Imágenes de páginas
PDF
EPUB

die wij ook ontmoeten in het schild der Borre's van Amerongen.

Tijdens de eerste helft der 15° eeuw werd hij lid der orde van den H. Dominicus 1), die aan Gods kerk zoo vele uitnemende mannen heeft geleverd. Hij won er den doctorshoed in de godgeleerdheid en maakte er naam als leesmeester in dat vak van hoogere studie. Toen zijn ordebroeder de hoogwaardige vader Gerlach, wijbisschop van Utrecht, in Januari 1453 door den dood was weggerukt en het zoekend oog naar cen opvolger omzag, kwam de gevierde leesmeester bij Roelof van Diepholt, Utrechts bisschop in aanmerking. Deze droeg hem te Rome voor, met gevolg, dat hij op 14 Mei door Z. H. paus Nicolaas V ten opengevallen zetel van Jeropolis werd verheven. 2)

Toen liet hij ten letterzoom rondom zijn wapenschild griffen: „S(igillum) D(omini) Judoci, sac(re) Theologie) doct(oris), ep(iscop)i Yeropolitani."

Na ontvangst der hooge wijding zien we den man Gods spoedig geroepen tot de vervulling zijner heilige taak. Die van Koudekerk beöosten Leiden hadden cen nieuw koor aan hunne kerk gebouwd, dat nog steeds op de bisschoppelijke wijding wachtte. Op 9 August. 1453 gaf bisschop Roelof de opdracht daartoe aan

1) Dit getuigt ons het Chronicon Montis S. Agnetis, cap. 26, bij v. Heussen Batav. Sacra I bl. 229. W. van Gouthoeven Chronijcke, I bl. 479, noemt hem lid ,van de Minrebroederen oorde", doch blijft in gebreke eenig bewijs hiervoor te leveren.

2) Deze bisschopszetel moet, naar ik meen, worden gezocht in Groot-Phrygie (kerkprovincie van Synada) onder het patriarchaat van Constantinopel. Er bestaan echter nog twee andere bijua gelijknamige bisdommen onder het patriarchaat van Jerusalem, namelijk Jerapolis in Steenachtig-Arabie en Jerapolis in de kerkprovincie van Bostra (Beissereth).

den hoogwaardigen vader in Christus, heer Joost bisschop van Jeropolis, hoogleeraar in de godgeleerdheid en wijbisschop van Utrecht. 's Heeren dienaar toog er heen en bracht, als blijk der gunst van den mijtervorst, een aflaat mee van veertig dagen voor hen die, na rouwmoedige biecht, in deze kerk de II. Mis zouden bijwonen of bij uitersten wil haar een milde gift vermaken, hetzij in goud, zilver, gewaden, boeken, lijnwaad enz. (v. Heussen, Historia Episcopatuum, I bl. 487.)

In het volgend jaar 1454 bevond Zijne Hoogwaardigheid zich te Doesburg aan den ouden IJssel, wijdde op 19 Mei in de groote kerk aldaar een beeld van den H. Fabianus en verleende er tien dagen aflaat, telkens als men voor die beeltenis drie,,Onze Vaders" zou bidden, doch veertig dagen aan hem, die het zou doen op de kerkelijke hoogtijden en op den feestdag van SS. Fabiaan en Sebastiaan. (Zie bijlage I.)

In de vroege lente O. L. Vr. Boodschap

't moet geweest zijn vóór van het jaar 1455 ontmoeten we den Hoogwaardigen Vader ginds ver in het noorden aan de grenzen van het bisdom. Hij kerstende er voor den toren der Aa-kerk te Groningen de groote klok Maria genaamd. Verder toonde hij er zijn goede gunst door 40 dagen aflaat te verleenen aan ieder, die een milde gift schonk ten aankoop van klokketouwen, of die de klok zou helpen luiden 50 malen op en neer. 't Wordt ons betuigd door heer Hendrik Govertsz. pastoor der Aa-kerk met zijne vicarissen, bij oorkonde van 3 August 1455. (Zie bijlage II).

[ocr errors]

Intusschen had de mijtervorst van Utrecht ten vooravond van O. L. Vr. Boodschap op zijn slot te Vollenhove den laatsten adem gegeven. Van zelf

verviel daarmee de rechtsmacht, aan diens wijbisschop verleend, nu overgaand op het algemeen kapittel van Utrechts kerk. Dit verkoos, een paar weken later, tot nieuwen mijtervorst den proost der domkerk Gijsbert van Brederode, een eerloos man 1), die gelukkig de bevestiging van Rome niet mocht verwerven. De kerkelijke rechtsmacht verbleef dus bij het kapittel, dat den wijbisschop weer aanstelde, die bovendien ook bijzondere volmachten van den H. Stoel had erlangd.

Als zoodanig verscheen hij te midden November van het jaar 1455 op den Agnietenberg, het vermaarde klooster dicht bij Zwolle. Sedert de vroege lente had men er druk gebouwd tot vergrooting der kerk: nu moesten de nieuwe altaren gewijd worden, vier in getal. 't Geschiedde op 17 November, den feestdag van den H. Gregorius den Wonderdoener. Het eerste der vier stond boven in het noorderpand en werd den Heer gewijd onder aanroeping van St Michiel; het tweede, lager in hetzelfde pand geplaatst, werd der hoede bevolen van den H. Gregorius enz.; het derde, midden in de kerk, aan die van St Marten enz.; het vierde, bij de kerkdeur, aan die van St Anna enz. Den gedenkdag dier wijding stelde vader Joost voor het vervolg op Zondag na Sint Gallen-dag. Verder verleende hij een rijkdom van aflaten, waaronder bijzonder opmerking verdient een van 20 dagen voor hen die 's avonds bij het luiden der klok, naar Roomsch gebruik, driemaal het,, Wees gegroet" zouden bidden ter eere der allerheiligste maagd Maria. (Dumbar, Analecta, II bl. 329-31).

Straks werd de zetel van Utrecht bezet door bisschop

1) Zie A. Matthaeus, Analecta, I bl. 720.

David van Bourgondië, die op 6 August. 1456 er zijn plechtigen intocht hield en den hoogwaardigen vader heer Joost mede ten wijbisschop aanstelde.

Om dezen tijd hadden de geloovigen van Westbroek, even buiten Utrecht in het kerspel van St Jacob gelegen, verlof erlangd, om eene kapel voor zich te bouwen en een kerkhof daarbij aan te leggen. Die kapel werd onder de hoede gesteld van den H. Bartholomeus en op 6 Maart 1457 zag zij den hoogwaardigen bisschop van Jeropolis verschijnen, om haar tevens met het kerkhof voor den dienst van God te wijden. (Utrechtsche Provinc. Alman., 1886, bl. 301.)

Eene maand later bevond Zijne Hoogw. zich te Culenborg, waar twee nieuwe altaren waren opgericht in Ste Barbaren-kerk: op 7 April wijdde hij alle beide en schonk „veele aflaeten." (Voet van Oudheusden, Beschrijvinge van Culemborg, bl. 91.)

Na eene week of zeven ontmoeten we Gods dienaar in het klooster der besloten zusteren van Sinte Marienpoel bij Leiden. Hij wijdde op 24 Mei er de kerk met vier altaren en verleende er een rijkdom van aflaten, waaronder die voor het drievoudig "Wees gegroet" bij het luiden der avondklok nogmaals de aandacht trekt. (Batav. Sacra. II bl. 349.)

Een goede week na Sint Marten van hetzelfde jaar vinden we den man Gods binnen Haarlems muren en wel bij de Reguliere Canonikessen in het Zijlklooster. Op 21 Novemb. 1457 wijdde hij daar twee altaren onder toevoeging van milde aflaten. (Haarlem's Bijdragen, XVI bl. 131).

Voor we van dit jaar scheiden moeten we den hoogwaardigen vader Joost nog in aanraking zien

komen met de vrome bruid des Heeren, die zoo godvruchtig zong, zoo liefdevol herhaalde:

Jhesus is sijn name, die minre mijn:

Ic wil hem eewelic dienen ende sijn eygen sijn.
Sijn min heeft mi gegeven so hogen moet,
Dat ic niet meer en achte dit eertsche goet.

Onnoodig bijna, den naam te melden van „deze aenvallige schrijfster", op welke Nederland met recht mag roemen. Zij was >> een devote cluseneresse, ge>>heeten suster Bertke (Jacobs), die 57 jaren besloten >>heeft geseten tot Utrecht in dye Buerkerke in een >>cluse, Gode dienende, ende is gestorven op Sint >>Lebuinsdag (25 Juni 1514) ende leyt begraven in >haer cluse." — B. de Jonghe (Desolata Batavia bl. 20) noemt haar eene zuster van den hoogwaardigen vader dien we hier bespreken; maar eenig nader bewijs daarvoor mocht ik noch bij hem, noch elders aantreffen. De zuiverheid evenwel der taal welke zij schreef, de lieflijkheid en frischheid van den zangtoon dien zij aansloeg (een en ander slechts door een zorgvuldige opvoeding te verkrijgen) bewijzen klaar genoeg, dat ze van goeden huize stamde. Zij dan tot rijpen leeftijd gekomen besloot, als weleer de groote maarschalk Sint Tonis, zich geheel van 't gewoel der wereld af te zonderen. Zij liet eene kluis bouwen aan Utrechts aloude Buurkerk 1), en verkreeg van Bisschop David van Boergondië oorlof, om zich daarin te laten opsluiten. Plechtig werd ze, naar luid der oorkonde, ten jare

1) Vermoedelijk aan het koor dier kerk, dat in 1586, helaas, werd weggebroken, zoodat van deze kluis, naar het schijnt, alle spoor is verdwenen,

« AnteriorContinuar »