dat ook grootendeels werd opgenomen in het eerste jaarverslag van het Leogesticht bij Borculo. Wij kunnen dus volstaan met een kort overzicht daarvan hierbij in te lasschen. In het jaar 1763 heeft Mr. W. J. G. van Eijll, met volkomen goedkeuring van zijne echtgenoote, eene verandering gebracht in zijn vroeger gemaakt testament, in hoofdzaak hierop neerkomende: Dat het erf en goed 't Garstink cum annexis en het erf en goed Drietelaar cum annexis zullen bestemd zijn en blijven ad pias causas; en wel het eerste ten dienste van den pastoor, de kerk en de armen van Zutphen, en het tweede ten bate van de pastoors en de armen der heerlijkheid Borculo, van Vorden waaronder Roderlo en van Baak, waaronder Wichmond. Deze beschikking zou eerst in werking treden na doode van beide testateurs. Volgens nadere bepaling moest de langst levende tijdig een administrateur benoemen. In 1783 stelde Mevr. de wed. van Eijll als dusdanig aan den H.W.geb. heer Olivier Theodoor Petrus Paulus baron Hackfort van Oosterholt. Na het overlijden van Mevr. van Eijll in 1784, nam deze de administratie in handen en begon de jaarlijksehe bepaalde uitkeeringen aan bovengenoemden te doen. In het algemeen verslag aangaande de rekening van Th. baron van Lamsweerde (archief-kerk) lezen we: dat Baron Olivier Hackfort tot 1792 getrouw aan de door van Eijll gestelde voorwaarden, omtrent het Garstink heeft voldaan, maar dat zijn erfgenaam Casper Floris Hackfort niet alleen de uitkeeringen staakte, maar zelfs vele der hem ter beheering toegedeelde goederen veraliëneerde. De erfgenamen van hem, op wiens naam het Gar en stink en Drietelaar waren blijven staan, erkenden dat de ontvangen gelden niet volgens de bepalingen van het testament van Van Eijll, aan de rechthebbenden te Zutphen, Borculo, Vorden en Baak, waren uitbetaald. Zij boden nu aan elk een gedeelte der schuld, met de daarop verloopen rente ad 4% te restitueeren en de goederen op andere administrateurs over te dragen. Dienovereenkomstig werd den 25 Oct. 1832 eene transactie gesloten, waarbij de Z.Ew. heer A. F. Huberts, pastoor te Zutphen, door zijne kerkelijke overheid, den HoogEerw. heer aartspriester van Nooij, ad hoc gequalificeerd, ter eene, en de heeren Leopold Sasse van IJsselt, nomine uxoris, en J. L. M. Cavellier van Adrichem ter andere zijde, overeenkomen de onder het beheer dezer laatste heeren staande goederen enz. door Mr. W. van Eijll ad pias causas vermaakt, te transporteeren op naam van zoodanige persoon of personen als de hooge geestelijkheid door derzelver mandataris, tempore opportuno hun daartoe zal desig neeren. Bij de verdere onderhandelingen kwam het kerken armbestuur in het bezit van het Garstink en ging het beheer mede in hunne handen over. De administratie van Drietelaar werd toevertrouwd aan den H.W.g. heer Zeno Theod. Joannes Hermanus van Dorth van 't Medler. Eene acte van overdracht van het Garstink op het R. K. kerk- en armbestuur werd destijds niet gemaakt. Den H.W.g. heer Mr. Th. M. J. A. baron van Lamsweerde, als kerkmeester en deskundige, was dit opgedragen; maar hij bleef in verzuim. Bij het voeren der procedure tegen hemzelf, waarbij hij den 19en Nov. 1846 dcor de arrondissementsrechtbank te Arnhem werd veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording van zijn beheer over kerk- en armengoederen en het overleggen der stukken en papieren onder zijne berusting, bleek het dat zoodanige acte niet bestond en toch noodzakelijk was. Nu werd alles in het werk gesteld om nog aan de wettelijke voorschriften te voldoen en den 27 en Augustus 1847 werd de acte door den notaris Mr. W. J. C. Putman Cramer te Zutphen verleden. Afschrift dezer acte berust in het archief van het armbestuur No. 3. Den 1 December 1837 vertrok pastoor A. F. Huberts naar Wehl. Van dien dag tot 1 April 1838 werd, op last der hoogere geestelijkheid, de pastoreele bediening waargenomen door den kapelaan J. W. te Boschker. Den 3en April 1838 werd tot pastoor te Zutphen bevorderd de Z.Eerwaarde heer HUBERTUS RUTGERUS HUBERTS. Met bijzondere onderscheiding en met veel liefde werd de nieuwe pastoor door zijne gemeentenaren ontvangen en onder zijn bestuur is veel goeds tot stand gekomen. Op de eerste plaats dient te worden vermeld de aankoop op 15 Aug. 1839 van de tegenwoordige pastorie, zijnde een huis en erf staande en gelegen in Tengnagelshoek, met voorplein en twee tuinen voor de som van f 10.700. Dit perceel is belast met eene stedigheid ad ƒ 8.05 ten behoeve van het oude- en nieuwe gasthuis alhier, verschijnende jaarlijks op Petri, alsmede met eene jaarlijksche thins ad f2.80, ten behoeve der stad Zutphen, verschijnende op Martini. De gelden voor aankoop en kosten, ten bedrage van ƒ 12.000, zijn indertijd op lijfrente verstrekt door Mej. W. H. Christiaans. Nadat pastoor Huberts deze nieuwe pastorie had betrokken, werd de zoogenaamde oude pastorie, met de twee annexe tuinen, verhuurd. Het kerkbestuur mocht erin slagen, van 1839 tot 1879 daarvoor steeds huurders te vinden. Een dezer heeft met goedvinden van het kerkbestuur, onder zekere voorwaarden, het huis met eene ruime benedenkamer en twee bovenkamers vergroot. Den en Mei 1879 werd het huis, met de tuinen aangekocht van het kerkbestuur ten bate van het Weezenfonds voor de som vanƒ10,500. Niet even gelukkig was het armbestuur in het gebruik der met de beste bedoeling gebouwde armenhuizen. De voortdurende ontevredenheid en eindelooze klachten der verpleegden, de aanhoudende afwisseling van bewoners, de lasten der administratie enz. deden het bestuur weldra inzien, dat die toestand onhoudbaar was. In het jaar 1853 besloot men het gesticht zoodanig in te richten, dat onder de leiding van Liefdezusters behoeftigen daar gratis of ook tegen eenige vergoeding konden worden opgenomen en verpleegd. Achtereenvolgens werden nu de huizen afgebroken en voor de bewoners, door het armbestuur, in de stad woningen gehuurd. De kosten der eerste verbouwing bedroegen. ongeveer 9,300.- waarvan circa f 2,200.- aan bijdragen werden geschonken. In 1855 kon het nieuwe. gesticht door zes personen worden betrokken. Den 19 Nov. 1849 werd, door den W.Ed.gestr. heer Lux, president van den Hoofdraad te 's Hage, eene conferentie van den H. Vincentius a Paulo in Zutphen geïnstalleerd. In Nov. 1874 herdacht de vereeniging haar 25-jarig bestaan, en mocht toen met dankbaarheid en vreugde terugzien op het vele goede dat zij, met Gods hulp, had verricht. In 1853 werd het liefdewerk der spijskokerij opgericht, dat ten doel heeft, gedurende den winter, tweemaal per week aan de behoeftigen warme spijzen te verstrekken. In 1861 werd onder den toenmaligen president, den W.Ed. heer J. H. Weevers, de grondslag gelegd voor eene leesbibliotheek, waarvan nog steeds een nuttig gebruik wordt gemaakt; terwijl ook nog het trouw schoolbezoek krachtig werd bevorderd. Maar met buitengewonen luister en met een alle verwachting overtreffend succès, had de nog steeds bloeiende vereeniging het geluk den 24 Nov. 1899 haar gouden jubelfeest te vieren. Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht Monseigneur H. van de Wetering, vroeger kapelaan te Zutphen, gewaardigde zich dit feest met zijne tegenwoordigheid te vereeren. en In 1851 werd door het kerkbestuur besloten, ten noorden der kerk, op het terrein, dat vroeger tot kerkhof had gediend, een gesticht te bouwen, waarin door de Zusters van Liefde van O. L. V. Moeder van Barmhartigheid, gevestigd te Tilburg, bewaar-, naai- en breischolen zouden worden gehouden voor kinderen, zoowel uit den gegoeden als uit den minderen stand. De gelden voor den bouw werden grootendeels verstrekt door Mej. de Wed. Jacobus van Ginkel en den heer Theodorus van Ginkel terwijl het ontbrekende werd gesuppleerd door den Z.Ew. heer pastoor. Aan het nieuwe gebouw werd de naam gegeven van St. Hubertusgesticht. Het werd in 1853 door de Zusters betrokken. In 1859 werd aan het gesticht een belangrijke uitbreiding gegeven. Reeds meermalen had zich de behoefte doen gevoelen aan een huis voor verpleging van weezen enz. In Sept. 1859 deed zich nu het geval voor, dat eene vrouw overleed, vier katholiek gedoopte |