Imágenes de páginas
PDF
EPUB

dignitatis nomine obtulissem. Recusavit, dicendo se nolle hoc periculoso tempore ullo in pago aliquam curam animarum suscipere, etiamsi mille floreni offerrentur. Et plures alias adducebat causas, quas hic studio referre pretermitto. Dan Stephanus, confrater noster, 1) heeft de(selve) aengenoemen, soe ick hem alle conditiones et emolumenta pastoratus geschreven hadde uut den mont der nabueren van dieselve. Sollen hem nu thokomstigen Joem (Jovis?) met en twintich ofte dartich schutten haelen, op den uwe eerw. L. die presentation besegelt over te senden, om alsdan die institution ab Rmo nostro te impetreren. Hiermede enz. Datum Mill, den 8 Febr. stilo novo.

Naar het oorspr.

Wellicht had v. Cattenborch moeten schrijven »8 Maart«, omdat op den brief staat: »Ontvangen Martii st. v.«

N". 190.

Beknopte inhoud van eenige brieven.

Mill, 9 Dec. 1597. Floris v. Cattenborch schrijft aan F. v. W. (hier in het adres genoemd: »gekoren abdt«): Dat hij, v. Winssen, eindelijk zijne beloften zou voldoen van twee veulens enz. aan G. Beijens, wegens diens »><devoiren in het affstellen der jaerlixe pension, die sich bedragen solde ad 12 hondert gl. brab., dwelcke der bischop van Romunde was eyschende alle jaer van die Msche goederen.« Hij spreekt verder van den brief des bisschops aan v. Grootvelt (hiervoren), dat hij dus » sijn worden macht geven ofte nae

1) Hier is bedoeld Steph. van Asch.

komen solde, want men met eenen gemeinen wordt secht: »Veel te loven ende niet te geven, doet die gecken in freude leven. Verder groeten »oick aen mijn lieve medebroeders; neminem excipio, quo intelligant omnes eque mihi esse cordi. Stephanus, confrater noster, salutat plurimum Rev. vestram,<<

Culenborch, 6/16 Dec. 1597. Van Winssen antwoordt dat hij zich zijn belofte zeer wel herinnert; doch hij wenscht »eenich bestendich bescheydt tot verseeckertheit van alle die goederen van M. dienende, ende waermede dieselve goederen voor alle tijt beschudt sullen sijn... Soedanige bescheydt ende verseeckeronge (hem) ter handt gestelt zijnde, sal (hij) zijne geloofte daetelick naecomen. U. L. oick mit medebroeder Stephanum den Almachtigen bevelende enz.

Culenborch, 14 Juni 1598. Van Winssen schrijft aan Goessen Beijens: U. L. missive van den 14 deses maents mit die bijgevoechde brieven van Joh. van Grootfelt hebbe ick ontfangen, voegende daerop dat waelgedaechten Grootvelt ter oirsaecke van die gepretendeerde 600 gl. wat tijts geleden aen die semptlicke bouwluyden van M. heeft schrievens overgesonden, ende twijfele niet oft sijne L. sall, ofte door den here van der Horst ofte andersints, daer well antwoordt op hebben ontfangen. Wijders wat aengaet die instructie die ick U. L. (zond?), dienende tot indempniteyt van hetghene dat U. L. aen Grootvelt tot afdoeninge van die aengevorderde saecke op die van M. belooven te betaelen, daerinne sullen U. L. bevynden dat ick bij het bescheydt van dat het aenvorderen aen die van M. afgedaen sall wezen, belooft hebbe alsdan te doen, sulcx als die instructie vermeldt. Nu ist dat Joh. v. G. bij sijne missive van den 24 Aprilis lestleden, noch

aen die bouluyden van M. heeft gevordert, sulcx als U. L. uyt hierbij verwaerte copie sullen hebben te vernemen, ende daeruyt well lichtelicken sullen hebben te verstaen, hoe seeckerlick dat ick bewaert soude hebben geweest met hetghene dat men mijn tot afdoeninghe van die saecke, als vorens, voer goet bescheydt well gheerne in die handt hadde willen steecken. Daeromme aengesien dat daeruyt well blijckt, dat die voergaende saecke bij Grootfelt noyt afgedaen en is geweest. Derhalven en behoeven U. L. soedanige spijtige brieven, als door uwen bode, oock brengeren deses, aen mijn is overgebracht, diens aengaende voorts meer aen mijn niet te schrieven; want al hebbe ick wel eertijdts een koevell gedraegen, daer en sijn, Godt lof, noch geen bellen aen geweest. U. L. hiermede enz. 1)

29. Aug. 1598. Daar de Antwerpsche koopers van eenige Msche goederen weigerachtig werden verder te betalen, omdat wel octrooi verkregen was van de Generale Staten, maar niet van den graaf v. Buren (wat eveneens bij den koop geconditioneerd was), wordt aan graaf Floris van Hohenloe de aggreatie van den koop gevraagd. (Vgl. no. 161, Dl, XXV, bl. 244.)

1) In April 1599 werd de rentmeester van Mariënweerd, Corn. Gijsbertssen, te Bosch wegens deze zaak gevangen genomen en eenige dagen op het kasteel te Heeswijk gevangen gehouden en was zeer bevreesd, »tot sijner ewige verderfenisse nae die clues van den Graef te worden gebracht.« Tevens werden de pachters van M. met executie bedreigd, zoo zij niet aan den kanselier Criep te Roermond het verschuldigde kwamen voldoen; hetgeen niet weinig ontsteltenis te Beesd enz. teweegbracht. C. Gijsbertssen kwam vrij, omdat hij sedert eenigen tijd geen administratie meer had gehad.

Of die verleend is blijkt niet. 1) In de apostille, cigenhandig door gemelden graaf geschreven, wordt specificatie verzocht van de landerijen met de conditiën van verkoop.

No. 191.

Rekest van den rentmeester der geestelijke goederen in de stad en het graafschap van Culenborch, om voor den tweeden predikant van Culenborch onderhoud uit de Mariënweerdsche goederen te verkrijgen.

Culenborch, vermoedelijk in de lente van 1607. Aan de Ridderschappe ende Stedengesanten des Forstendoms Gelre ende Graefschaps Zutphen.

Geeft mit behoirlicke reverentie te kennen Tobias van Eyck, rentmr. van de geestelycke goederen binnen der stadt ende graefschappe van Culenborch, hoe dat den welgeboren zijnen gen. heeren graven van Culenborch, voor jaer ende dach geleden, boven den ordinarisen predicant noch eenen predicant heeft aengenomen, ten eynde dat beyde kercken, soe van de alde als de nieuwe stadt van Culenborch, wel ende bequamelicke tot Godes eere ende stichtinge der gemeinte bedient soude werdden. Ende alsoo die eene kercke in de Nieuwstadt ende die bedieninge derselver staende is tot laste van den pastoor van Lancxmeer, daermede den heeren F. v. Winssen is begifticht, ende dat die goederen derselviger pastorie niet kunnen uuitbrengen het onderhout van den vn.

1) Beneden bij het jaar 1617 zal men zien dat de geldigheid van den koop nog betwist werd.

Winssen, soo en can den tweeden predicant daeruuit zijne onderhout niet becomen, veel weiniger van der pastorien huisinge dearinne hij is woenachtich onderhouden. Waeromme zijner gen. tot meermaelen aen het Quartier van Nijmegen ofte derselver gedeputeerden hebben geschreven ende geschict, ten eynde haere E. souden believen sekere ordenongh daerinne te stellen, dat denselvigen predicant zijn onderhout soude mogen becomen uuit de Msche g., tot wiens collatie de pastorie der kercke in de Nieuwstadt vs. is staende, mitsgaders soe veel jaerlycx, daermede het huis, twelcke seer goet is ende bij faute van dien onder de voet soude gewoent (sic) werdden, gelijck alle pastorien huijseren, soo tot Beest, Rumt ende elders, uuitte Msche g. de reparatie betaalt werdden. Daerop naer verscheyden antwoerden ten lesten is gevolcht, dat den vs. F. v. W., administrator van de Msche g., geordineert werdt uuitte pastorie goederen, tot behoef van den vs. tweeden predicant, jaerlycx soude betaelen boven die 75 gl., die hij duslange tot onderhout van den eenen predicant gegeven hadde, noch 125 g., mits dat die reparatie daeruuit mede gedaen soude werden. Ende soe uwe E. ende E. wel cunnen overleggen, dat men daermede geenen predicant en can onderhouden, nochte oeck het huys repareren, ende dat in allen landen niet alleen die huyseren, maer oeck t' gene den predicant tot sijn onderhout heeft, versorcht wert bij dengeenen, die de collatie heeft, gelick in dezen die van M. hebben, ende dat oeck den vn. F. v. W. sich beswaren sal die vs. twe partijen van penningen, bedragende 200 gl., uuitte pastoriegoederen, die te aventuren soe heel veel meer niet en doen, te missen; soe is des sup

« AnteriorContinuar »