Imágenes de páginas
PDF
EPUB

peerden». De Latijnsche aflaatbul werd in de beide landstalen overgezet : <«< ind Duytsche >> en <<< in Walscher tongen ». In de beide talen werd alom de pauselijke aflaat gepredikt door de zorgen der parochiepastoors en der monniken, daartoe aangespoord door zendelingen en boden, die, blijkens de rekeningen, namens de Stad overal gingen aankloppen te Lier, Herenthals, Dordrecht, Brugge, Gent, Halle, Geeraardsbergen, Gorkum, Middelburg, Bergen-op-Zoom, Rijsel, Nijvel, Doornik, Edingen (Enghien), Antwerpen, Brussel, Rotterdam, Delft, 's Hertogenbosch, Luik, Utrecht, Terwaan, Sint-Omaars, Kamerijk, Atrecht, Dowaai, Maastricht, Namen, Luxemburg, Holland, Zeeland, Friesland, zelfs in de bisdommen Langres, Noyon, Châlons, Besançon, Amiens, Trier, Metz, enz.

Te Delft ontving de beroemde pater Jan Brugman ook brieven over den aflaat, die hem door de stad Mechelen gezonden werden; en herhaaldelijk ging men over den aflaat onderhandelen met den pauselijken legaat, den nog beroemder Kardinaal van Cusa, die toen ter tijd de Rijnlanden en de Nederlanden bezocht en welken men in Gelderland, te Sint-Truiden en te Luik ging spreken, hem te vergeefs pramende om naar Mechelen den aflaat met zijne tegenwoordigheid te komen vereeren en steunen. De hertog van Bourgondië, zijne vrouw en zijn jonge erfgenaam, de latere Karel de Stoute, graaf van Charolais, kwamen integendeel en meer dan eens zoo plechtig mogelijk den aflat verdienen met een groot gevolg van hovelingen en geestelijken. Alsdan werd voor hen in 't Fransch gepredikt. Zelfs de Dolfijn van Frankrijk, de latere koning Lodewijk XI, die de gast was van den hertog, kwam ook naar Mechelen.

De stadsgeschenken en maaltijden waren talrijk en overvloedig. Geld, fijne dranken en allerlei andere geschenken (zelfs een paar stieren) werden aan doorluchtige en andere bezoekers of begunstigers vereerd. Onder de wijnen vermeldt men vooral den « Beane » (of Bourgonderwijn van Beaune), den Rijnwijn, den «< Ypocras » en de « Malvezye (of zoeten likeurwijn). De toeloop der pelgrims was zoo groot, dat men aan de stadspoorten en aan den ingang der kerken strenge ordemaatregelen nemen moest (1).

[ocr errors]

Voor de aflaatbrieven gebruikte men eene verbazende hoeveelheid perkament, fransijn, papier, koorden en was. Tot het bergen der te ontvangen gelden vervaardigde men kisten met zeven sloten. In de stad aan het raadhuis en op de vesten werd 's nachts voor buitengewone verlichting gezorgd. Veelvuldige en hooge loonen, fooien, schadeloosstellingen en verdere drinkgelden werden van stadswege betaald aan de boden, de beiaardspelers, de trompetters, de wachters der poorten (die het binnenstroomen van de menigte der wagens, karren en voetgangers regelden), de kosters en andere kerkbedienden. Kardinalen, bisschoppen, kanunniken, abten, doctors in de godgeleerdheid, geestelijken en monniken van alle slag werden ook niet vergeten. Vooral de biechtvaders, die aan de bedevaarders hunne zonden kwijtscholden, speelden eene groote rol in den aflaat. Een Engelsche biechtvader, die niet veel werk noch profijt schijnt te hebben gehad, ontving van de Stad eene schadeloosstelling.

Al die rekeningen en oorkonden laten ons toe eenen

(1) Op drie plaatsen richtte men voor de bedevaarders openbare gemakken (heymelicheden) in.

scherpen blik te slaan in de zeer omslachtige voorbereiding en in de verrassende werkzaamheden van eenen grooten pauselijken aflaathandel in de Nederlanden der 15de eeuw.

III

De jubelaflaat, die op Goeden Vrijdag (23 April 1451) ingegaan was en eerst voor vier maanden was uitgeschreven, werd met twee maanden verlengd tot einde October en op Allerheiligendag (1 November 1451) plechtig gesloten. Slechts zeer onvolledige aanteekeningen zijn ons bewaard gebleven over de verbazend hooge sommen te dier gelegenheid in de Dijlestad samengevloeid. Maar de stad Mechelen en al degenen, die zich met die uiterst winstgevende zaak bemoeid hadden, kregen nu lust om de zoo schitterend geslaagde proef voort te zetten. Van paus Calixtus III verkreeg Mechelen in 1452 eenen tweeden jubelaflaat, gaande van den 1en October tot Kerstdag; en, om de winst in de Dijlestad als het ware te bestendigen, stond de Paus te gelijk toe, dat de aflaat verder gedurende de tien volgende jaren mocht verdiend worden, telkens gedurende veertig dagen na Goeden Vrijdag. In 1459 kwam nog eene plechtige verlengingsbul.

De Paus kreeg natuurlijk zijn aandeel in de zeer hooge sommen, die met den Mechelschen aflaathandel verdiend werden. Het was overigens in zeker opzicht eene echt financieele onderneming, die van eerst af aan de medewerking der geldmannen onontbeerlijk maakte. Alzoo treden de Italiaansche bankiers van Brugge reeds in de eerste onder

handelingen van 1451 op, wegens «< verbonde van financie ». Ook de Antwerpsche kooplieden spelen eene rol, doch niet zoo belangrijk als die der geldmannen van Brugge, daar de financiemarkt der Nederlanden vooral in deze laatste stad gevestigd was en dewijl de Scheldestad, in 't midden der 15de eeuw, er nog verre van af was in den geldhandel het overwicht te bezitten, dat haar in 't midden der 16de eeuw zou te beurt vallen. Vermeldingen van wisselbrieven, leeningen, enz., en meer andere dergelijke financieele oorkonden komen verder onder onze bijlagen voor. De Florentijnsche bankiers (waaronder Cosmas de Medicis) en hunne hulpkantoren te Brugge hebben met de pauselijke Rekenkamer te Rome de financieele zijde van den Mechelschen aflaathandel blijkbaar beheerscht.

IV

Heden ten dage geven vele dier zaken ons aanstoot. In de 15de eeuw was de pauselijke aflaat - men mag het gerust vaststellen algemeen populair en verwekte hij ten minste zooveel geestdrift en opgewektheid als in onzen tijd eene groote kermis of eene Wereldtentoonstelling.

Nochtans kon men reeds enkele zeldzame wanklanken in de algemeene goedkeuring vernemen.

Een Leuvenaar, Jan van Mechelen geheeten, verstoutte zich « zekere schamelike ende oneerlike woorden» te spreken« in vermindernissen ende confusien van onsen » heyligen vader den Paus, den Stoel van Rome ende onsen genadighen Heere den hertoge, ende spuwende in cley

>>

>> nicheden van den aflate, ende vloekende oec de biecht» vaders ». De Mechelsche schepenen lieten hem in Juni 1451 aan de kaak tentoonstellen en straften hem verder met eene verbanning van één jaar. Dit geschiedde in den tijd, toen de stad Mechelen overstroomd werd met bedevaarders, die er den aflaat godvruchtig kwamen verdienen en aldus getuigen waren van de openbare vernedering van den godslasteraar.

Doch in 't geheim dachten er enkelen toch anders over. Een monnik der groote West-Vlaamsche abdij van Ter Duinen bij Veurne, broeder Adriaan de But, die als jongeling te Mechelen den pauselijken aflaat had bijgewoond en te Leuven onder de godgeleerden eene plechtige disputatie over dien aflaat had zien houden, schreef in zijne kroniek onbewimpeld neer: «Men heeft zoo'n misbruik gemaakt >> van de aflaatbrieven, dat het gezag der pauselijke sleutels >> geheel gevallen is (1). » Dit was geschreven door eenen Vlaamschen benedictijner monnik in zijne stille kloostercel meer dan eene halve eeuw vóór Luther's openlijk optreden tegen den pauselijken aflaathandel.

Doch genoeg. De stukken, die wij laten volgen, zouden eene volledige en diepgaande studie verdienen. Met de rekeningen, die wij reeds vroeger uit de Rijksarchieven van Utrecht en Luik hebben uitgegeven, zouden zij moeten in verband gebracht worden. Ondanks vele leemten in die vier

(1) Tanta litterarum et indulgentiarum passim videbatur gratia, ut omnino vilesceret clavium atque litterarum apostolicarum auctoritas. (ADRIANI DE BUT Rapiarium, uitgegeven door KERVYN DE LETTENHOVE, Chroniques relatives à l'histoire de Belgique sous les ducs de Bourgogne, deel I, blz. 450.)

« AnteriorContinuar »