden, van buiten inkomende en het burgerrecht begeerende, zullen de gerechtigheden betalen.

'Tontburgeren die weder Roomsch zijn geworden 19 April 1669, 15 Dec. 1669, 19 Febr. 1679, 13 Juni en 17 Sept. 1681, 29 Jan. 1716.

Toen P. Strijp den 15 April 1657 overleed, werd zijn voorganger zijn opvolger:

REMIGIUS SIJBOONS 1657-1664,

Deze was intusschen op verschillende plaatsen werkzaam geweest en het laatst te Utrecht, waar hij bij P. Bonte inwoonde en dezen in zijne ziekte behulpzaam was. (Arch. D. III, blz. 80).

Na hier nogmaals ongeveer zeven jaren gearbeid te hebben, vertrok hij als algemeen noodhulp naar Amsterdam en werd opgevolgd door:

JUDOCUS VAN DER MEERSCH 1664-1670.

Geb. te Meenen in West-Vlaanderen 24 Jan. 1624, Jes. gew. 30 Sept. 1643, pr. gewijd 19 Maart 1657, verliet Zutphen na hier zes jaar werkzaam te zijn geweest en † 17 Dec. 1674 te Kortrijk. Deze schijnt een afstammeling te zijn geweest uit het oude geslacht der v. d. Merschen, dat weleer onder den stadsadel van Zutphen eene invloedrijke plaats innam, en reeds in de 14 en 15e eeuw aan Raad en Schepenbank onderscheiden leden schonk, 1) alsook aan de Nieuwstadskerk een pastoor. Johan van den Mersche, die minstens van 1429-1449 haar bediende.

Nog in lateren tijd moeten de edele harten onder de v. d. Meerschen talrijk zijn geweest. In de tweede helft der 17 eeuw heeft dit geslacht vier zijner zonen onder de ridderlijke schaar volgelingen van den H. Ignatius aan te wijzen, den stichter van de Gorcum

1) In de naamlijst der Schepenen noemt Mr. Tadama 1379 en volg. Johan van den Mersche, 1398 enz. Evert van den Mersche, 1420 enz. Herman van den Mersche 1423, enz. Evert van den Mersche.

sche statie, den hooggeprezen pastoor van Delft, tevens overste der zendelingen, den pastoor van Bolsward en den pastoor van Wijtgaard, die daar slechts drie jaar in bediening bleef, in 1664 naar Zutphen vertrok en hier tot 1670 de herderlijke functies waarnam. (Arch. D. III, blz. 347.)

P. Aug. Claissonne S. J. missionaris in de graafschap Zutphen vermeldt in zijn getuigschrift Ao. 1670 naar Rome opgezonden. (Arch. D. II. blz. 476.)

Veni Zutphaniam mensis Dec. 13 die anni 1667. Cum vicaria opera turbatis bello temporibus episcopi Monasteriensis, administrasset etiam stationem hanc missionarius Soc. Jesu, Zutphaniae residens: pr. Judocus van der Mersch, qui profugis nobilibus ac rusticis, Zutphaniae tenente bello, constanter et fideliter suis adstiterat.

De kerk van Zutphen bezit een erf onder Vorden Roordink genaamd, waarvan de pastoor de huurpenningen ontvangt. Ofschoon het juiste tijdstip nog niet is gevonden, waarop dit goed tot onderhoud van den pastoor werd geschonken, schijnt toch de veronderstelling niet gewaagd dat P. Lamb. Strijp daarvan reeds het genot bezat, en dat hierop de boven aangehaalde woorden slaan: „Partim ex reditu partim eleemosynis accipit annue fl 700," Daar er in 1665 op dat goed nog eenige schulden kleefden en de beheerder destijds Jhr. Joostten Grootenhuis, daarvan afdoening verlangde, werd tusschen hem en P. van den Meersch eene overeenkomst gesloten, zooals breedvoeriger wordt vermeld in de geschiedenis van het Roordink in ons archief berustend.

Tot het vaste inkomen van den missionaris te Zutphen behoorde destijds ook de intrest ad 5 pct. van f3000, opbrengst van de Averdijcksmate onder Doesburg, zooals blijkt uit de volgende stukken:

Copia. Wij willem Baerken in Cunera Kunis echteluijden bekennen voer ons en onsen nacomelingen dat wij deuchtelick schuldich sijn an Paul Remijs (ongetwijfeld Remigius Sijboons) off toner deses de summa van twee duisent daler die wij gelaeft hebben, en gelaven mitz desen jaerlixs en alle jaer to verhantgelden met vieff van het hondert, vrij gelts sonder enige cortinge, maekende int jaer hondert daler, daer van het eerste jaer pensioen verschienen sall op nije jaer 1647, waer voer wij verbonden hebben en verbinden in craft deses onse personen en goederen onder submissie van allen Heeren Hoven en gerichten, sonderlingh den Have Provinciael van Gerlant met renunciatie van alle Exceptien, utfluchten, relevementen en beneficien van rechte desen enichsins contrairende, principalick den rechte seggende dat generale renunciatie van geener werden is ten zij dat speciael voergae. Alles sonder argelist ten waren oerkonde is deze obligatie bij ons met eijgener Handen en Christelieke namen ondertekent, en besegelt. Actum Doesborch den Xen Januarij 1646 olden Stijll.

N.B.: Et quidem bene notandum, dat de helfft hiervan voermaels door zeeckere handelinge of accoort is affgelost off betaalt. In dorso stond geschreven:

Copia van de Obligatie ten versovck van Paul Remis gegeven in voldonungh van Averdickermaet.

N.B.: Zijnde dit all to zaemen geschreven door mijn Over-Groot-Vaeder de Heer Wilhelm Baerken Zaal.

Van Dr. Wessel van Eyl berust in ons archief de volgende:

Notitie wegens seker capitael groot vijftien hondert guldens door de erfgenamen van wijlen de heer Peter Canisius Baerken aan de Zutphensche geestelijkheijd verschuld.

Uijt een missive van heer Willem de Jonge van den 16 April 1644 consteert dat alle de parceelen overgelaten zijn aan Jonkheer Grotenhuijs uijtgesondert de Averdijksmate. Staet te bemerken, dat onder die parceelen na gedagten mede begrepen sal zijn 't Erve Roordink in Vorden, en 't stukje land in Veluen op de naem van de familie van Haek tot Zutphen staende, de quo informandum.

Deze Averdijksmate omtrent Doesborg gelegen volgens eene specificatie van dien in een brief van de heer R. G. Seijkes de

« AnteriorContinuar »